Onder mensapen
Robert Sapolsky (1957), hoogleraar biowetenschappen en neurologie, werd van jongs af gebiologeerd door mensapen. Had het aan hem gelegen dan was hij als baviaan geboren of, beter nog, als dwerggorilla. Op zijn twaalfde verslond hij alles over primaten, liet aan primatologen weten hoezeer hij ze bewonderde en wou de rimboe in. Op zijn eenentwintigste was het eindelijk zo ver, hij trok in zijn eentje naar de Serengeti in Kenia om zich bij een groep bavianen aan te sluiten.
Bijna drie decennia lang keerde hij ieder jaar voor een paar maand terug. De rest van het jaar verricht hij laboratoriumonderzoek, doceert en schrijft. Sapolsky is gespecialiseerd in door stress veroorzaakte ziekten, onderzoekt hoe langdurige stress bepaalde hersencellen vernietigt, welke de mogelijke relaties zijn met levensgewoonten en sociaal gedrag. Waarom heeft de een minder last van stress dan de ander? Doet de plaats op de sociale ladder ertoe, de uitgebreidheid van kennissen- en vriendenkring, iemands karakter en mentaliteit?
Bij zijn veldwerk verdooft Saposlky bavianen met pijltjes om op cruciale momenten hun stresshormoonspiegel te bestuderen. Laaggeplaatste bavianen blijken meer last te hebben van stress en hebben meer kans op stressverwante ziekten. Hun immuunsysteem functioneert slechter dan bij dominante dieren. Bij mensen met een depressie vind je dezelfde stresshormonen terug. Meer aandacht besteedt Sapolsky niet aan de resultaten van zijn onderzoek, daarvoor kun je terecht in zijn helaas uitverkochte 'Waarom krijgen zebra's geen maagzweer?'.
Memoires
In 'Herinneringen van een mensaap' doet Sapolsky verslag van de evolutie die hij, als lid van een bavianengroep en lid van een groep wetenschappers, heeft doorgemaakt. De meeste aandacht gaat naar zijn confrontatie met en aanpassing aan twee vreemde culturen, de baviaanse en de Keniaanse.
Toen het avontuur begon dacht Sapolsky uitstekend voorbereid te zijn, maar vrijwel onmiddellijk liep alles in het honderd. Hij had het verkeerde Swahili geleerd; had zich op de verkeerde gevaren ingesteld, roofdieren en slangen terwijl insecten het grootste probleem bleken te zijn; hij was op de vreemdste tropische ziekten voorbereid maar niet op de steeds terugkerende diarree. Hij kwam in een vreemd universum terecht, te beginnen met een chaotische derdewereldstad waar hij, een steenrijke Amerikaan in de ogen van Kenianen, zich al direct in de luren liet leggen.
Sapolsky introduceert de lezer bij zijn uit 63 bavianen bestaande groep. Hij gaf ze oudtestamentische namen van profeten, aartsmoeders en -vaders: Lea, Debora, Aäron, Izak, Naomi, Rachel... Een zoete wraak op zijn leraars van de joodse school die wit wegtrokken toen hij enthousiast berichtte over de evolutietheorie. De namen zijn niet willekeurig maar zeggen iets over karakter of leven van de baviaan in kwestie. Een afschuwelijk magere baviaan, met een veel te groot hoofd, gekweld door trillingen, spasmen en toevallen en ook nog gedeeltelijk verlamd, kreeg de naam mee van de door Jahweh zwaar op de proef gestelde Job. Een verschrikkelijk stomme baviaan die in niets echt goed was, behalve in het roven van kinderen, werd Nebukadnezar gedoopt, de naam van de koning van Babylon die Jeruzalem en de Tempel vernietigde en talloze joden in Babylonische ballingschap voerde.
Sapolsky zegt dat hij niet veel voelt voor vergelijkingen met mensen en menselijk gedrag, maar bezondigt zich voortdurend aan antropomorfisering. Het is natuurlijk een goede manier om iets direct, heel beeldend duidelijk te maken. Bijvoorbeeld: 'Mirjam, die twee maanden zwanger was, zat haar jongste kind te vlooien dat een woedeaanval had. Een rustige ochtend in een klein provinciestadje'. Of: 'Vrede daalde neer over de groep en alle treinen reden voortaan op tijd'. Hoe geestig ook, op de lange duur gaat deze vermenselijking toch vermoeien.
Sapolsky schrijft de geschiedenis van zijn bavianengroep, grote historische gebeurtenissen, machtsgrepen, wie het met wie doet, geboortes, lief en leed. Je verneemt heel wat over de handel en wandel van de bavianen, zij het zonder veel systeem. Roerend is het verhaal hoe zijn groep bijna uitgeroeid werd. Op een gegeven moment begonnen bavianen die op en van een vuilnisbelt leefden bij bosjes te sterven. Omdat ook Sapolsky's groep bedreigd werd, wou hij er het fijne van weten. Het bleek om tuberculose te gaan, opgelopen door het eten van ingewanden van met tb besmette koeien die in de buurt van de vuilnisbelt werden geslacht om in het sjiekste hotel van Kenia als entrecote opgediend te worden. De slachter, die wist dat de koeien ziek waren maar zich daar niets van aantrok, gooide het afval aan de bavianen. Sapolsky bewoog hemel en aarde, wou alles aan de grote klok hangen, maar bereikte niets. Het toerisme 'is voor Kenia de grootste bron van buitenlandse valuta. Naar verhouding groter dan de staal-, de auto- en de olie-industrie in heel Amerika samen'. Daar mocht niet aan geraakt worden. Zijn bavianentragedie was 'van ondergeschikt belang; bavianen worden niet met uitsterven bedreigd en niemand is bijzonder in hen geïnteresseerd'. De helft van zijn groep kwam om.
Masai
De bavianenverhalen worden afgewisseld met verhalen over de inheemse bevolking, waaronder zijn buren in de Serengeti, de krijgshaftige Masai. In de eerste tachtig bladzijden hangt Sapolsky niet bepaald een flatterend beeld op van de Kenianen. Aanvankelijk stond hij vijandig, ietwat xenofoob tegenover de inlanders. Vanuit een vaag superioriteitsgevoel keek hij een beetje op hen neer. Vooroordelen die hij gaandeweg weerlegt. Door zichzelf bloot te geven en de gruwel van het blanke kolonialisme bloot te leggen, relativeert hij het aanvankelijk negatieve beeld.
Toen hij eens maandenlang zonder geld zat, leerde hij liegen, bedriegen en stelen als een volleerd Keniaans oplichter. Dat ging vrij makkelijk want Kenianen verwachtten dat niet van blanken, 'niet omdat ze denken dat ze boven diefstal verheven zijn' maar omdat 'de blanken bewezen hebben dat ze alleen belangstelling hebben voor het stelen van iets van formaat (zoals het stuk grond van je voorouders of het hele land)'.
Veel Afrikaanse gewoonten en gedrag, en hun afwijkend mens- en wereldbeeld worden in hoge mate bepaald door de uitzichtloze armoe. Ze zijn het logisch gevolg van koloniale onderdrukking. De inboordelingen werden in de eerste wereldoorlog zowaar als soldaten ingelijfd. Brits Oost-Afrika (nu Kenia) moest het opnemen tegen het Duitse Tanganyka. Ze kregen geweren en moesten ten strijde trekken tegen stamgenoten. Ronduit geschift vonden ze dat, velen weigerden.
In de loop der jaren maakte Sapolsky veel vrienden en hij is duidelijk begaan met de autochtonen, maar het blijft bij momenten toch een beetje 'wilden kijken'. Hij confronteert ze graag met blanke gewoontes, ontdekkingen en uitvindingen (flatgebouw, lift, bad). Dat levert hilarische en ontroerende situaties op. Zo waren bij de Masai in een bepaald jaar schoenen erg in; ze droegen ze 'op de heup, vastgeknoopt om het middel om er alle mogelijke spulletjes in mee te nemen...'. Toen Sapolsky merkte dat de Masai de kniereflex niet kenden, scoorde hij telkens weer met hun op magische wijze bewegende onderbenen.
De Masai vroegen hem waarom hij bavianen bestudeerde terwijl er toch zoveel dieren bestaan. Dat komt, antwoordde Sapolsky, omdat bavianen veel gemeen hebben met mensen. Dat weigerden ze te geloven; zij op bavianen lijken? kom nou! Hun ongeloof over de evolutietheorie was nog groter dan dat van Sapolsky's joodse leermeesters. Dat zij, de Masai, geëvolueerd zijn, de mens niet altijd bestaan heeft maar geleidelijk is ontstaan, gaat er bij hen niet in: 'Misschien waren dat lang lang geleden wel de eerste Masai, maar wisten ze nog niet hoe ze mensen moesten zijn'.
Sapolsky beseft dat hij, een rijke blanke die zich om dieren bekommert, vreemd moet overkomen bij de Kenianen, maar blijft zich ergeren aan hun nonchalante gedrag waardoor veel in het honderd loopt. Het is, schrijft hij, 'natuurlijk prachtig dat we zoveel over elkaar te weten komen en dat we elkaars werelden verkennen en dat we echte cultuurrelativisten zijn, maar het gaat er hier wel heel erg vreemd aan toe en zelf ben ik voor hen natuurlijk ook iets heel vreemds en na een tijdje is voor iedereen de lol er wel zo'n beetje af'.
Vrije mensen
Sapolsky is een uitstekend verteller, onwillekeurig word je deelgenoot van zijn onderzoek, vreugdes en tegenslagen. Dit intelligente en boeiende boek is een merkwaardige kruising tussen reisverhaal, veldwerkrapport en avonturenroman. De Nederlandse vertaling is voortreffelijk. De auteur getuigt van veel gevoel voor humor en (zelf)relativeringszin. Meer dan eens krijg je de indruk in een film van de Marx Brothers verzeild te zijn. Zoals die keer dat Sapolsky een zebrapoot cadeau kreeg van een parkwachter, iemand die verondersteld wordt erover te waken dat het jachtverbod gerespecteerd wordt. Dat was de verkeerde munt om Sapolsky om te kopen, hij was immers vegetariër. Maar wat doe je in de rimboe met zo'n poot, toch niet laten rotten zeker! Hij richtte een bloedbad aan en bakte er letterlijk niets van, 'overal lagen bloed en vlees, die nacht zat die plek, vlakbij mijn tent, vol met hyena's die naar restjes zochten'.
Veel onderkoelde humor ook: 'Soedan, het grootste land van heel Afrika, en ik kan nergens een wc vinden'. Uiteindelijk bracht men hem aan het verstand dat 'hier in Soedan de mensen zelf geen latrine hébben', dat ze 'hier in Soedan hun behoeften gewoon doen waar we toevallig zijn, want ze zijn vrije mensen'. Noodgedwongen hurkte Sapolsky neer in de hoofdstraat van het dorp, bijgelicht door een hulpvaardige man en onder het belangstellend oog van de toegestroomde menigte. Tenslotte zie je niet iedere dag een blanke die zichzelf te kakken zet.
Toen Sapolsky een maand in Soedan rondreisde, nam hij een dik boek mee voor als hij genoeg had van de woestijn. De keuze viel op Jozef en zijn broers van Thomas Mann. Wist hij veel dat dit boek uitpuilt van de langdradige beschrijvingen van de woestijn! Hij had, bedenkt Sapolsky, het boek 'beter in de originele Duitse versie gekocht. Ik ken namelijk geen Duits, dus had ik het dan helemaal kunnen uitlezen zonder er iets van te begrijpen'.