Tegen-geschiedenis | De ontkenning van de jodenuitroeiing in geschiedkundige context
De meesten onder ons gaan schouderophalend voorbij aan de ontkenning van de jodenuitroeiing. Reacties kwamen tot voor kort bijna uitsluitend uit kringen van direct betrokkenen, mensen die ternauwernood ontkomen waren aan de volkenmoord. Daarin is het voorbije decennium verandering gekomen. Dat heeft vooral te maken met de toegenomen emotionele, politieke, ideologische en symbolische betekenis van de jodenuitroeiing, zeker in haar verband met actuele ontwikkelingen en gebeurtenissen die worden genterpreteerd als voorbodes van een herhaling van al de gruwel. Het 'nooit meer !' dat direct na de oorlog uit vele kelen schalde, maar na enkele jaren alleen nog herdenkingsmonumenten en -momenten sierde, leefde vanaf de tweede helft van de jaren zeventig weer op en sedertdien worden nazi-kampen en gaskamers weer herinnerd als hét teken aan de wand van totalitaire ideologieën.
De ontkenning is niet alleen politiek-ideologisch van belang, ze is ook een bijzonder leerrijk fenomeen voor geschiedkundigen. Ze kan worden gehanteerd als een case study die kritisch en verhelderend licht werpt op praktijk en theorie van herinnering, herdenking, geschiedenis, geschiedkunde en wetenschap in het algemeen. Dat blijkt al bij de weerlegging van de ontkenners. Wie dat efficiënt wil doen, moet namelijk het beeld dat het grote publiek van de jodenuitroeiing heeft uitzuiveren en bijstellen. De simplificaties, onjuistheden, overdrijvingen en stereotiepen die het behelst worden al te gretig aangegrepen door ontkenners om twijfel te zaaien. En die twijfel komt in vruchtbare bodem terecht, want niemand kijkt graag in de spiegel die het nazi-tijdperk de geciviliseerde mens voorhoudt.
Het is dus zaak zorgvuldig te werk te gaan, elke dubbelzinnigheid en simplificatie moet worden gemeden, van bij het begin, bij de woordkeuze.
Terminologie
Holocaust is een foute benaming voor de jodenuitroeiing door de nazi's. De term komt uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, en betekent 'brandoffer, exclusief opgedragen aan God'. Wie de jodenuitroeiing Holocaust noemt, impliceert ongewild dat de slachtoffers vrijwillig hun leven aan God geofferd hebben. Hun afgrijselijk lot wordt dan voorgesteld als een daad van gods-dienst, een marteldood, een dood voor een goede zaak. Enkelen interpreteren de Grote Catastrofe, Shoah ofChurban (benamingen die de slachtoffers destijds gebruikten) werkelijk als een offer aan God, onder andere ter verwezenlijking van de joodse staat, maar het gaat om een verwaarloosbare minderheid. De seculiere variant van deze interpretatie heeft meer aanhangers, zij gebruiken de jodenuitroeiing als doorslaggevend argument voor de oprichting, het bestaan en het politieke beleid van Israël. Geschiedkundig gezien houdt dat geen steek, maar als politiek argument heeft het zijn doeltreffendheid bewezen.
Holocaust is dus geen neutrale term. Hij houdt een te nadrukkelijke benadering in vanuit de optiek van de slachtoffers. De verantwoordelijkheid van daders en omstanders verdwijnt op de achtergrond. De slachtoffers nemen de geschiedenis als martelaars op zich of betekenen ze als een onpersoonlijke, ondoorgrondelijke fataliteit. Dit zijn geschiedenisopvattingen die weinig ruimte laten voor onderzoek naar ontstaan en wording van gebeurtenissen, analyse en duiding van oorzaken, intenties en verantwoordelijkheden. De vraag hoe het zo ver is kunnen komen, blijft dan ook grotendeels onbeantwoord.
De term Holocaust hoort thuis in een theologische, mystieke of politieke interpretatie van de geschiedkundige gebeurtenis die de jodenuitroeiing is. Het verdient de voorkeur woorden te gebruiken die niets aan duidelijkheid te wensen overlaten : jodenuitroeiing, judeocide, genocide of volkenmoord.
Revisonisme
Ontkenners van de jodenuitroeiing noemen zichzelf graag revisionisten. Dat is fout. Revisionist is hij die gangbare interpretaties of visies herziet. Wie herziet doet meer dan verwerpen, hij geeft een alternatieve interpretatie en onderbouwt die met feiten en bronnen. Wie ontkent doet dat niet. Revisonisten herzien interpretaties van gebeurtenissen, ontkennersontkennen de gebeurtenissen zelf.
Kritische invraagstelling en herziening van hypothesen en theorieën is een wezenskenmerk van wetenschap. Wetenschappers die hun werk naar behoren doen zijn beeldenstormers. Geschiedkundigen ontleden beelden over het verleden, toetsen ze aan de huidige stand van informatie en kennis, en gieten de gebeurtenissen in geactualiseerde beelden.
De ontkenners verklaren de bronnen en feiten niet op alternatieve wijze, ze ontkennen hun bestaansgrond, de gebeurtenissen waarnaar ze verwijzen. Ontkenners die zichzelf revisionisten noemen maken aanspraak op een wetenschappelijke kwaliteit die ze zelfs niet nastreven. Het zijn geen revisionisten, maar negationisten.
Hun publikaties overstijgen zelden het pamflettaire niveau. Ze druipen van antisemitisme, staan vol aantijgingen, beledigingen en gescheld. Enkele publikaties ogen objectiever, zien er wetenschappelijk uit, lijken controleerbaar (bronverwijzingen, bibliografie). Wie controleert stuit soms op verdraaiingen, misbruik en geschiedvervalsing, maar lang niet altijd. Het lijkt wel of enkele ontkenners te goeder trouw zijn. Vanuit wetenschappelijk standpunt doet dat er eigenlijk niet toe, relevant is alleen of hun publikaties wetenschappelijke waarde hebben, of hun kritiek waardevolle kennis voortbrengt. Dat is niet het geval, hun vertoog voldoet niet aan een aantal methodologische minimumvereisten van de geschiedkunde.
Pseudo-wetenschap
Ze duiden bronnen niet in hun historische context maar lichten ze er expliciet, met opzet uit. Ze koppelen de sporen los, van elkaar én van het gebeurde. De aldus geïsoleerde bronnen worden dan achterdochtig, hyperkritisch benaderd. Ze worden uit mekaar gerafeld, aan stukken gereten en slechts aan elkaar getoetst als en in zoverre ze tegenstrijdig lijken. En tegenstrijdigheden worden steevast voorgesteld als doorslaggevende falsificaties, ontkenners doen geen poging om ze te begrijpen, laat staan om ze te verklaren. Contradicties laten ze ook altijd zwaarder doorwegen dan confirmaties, dat wat bronnen gemeenschappelijk hebben, bijvoorbeeld de grote lijn, dàt joden massaal werden uitgeroeid. Ontkenners meten met twee maten. Bronnen die hun gelijk schragen worden kritiekloos aanvaard, bijvoorbeeld enkele getuigenissen van kampoverlevenden die geen gaskamer hebben gezien en die hun in tijd en ruimte beperkte ervaring extrapoleren tot het concentrationaire universum. De analyse van de ontkenners is dus vooringenomen, kortzichtig en meestal kwaadwillig.
Het eerste deel van het credo van de negationisten, de ontkenning, brengt zó felle reacties teweeg dat doorgaans weinig aandacht overblijft voor het tweede deel. Dat is nochtans heel wat interessanter, zowel vanuit wetenschapsfilosofisch oogpunt als voor de weerlegging. De ontkenning verplicht de negationisten tot een verklaring voor het bestaan van het verhaal over de jodenuitroeiing, volgens hen een mythe. De ontkenners vallen daarvoor terug op een samenzweringstheorie : de joden hebben de judeocide bedacht om druk uit te oefenen voor de oprichting van een joodse staat en, eens die er was, om herstelbetalingen af te dwingen van Duitsland. Deze smadelijke aantijging wordt op generlei wijze bewezen, de ontkenners getroosten zich niet de minste moeite om het komplot aan te tonen. Gezien de omvang van dit verondersteld komplot kan dat nochtans geen zware opgave zijn. In de voorbije vijftig jaar hebben zovelen over deze volkenmoord getuigd, betrokkenen en niet-betrokkenen, SS-ers, nazi's, slachtoffers, geschiedkundigen, joden en niet-joden, dat het een koud kunstje moet zijn om enkele bewijzen van omkoping voor te leggen. Wie hiertegen aanvoert dat de afwezigheid van bewijzen het diabolische van het komplot aantoont, zal op zijn minst moeten verklaren hoe dergelijke samenzweringsperfectie in overeenstemming kan worden gebracht met het feit dat getuigenissen toch in details verschillen. Een overpeinzing die, tussen haakjes, het inzicht oplevert dat een bepaalde mate van afwijking tussen getuigenissen eerder in de richting van authenticiteit dan van vervalsing wijst.
De tweede helft van het ontkennerscredo is niets meer en niets minder dan een variant van de eeuwenoude antisemitische mythe over een joodse samenzwering om de wereldheerschappij. En dat zegt veel over motieven en bedoelingen van ontkenners.
Bewijslast
Wetenschap is geen vrijblijvende bezigheid, hypothesen verplichten tot iets, ze sluiten bepaalde zaken in en andere uit. Als hypothese houdt de ontkenning van de jodenuitroeiing een aantal geschiedkundige, logische en morele consequenties in. Het volstaat niet iets als mythe af te doen. Bronnen en feiten uit het betwiste verhaal moeten ontkracht worden of op alternatieve wijze verklaard, geduid en ingekaderd. Verklaard moet bijvoorbeeld worden dat in de gebieden die de nazi's veroverd hebben miljoenen joden en honderdduizenden zigeuners in rook zijn opgegaan. En de tastbare bronnen moeten worden uitgelegd, bijvoorbeeld de deportatielijsten uit België en Frankrijk met alle namen en geboortedata van de weggevoerden. Verklaard moet worden dat het spoor van ontelbaren in het niets verdwijnt in oorden als Chelmno, Belzec, Treblinka, Sobibor, Auschwitz en Birkenau. De geschiedkundige bewering dat de deportatie het leven kostte aan meer dan negentig procent van de weggevoerden moet worden weerlegd. Ontkenners moeten bewijzen dat die met naam en geboortedatum vermelde mensen na de oorlog nog in leven waren, elders voortgeleefd hebben. Ofwel moeten ze bewijzen dat deze mensen nimmer bestaan hebben en dan moet weer verklaard worden wat de nazi's bezield heeft om kennelijk fictieve deportatielijsten op te stellen.
De ontkenners moeten nog veel meer uitleggen, bijvoorbeeld waarom ze pas begin jaren zestig, toen Israël en de judeocide volop in de media-schijnwerpers stonden naar aanleiding van de ontvoering en het proces van Adolf Eichmann, op het idee kwamen dat alles door de joden verzonnen werd; waarom hun vroegere invullingen van het komplot (met communistische gevangenen, de Sovjet-Unie of de geallieerden als samenzweerders) plots alle geldigheid verloren.
Tegen-geschiedenis
De hypothese van de ontkenners is gratuit en onwetenschappelijk. Ze verklaren niets, ze ontkennen. Ze zijn niet constructief maar destructief bezig. Hun handelen is niet gericht op kennisverwerving maar op kennisafbraak. Of sommige ontkenners geloven wat ze zeggen doet er niet toe, hun verhaal is ongeloofwaardig. Het is niets anders en niets meer dan de negatieve reflectie van het verhaal over de jodenuitroeiing. Het is een tegen-verhaal, louter afgeleid, totaal afhankelijk van het verhaal dat ze ontkennen. Ontkenners zijn niet bezig met gebeurtenissen, feiten en bronnen, maar met een verhaal dat ze proberen te ontkrachten door het in zijn tegendeel om te draaien.
Het negationisme is geen geschiedenis maar tegen-geschiedenis. Feiten worden omgekeerd, de geschiedenis wordt binnenste buiten gekeerd. Slachtoffers worden daders, daders worden slachtoffers. Joden, luidt het, werden vervolgd omdat ze Hitler de oorlog hadden verklaard en hun uitroeiing is slechts een verzinsel om de nazi's te bekladden, om Duitsland af te zetten.
Politisering
Het negationisme is geen geschiedkundig, maar een politiek-ideologisch vertoog. Maar dat ligt niet alleen aan hen. Hun vertoog kadert in een emotioneel debat over gradaties van verantwoordelijkheid, verderfelijkheid en slachtofferschap, schuld en onschuld. Een debat met politieke, ideologische en morele inzet, waarbij het verleden wordt gebruikt om het heden goed te praten, om de toekomst naar zijn hand te zetten. Het gaat niet om het verleden, maar om politieke zeggenschap en macht, nu en later.
De inzet is niet de historiciteit van de volkenmoord maar de betekenis die eraan wordt gehecht. Dat verklaart voor een stuk dat de deelnemers aan dit debat weinig of geen belangstelling tonen voor andere volkenmoorden dan die op de joden. Negationisten doen geen moeite om andere genocides te ontkennen, aanhangers van de Holocaustversie van de jodenuitroeiing schreeuwen moord en brand als wordt vergeleken, volgens hen zijn judeocide en genocide absoluut onvergelijkbaar.
De weerklank die de ontkenning sinds ongeveer tien jaar in bepaalde middens vindt, de emoties en de repressie die ze uitlokt, dit alles moet begrepen worden in een politieke context. Onder meer de heropleving van extreem rechts en vreemdelingenhaat, maar ook de gestegen politieke waarde van de Holocaust, als rechtvaardigingsgrond voor de Midden-Oosten-politiek van Israël, als historische binding tussen Israëlische joden en tussen Israël en het geseculariseerde jodendom in de diaspora, vooral in de Verenigde Staten.
Het gangbare beeld
Het gangbare beeld van de judeocide is gebaseerd op een finalistische, intentionalistische interpretatie van de geschiedenis. Het is een beeld dat achteraf werd geconstrueerd, vanuit de historisch bekende uitkomst. Deafloop van de gebeurtenissen wordt als intentie, als oorspronkelijke en ongewijzigde doelstelling in het verleden geprojecteerd. Deze op wijsheid achteraf gebaseerde denkwijze is zó gebruikelijk, ook in de wetenschap, dat ze meestal voetstoots wordt aangenomen.
De judeocide wordt voorgesteld als de uitkomst van een lang voordien door Hitler uitgekiend plan dat, stap voor stap, telkens de omstandigheden rijp waren, nauwgezet werd uitgevoerd. Sommigen zien het hele Derde Rijk en de tweede wereldoorlog als alleen maar middelen ter uitroeiing van de joden. De daders worden in deze versie gediaboliseerd. Alles was tot in het kleinste detail gepland, er was geen ontkomen aan. Een zienswijze die belangrijke psychische, politieke en ideologische winst oplevert. Ze ontslaat omstanders - politici, geallieerden - en slachtoffers van elke verantwoordelijkheid. Dat is, tussen haakjes, het wezenskenmerk en de grond van samenzweringstheorieën. De komplottheorie van de ontkenners bijvoorbeeld, diaboliseert joden en Israël (in haar vroegere versies communisten en geallieerden) en wast nazi's en extreem-rechts wit. Men projecteert alle kwaad op de tegenstander om de eigen handen in onschuld te wassen.
Gevolgen
Finalisme maakt blind voor het historisch proces, voor het verloop van de gebeurtenissen. Geschiedenis is op het moment dat ze zich voltrekt een open proces, ze kan nog vele richtingen uit. In de gangbare voorstelling van de judeocide worden evolutionaire aspecten verwaarloosd, de verschillende wijzen waarop daders en slachtoffers de gebeurtenissen op verschillende momenten bedoelden, planden, beleefden en interpreteerden. Men heeft geen oog voor de wisselwerking tussen nazi-maatregelen en reacties van slachtoffers en omstanders. Velen bleven, mede omdat de afloop niet vastlag, lange tijd lijdzaam toezien en weinigen waren bereid hun economische, politieke of militaire belangen op het spel te zetten om discriminatie en vervolging een overtuigend halt toe te roepen. De niet altijd even passieve houding van omstanders, het sluiten van de grenzen voor de grote contingenten arme joden die de nazi's kwijt wilden bijvoorbeeld, bracht nazi-bonzen op steeds drastischer ideen. Dat verandert geen zier aan de schuld van de nazi's, zij zijn de daders, maar de verantwoordelijkheid was ruimer dan meestal wordt aangenomen.
Simplistische gelijkschakeling van bedoeling en uitkomst bemoeilijkt inzicht in de wordingsgeschiedenis van de judeocide, de evolutie van antisemitisme tot uitroeiing. De opeenvolgende fasen van de spiraal van geweld worden niet doorgrond. Dat is jammer, vanuit strikt wetenschappelijk oogpunt maar ook politiek en humanitair gezien. Kennis over die fasen kán immers maatregelen mogelijk maken die de escalatie stopzetten of afremmen. Ook de diabolisering van de daders, het wegkijken van eigen betrokkenheid en verantwoordelijkheid, bemoeilijkt preventie. Speurend naar duivels heeft men te weinig oog voor sociale, economische en politieke processen die situaties voortbrengen waarin mensen hun duivels kunnen ontbinden.
De finalistische interpretatie van de jodenuitroeiing maakt het ontkenners makkelijk. Ze kunnen de aandacht vestigen op gebeurtenissen, nazi-doelstellingen en -maatregelen die niet overeenstemmen met de afloop, bijvoorbeeld het feit dat de nazi's de joden aanvankelijk niet uitroeiden maar met inzet van alle middelen uit hun Lebensraum probeerden te verdrijven. Of nog, het feit dat de systematische uitroeiing niet begon met de oorlog maar pas een kleine twee jaar later. Deze argumenten hebben een grote overtuigingskracht omdat de feiten waarop ze zich baseren straffeloos uit hun evolutionaire context kunnen worden gelicht. En dàt komt door het succes van het statisch geschiedenisbeeld.
Geschiedschrijving
Ontkenners profiteren ook van het feit dat de wetenschappelijke benadering van de judeocide lange tijd in gebreke is gebleven. Dat laatste hoeft niet te verwonderen. De omvang van het leed en het respect voor slachtoffers, overlevenden en nabestaanden, verklaren veel. Bronnen, verhalen en getuigenissen werden niet zelden hagiografisch benaderd, in elk geval minder kritisch dan wetenschappelijk gezien nodig is. Dat is om nog een andere reden begrijpelijk. Aanvankelijk trok namelijk zo goed als niemand de volkenmoord in twijfel. Rechtzetting van enkele onjuistheden en overdrijvingen in sommige bronnen, leek dan ook onnodig, onverstandig, enigszins heiligschennend. Daardoor konden sommigen jarenlang kritiekloos op onjuistheden voortborduren. Enkele mythes gingen een eigen leven leiden, de vraag naar bewijzen werd verontwaardigd van de hand gewezen. Bijvoorbeeld de mythe dat de nazi's op grote schaal zeep hadden vervaardigd uit lijken van slachtoffers, een verhaal dat pas enkele jaren geleden door wetenschappers werd doorprikt. Of nog, de nodeloze en pijnlijke discussie over het preciese aantal slachtoffers.
De politisering van de jodenuitroeiing, het grote gewicht dat de Holocaustversie kreeg, bleef niet zonder gevolgen voor de geschiedschrijving. Historici hoedden er zich voor de vingers te branden aan zo'n heet hangijzer. Wie tegen de stroom ingaat moet ook op niet veel bijval rekenen. De inzet is te groot en kritische benadering lijkt op korte termijn niet lonend, integendeel zelfs. Rechtzetting van het gangbare beeld impliceert immers verruiming van de verantwoordelijkheid en herziening van het te flatterende beeld dat wij van onszelf hebben als antipode van de gediaboliseerde nazi.
Toch moet de ontkenners het gras van voor de voeten worden weggemaaid. Zoniet kan niet voorkomen worden dat ze onjuistheden uitbuiten om op demagogische wijze twijfel te zaaien ('het zal dus wel allemaal gelogen zijn').
Ooggetuigenverslagen
De verschillende wijze waarop leken, ontkenners en geschiedkundigen ooggetuigeverslagen beoordelen, speelt ook een belangrijke rol. Voor het grote publiek hebben getuigenissen van oudsher, omwille van hun subjectiviteit, authenticiteit en waarachtigheid (iets met eigen ogen gezien hebben), een bijzondere overtuigingskracht. Historici daarentegen wantrouwen ooggetuigeverslagen om hun subjectiviteit. Ze maken er liefst geen gebruik van en verdiepen zich niet echt in dit soort bronnen. Daardoor beschikken ze niet over een methode om de verschillende wijze waarop gebeurtenissen ervaren werden te duiden en te verklaren, bijvoorbeeld vanuit de sociale en psychische context van de getuigen.
Ontkenners - en velen met hen - gaan ervan uit dat er volkomen overeenstemming kan bestaan tussen gebeurtenis en ervaring, tussen realiteit en haar waarneming. Dit naïef historisch realisme ligt aan de basis van hun opvatting dat afwijkingen en inconsistenties falsificaties zijn.
Getuigenissen zijn subjectief wààr, maar objectief gezien worden feiten onvermijdelijk in zekere mate vervormd. Juist de subjectieve waarheid, het feit dat de gebeurtenissen belééfd werden, vervormt waarneming en interpretatie, vanuit individuele waarden en denkkaders. Waarneming en interpretatie zijn onmogelijk zonder waarden en denkkaders. Interpreteren isinkaderen, is waarderen en is dus tot op zekere hoogte subjectief. Zonder inkadering hebben gebeurtenissen geen inhoud, geen betekenis. Geschiedkundige feiten spreken niet vanzelf, ze spreken alleen in een context en die is, zoals we gezien hebben, niet altijd historisch.
Aanbevolen lectuur
Overzicht en analyse van de geschiedschrijving over de judeocide, met uitvoerige bibliografie:
- Marrus, Michael, The Holocaust in history, New York, Meridian, 1987
- Kershaw, Ian, The nazi dictatorship, London/New York, Edward Arnold, 1989, (second and revised edition)
Analyse en weerlegging van de ontkenning, uiteenzetting politieke exploitatie van de jodenuitroeiing en uitvoerige bibliografie voor beide onderwerpen :
- Van den Berghe, Gie - De uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen, Houtekiet, 1990
Sedertdien zijn nog een paar belangrijke werken verschenen
- Shapiro, Shelly (red.) - Truth prevails. Demolishing Holocaust Denial : the end of 'The Leuchter Report',New York, Beate Klarsfeld Foundation, 1990
- Charny, Israel (red.) - Genocide. A critical bibliographic review (volume two), London, Mansell, 1991 (vooral blz. 1-138)
Bespreking en voorbeelden van tegen-geschiedenis :
- Funkenstein, Amos - 'History, counterhistory and narrative', in Friedlander, Saul (red.) - Probing the limits of representation. Nazism and the'Final solution', Cambridge (Mass), London, Harvard U.P., 1992, p. 66-81