Verdeel en heers | Concentrationnair universum

David Rousset, een overlevende van de concentratiekampen Buchenwald en Neuengamme, getuigde in 1946 in L’univers concentrationnaire over de nazikampwereld. Een universum dag nog uitgestrekter was dan hij toen vermoedde. Talloze werkkampen, buitencommando’s en sub-commando’s (Arbeitslager, Aussenkommando) klonterden rond de grote concentratiekampen. Honderdduizenden gevangenen, joden en niet-joden, leverden er dwangarbeid voor niet zelden gerenommeerde privéfirma’s die per slaaf per dag een tweetal mark afdokten aan de Hitlerstaat.

Om een idee te geven van de omvang, volgt hieronder één van de zeven, vrij ongekende kaarten uit het Handbuch zum Entschädigungsverfahren(Handboek voor schadevergoedingsprocedures) dat in 1957 werd samengesteld door Edward Kossoy.

Kossoy, een Pools advocaat, werd begin jaren 1940 onder sovjetheerschappij als ‘joods intellectueel-spion’ veroordeeld tot twee jaar dwangarbeid in de Goelag, het sovjetkampsysteem. Na de oorlog zette hij zich als één der eersten in voor Duitse herstelbetalingen en hij vertegenwoordigde vele joodse overlevenden en nabestaanden.

 

Het koude crematorium

József Debreczeni zat een jaar opgesloten in buitenkampen ten zuiden van concentratiekamp Groß-Rosen (midden rechts op de kaart, groen en groene cirkeltjes). De man werd in 1905 geboren als József Bruner. In 1924 publiceerde hij gedichten onder de naam Debreczeni als eerbetoon aan de Hongaarse stad Debrecen, waar zijn voorvaderen zich, op de vlucht voor antisemitisme, hadden gevestigd.

 

József Debreczeni's 'Cold Crematorium', een onvergetelijke Holocaust-memoires - The Washington Post

József Debreczeni na de oorlog, jaartal en fotograaf onbekend (foto uit het besproken werk)

Hongarije koos in de Tweede Wereldoorlog de kant van nazi-Duitsland. Toen de krijgskansen keerden, zocht het toenadering tot de westerse geallieerden. Daarop viel het Duitse leger op 19 maart 1944 Hongarije binnen, gevolgd door Adolf Eichmann als organisator van de jodendeportaties. In een mum van tijd werden 437.402 joden gedeporteerd, voornamelijk naar Auschwitz-Birkenau.

Debreczeni zat in een van de eerste konvooien. Hij overleefde talloze ontberingen en publiceerde in 1950 Hideg Krematórium. Auschwitz regénye (‘Het koude crematorium. Auschwitz roman’). Een waar meesterwerk dat in verscheidene Oost-Europese talen werd gepubliceerd en met een prestigieuze prijs werd bekroond.

Debreczeni noemde het een ‘Auschwitz roman’, mogelijk omdat het door het Rode Leger bevrijde Auschwitz in 1950 in Oost-Europa heel wat bekender was dan bijvoorbeeld Dachau en Buchenwald in het Westen. ‘Roman’ omdat dat vermoedelijk nodig was om uitgegeven en gelezen te worden.

Dit aangrijpend relaas over zogenaamd onmenselijke wreedheid raakte nu pas in het Westen bekend. De Nederlandse vertaling verscheen iets later dan de Franse, dus las ik het boek eerst in de taal van Molière.

In het Frans luidt de ondertitel ‘Au pays d’Auschwitz’, in het Nederlands ‘Verslag uit het land van Auschwitz’. Best merkwaardig, want Debreczeni werd wel naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd, maar hij bleef er maar enkele dagen. Samen met anderen werd hij op transport gezet naar werkkampen die administratief niet bij Auschwitz maar bij Groß-Rosen hoorden, dik tweehonderd kilometer noordelijker. In de collectieve herinnering was en is Groß-Rosen heel wat minder bekend dan Auschwitz, vandaar waarschijnlijk dat vertalers en uitgevers dit rechtgezet hebben, ja het Nederlandse boek zowaar wordt aangeprezen als een ‘Hongaars meesterwerk over de hel van Auschwitz’.

 

Birkenau

Nog voor Debreczeni’s konvooi in Birkenau arriveerde, waren onderweg vier mensen gestorven van dierlijke angst, honger, dorst en zuurstofgebrek. Twee anderen waren compleet dolgedraaid. Over Auschwitz wisten ze zo goed als niets. Vanuit de trein zagen ze ‘vreemde schepsels in carnavalkostuum die zich met gemillimeterde bewegingen voortsleepten als in een vertraagde film. Als verdwaalde, opgeschrikte insecten’.

De nieuwkomers (Zugänge) werden in een mum van tijd van hun mens-zijn beroofd. Niet alleen van vrijheid, rechten en bezit, maar ook van identiteit. Ze werden anoniem genummerd, als cijfers behandeld, vernederd en mishandeld. Dat vuile werk werd overgelaten aan met macht beklede gevangenen, uitschot in de voorbije beschaving. Oplichters, leeglopers, schurken en schlemielen werden kapo (Italiaans ‘capo’, ‘hoofd’, of Kamerad Polizei). Slaven sloegen slaven. Ontmenselijking in het kwadraat.

Maanden later stelde een gevangene zich aan Debreczeni voor: ‘Ik heette Farkas. Dokter Farkas’. Ook Debreczeni presenteerde zich in die voorbije tijd. ‘Hoe kan ik’, schrijft hij, ‘honderden kilometer van huis, ooit bewijzen dat ik deze naam had en niet een andere? Hoe kan ik bewijzen dat ik echt mezelf ben?’

In zijn ooggetuigenverslag herleidt Debreczeni de daders tot nummers, functies, kledij (‘weidegroene uniformen’) en wapens (‘onze mitrailleurs’). Zijn lotgenoten daarentegen vermenselijkt hij met naam en toenaam, beroep en eigenschappen. Trefzeker wekt hij ze even weer tot leven en wordt enige inleving mogelijk.

 

Ramp

Op het perron van Birkenau, de Rampe, volgde de ‘medische’ selectie. Nonchalant, met een oogopslag, verwees een SS-arts de gevangenen naar links of rechts. Links, ouden van dagen, kinderen, zwangere vrouwen, ‘bijzienden en mankepoten’. Rechts, al wie tot slavenarbeid in staat leek. Het liet weinig aan de verbeelding over.

Nooit eerder las ik iets dergelijks, maar volgens Debreczeni voegde de SS-arts eraan toe dat wie naar links ging per vrachtwagen zou worden vervoerd, terwijl de anderen vele kilometers voor de boeg hadden. Wie dacht dat niet aan te kunnen, mocht alsnog met de vrachtwagen mee. Enkele gevestigde gevangenen die de op het perron achtergelaten bagage moesten ophalen, fluisterden de nieuwkomers toe niet naar links te gaan.

Debreczeni belicht wat weinigen voor hem deden. Wie rechts stond, zag vrouwen, moeders, kinderen, zussen en grootouders verdwijnen naar ongekende bestemming. De moeders probeerden tevergeefs hun geterroriseerde kleintjes te kalmeren, anderen drukten hun boorling tegen de borst. De lange ongeordende colonne verdween achter barakken - in het niets, ‘maar de kreten van de kinderen weerklonken nog lang’. Debreczeni schrijft alsof hij het nogmaals meemaakt. Rillingen van machteloosheid lopen je over de rug. Geen boek voor tere zieltjes.

 

Aankomst klein konvooi uit het Hongaarse Tet getto, 27.5.1944 (Auschwitz album, Wikipedia)

 

Divide et impera

Enkele gevestigde gevangenen kwamen op de nieuwelingen toe. ‘Hun bewegingen zijn vol waardigheid, hun gestreepte kledij is van opvallende properheid. Ze dragen goede schoenen, blinkend als nieuw. Op hun borst dragen ze een driehoek in heldere kleur. Daaronder een gechromeerd plaatje met hun nummer van slechts vier cijfers. Op hun hemelsblauwe armband staat Blockälteste geborduurd’, verantwoordelijk voor en heerser over een barak. Het waren ‘ook gevangenen, maar meer in schijn.’ Samen met de kapo’s vormden ze de onderste laag van de kamparistocratie, ‘behoeftige goden in een behoeftige wereld’.

Debreczeni meent dat de kleur van de driehoeken op de borst van gevangenen hun nationaliteit aangaf. De kleur stond evenwel voor de categorie waar de gevangene toebehoorde: rood voor politieke gevangenen, groen voor criminelen, enzovoort. Met de internationalisering van de kampen kwam op de driehoek ook de beginletter van de nationaliteit te staan.

De distributie van voedsel, discipline en toezicht op het werk, waren ‘toevertrouwd aan willekeurig benoemde gevangenen’. Zolang er geen SS’er tussenkwam hadden ze onbegrensde macht over hun lotgenoten. Dat opium en een grotere overlevingskans zorgde ook hier voor een verdeel-en-heers systeem, van Lagerälteste (kampoudste) tot creperende ‘beenderzak’.

Debreczeni was ervan overtuigd dat de ‘nazi's methodisch een geavanceerde hiërarchie van paria’s hadden opgezet’. Pas midden ’44 in de kampen terechtgekomen, duidde hij veel als het resultaat van een uitgekiend complot. Als slachtoffer kon en moest hij geen rekening houden met de twaalf jaar kampervaring van het SS-beleid.

 

Geef ons heden

Na enkele werkkampen ten zuiden van Groß-Rosen arriveerde Debreczeni in Eule, ‘naar men zegt een van de meest schilderachtige hoeken van Neder-Silezië.’ Het kamp was nog in constructie, een honderdtal gevangenen, vooral Griekse joden. ‘Zwart, wild, meedogenloos, vol vreemde instincten die we niet kunnen begrijpen, omdat we er ons misschien eeuwen geleden hebben van ontdaan. Ik denk eraan met ontzetting en twijfel, deze levende ontkenningen van de nazi-onzin die de joodse solidariteit in de wereld uitbazuint, de bijzonderheid van raciale kenmerken en de internationale homogeniteit van de joodse ziel’ (mijn cursivering).

Eule maakte deel uit van een honderdtal buitencommando’s van Groß-Rosen die 1943 tot ’45 waren opgericht. Twaalf mannenkampen in de Sudeten horend bij Arbeitslager Riese in het zuidwesten van Polen. Van april 1944 tot juni dat jaar werden er omtrent dertienduizend gevangenen ingezet (voornamelijk Hongaarse joden) voor de bouw van een onderaardse commandobunker. Door het zware werk en de barslechte levensomstandigheden stierven meer dan drieduizend gevangenen er een ellendige dood.

Privéfirma’s huurden gevangenen om ondergrondse tunnels te boren. Debreczeni sleurde en plaatste twaalf uur per dag zware spoorrails. Hij kampte met ‘de kwellende wens te sterven’, al ruilde hij af en toe zijn dagelijks homp brood voor een pluk minderwaardige tabak. Een andere gevangene was verzot op brood, niet om te eten, maar om toe te voegen aan zijn verzameling de tot steen verworden plakjes in een smerige broodzak. ‘Hij is’, schrijft Debreczeni, ‘een graad gekker dan wij, maar er zit een ijzeren logica in zijn waanzin.’

Diefstal ‘van brood, de belichaming van leven – is een doodzonde. Meestal zijn het de gevangenen zelf die onmiddellijk en genadeloos handelen. Het gebeurt vaak dat de bloeddorstige menigte de op heterdaad betrapte brooddief aanvalt en lyncht.’ Een cynisch restje gemeenschapsgevoel. De Poolse kamparts trok gouden tanden uit lijken. De kampoudste en de kampcommandant kregen hun deel, ‘een mooie bijverdienste’.

Ook Debreczeni ‘vernedert [zichzelf] met een gevaarlijke snelheid in het slijk van de site. Met doordringende kreten vecht ik in woedende aanvallen om een lichter houweel, een dikkere soep, een kleine ligplaats. Onverstaanbaar schreeuwend wentel ik me met anderen, worstelend in de modder naar een wortel gevonden langs de kant van de weg, tandenknarsend haast ik me naar het kleinste achtergelaten sigarettenpeukje.’

Van Eule ging het naar Arbeitslager Fürstenstein-III. Daar werd een ondergronds labyrint gegraven dat kastelen in de omgeving met elkaar moest verbinden. Een zoveelste hoofdkwartier voor de Führer, mocht die zich moeten terugtrekken. Zesduizend gevangenen ‘spuugden er hun ziel uit, duizenden wagons van hout, beton en staal stroomden erheen. Hele regimenten van de SS, Wehrmacht en Organisation Todt, burgerwachten, een angstaanjagende menigte voormannen, geschoolde arbeiders, mijnwerkers, dynamiteurs, metselaars, monteurs, ijzerwerkers, timmerlieden waren in het kamp aan het plannen, duwen en zweten.’ Sommige SS’ers en kapo’s gaven zich over aan geraffineerde gruwelijkheden. Vergeleken hiermee was Eule een paradijs, ‘maar goed, het is geen gas.’

Tunnel onder kasteel Książ in Polen, het vroegere Fürstenstein, nu een toeristische attractie

Josep Renalias Lohen11 https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=157793440

 

Sterfhuis

Uitgeput en gewond belandde Debreczeni in Dörnhau, in naam een hospitaalkamp, in werkelijkheid een afgrijselijke opslagplaats van onbruikbaar geworden gevangenen. Ze liggen, staan, zitten en kruipen naakt door en over elkaar. Zakken kale botten, ‘in het weerzinwekkende sap van gele mest’, te midden van een kakafonie van geklaag, geschreeuw en gebrul.

Luizen krioelden, ziekten volgden. Gevangenen ‘kakken etter’. Een naakte processie sleepte zich voort naar de septische put. Wie dat niet meer kon, bevuilde zich een twintigtal keer per dag. Debreczeni begroef zich onder een deken, vol dode luizen, die even tevoren een overleden lotgenoot had gedrapeerd. ‘Bijna niemand kende nog walging’. Hij betreurde dat hij niet in Birkenau was. Ze begonnen ‘de dood te zien als een zacht, opwekkend stoombad.’ Nooit zou hij geloofd hebben ‘dat het mogelijk was om het idee van sterven in zo'n mate te accepteren, laat staan dat een naderend einde gewoon wenselijk kon worden.’

De kamparistocratie van Dörnhau was uitgebreid en almachtig. Een arts en een tandarts hadden zich toegelegd op het verwijderen van gouden kronen uit lijken. Een heel leger van gevangenen ‘had zich gespecialiseerd in het trekken van gouden tanden tegen een klein vergoeding’. Het keukencommando was gretig afnemer, vergoedde met een week dikkere soep.

Rond verse lijken braken steevast woordenwisselingen uit. Een gewoel van armen, uitgestoken vingers op andermans ogen gericht, een regen van amorfe slagen. ‘Een gevecht van kikkers en muizen van volmaakte belachelijkheid.’

In de laatste oorlogsmaanden stroomden konvooien uit het Riese-project in Dörnhau toe. ‘Het Land der Kampen giet er zijn opgebruikte arbeidskrachten uit. De kapo die de lijkdragers commandeert maat de lijken na een tijdje wegvoeren op een rudimentaire plank. De nummers worden nauwgezet opgetekend in het dodenregister.’ Van augustus 1944 tot de bevrijding kwamen in Dörnhau minstens 4.334 bijna doden terecht.

Debreczeni woog nog zo’n 35 kg, kon niet geloven nog in leven te zijn. Als bij wonder werd hij door enkele lotgenoten bijgestaan. De hele tijd door rolden vaten bier richting kamparistocratie, bekostigd met de handel in gouden tanden.

Begin mei 1945 namen de grijze uniformen de benen. De gevangenen waren, zonder het goed te beseffen, terug vrij. Wie nog kon, haastte zich naar de magazijnen. Schreeuwend stormden ze naar buiten, de armen vol geweren, uniformen, laarzen, revolvers, gasmakers en granaten. Wijn, likeur en sterke drank vloeiden rijkelijk. Velen waren op slag dronken, de zwaksten bezweken. Wie uitgeput bleef liggen, werd aan zijn lot overgelaten, ‘de stervenden stierven ellendiger dan gisteren’, terwijl de anderen ‘tot aan hun knieën door suiker, aardappelen en conserven waadden’. Een gehate Lagerälteste werd gelyncht.

In vierentwintig uur tijd ontpopte zich een nieuwe aristocratie. Die met de grootste buit kregen het voor het zeggen. Keizers mét kleren, stapels voeding en drank. Met de komst van Russische bevrijders spatte hun illusie uiteen.

 

Traduttore traditore

Vertalen is geen verraad, maar een omvorming, een enkele keer vervorming. Beide boeken werden uit het Hongaars vertaald, maar de Franse versie is beeldrijker, dichterlijker en vermoedelijk juister. Enkele voorbeelden.

Le silence de la tempête se tenait sur la pointe des pieds.De sluimerende stilte voor de storm.

Le désespoir n’a ni plan ni calendrier.Wanhoop kijkt niet op de kalender en doet niet aan planeconomie.

Sac au dos et l’étoile jaune cousue main sur ma veste. Taille réglementaire.Met een rugzak om en een zelfgemaakte gele ster op mijn jas. Van de voorgeschreven afmetingen.

Het boek mag hoe dan ook verplichte lectuur worden.

Debreczeni, József – Le crématorium froid. Au pays d'Auschwitz, (vertaling Clara Royer), Paris, Stock, 2024, 335 blz.

  • Het koude crematorium. Verslag uit het land van Auschwitz,(vertaling Frans van Nes), Amsterdam/Antwerpen, Arbeiderspers, 2024, 247 blz.

Zal gepubliceerd worden in Het Salon van Sisyfus (21.4.25), Streven en De Geu