Een olifant in de porseleinkast | De katholieke kerk en de Holocaust
Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft paus Pius XII een politiek van neutraliteit en accommodatie gehuldigd, in overeenstemming met een eeuwenoude Vaticaanse traditie. Voortbestaan en functionering van katholieke instellingen primeerden op de humanitaire zending van de Kerk. Op geen enkel moment, ook na de oorlog niet, heeft Pius XII de jodenmoord expliciet veroordeeld.
Toch werd er aanvankelijk mild over hem geoordeeld, ook in joodse kringen. Dat veranderde in 1963 met het geruchtmakende toneelstuk Der Stellvertreter (De plaatsbekleder) van Rolf Hochhuth waarin het pauselijke stilzwijgen scherp op de korrel genomen werd. Het hek was van de dam, er volgde een stroom van veroordelende en apologetische publicaties.
Pas twintig jaar na het einde van de judeocide verwaardigde de rooms-katholieke Kerk zich om het antisemitisme expliciet te veroordelen. In Nostra Aetate ('In onze tijd'), een tekst van nog geen twee bladzijden, werd erkend dat niet de joden de dood van Jezus op hun kerfstok hebben maar de toenmalige Romeinse en joodse gezagsdragers. Verder wordt toegegeven dat dat de joden ooit het godsvolk waren, al heeft de Kerk nu hun plaats ingenomen.
Deze eerste voorzichtige stappen in de goede richting vielen niet bij iedereen in goede aarde. Conservatieven binnen de Kerk vonden ze te verregaand, in joodse kringen wezen velen de tekst af als te laat en te beperkt.
Ondertussen had het Vaticaan, naar aanleiding van de controverse rond Der Stellvertreter, nog een ongebruikelijke stap gezet. Vaticaanse archieven blijven normaliter dicht tot honderd jaar na de gebeurtenissen, maar in 1964 werden de archieven met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog opengesteld voor een team van jezuïeten die een gecommentarieerde uitgave zouden bezorgen. Dat werk werd in 1981 voleindigd met het twaalfde deel van de Actes et Documents du Saint-Siège relatifs à la Seconde Guerre mondiale (ADSS).
Eind jaren tachtig waren de meeste historici het erover eens dat Pius XII had weggekeken van het joodse leed, maar dat er geen sprake was van een pro-nazi-houding of bijzondere onverschilligheid ten opzichte van de joden. Deze consensus is in het voorbije decennium doorbroken. Sommigen hebben het over 'Hitlers paus', anderen noemen het antisemitisme van de Kerk de tweede belangrijkste of zelfs de voornaamste oorzaak van de judeocide.
In 1998 kwam het Vaticaan met het zelfrechtvaardigende We Remember. Het daarin gemaakte onderscheid tussen religieus geïnspireerd anti-judaïsme en modern, racistisch antisemitisme is puur theoretisch. In de praktijk beïnvloedden en versterkten beide vormen van judeofobie elkaar, bestonden en bestaan ze bijna uitsluitend in een of andere mengvorm. De beroering rond We Remember werd nog in de hand gewekt door enkele ongelukkige beslissingen van de Kerk, zoals de heiligverklaring van Edith Stein en de geplande zaligverklaring van Pius XII.
Eind 1999 stelde het Vaticaan, waarschijnlijk met de bedoeling de kritiek op Pius XII wat in te dijken, een commissie aan van drie katholieke en drie joodse historici. Zij zouden zich over de ADSS buigen, lacunes en problemen opsporen om tot een genuanceerder oordeel te komen. Een jaar later bracht de commissie een tussenrapport uit: zevenenveertig vragen om meer informatie en toegang tot ontbrekende archiefstukken. Nog een jaar later kregen ze te horen dat dat niet kon omdat de archiefstukken nog niet gecatalogeerd waren. Daarop volgden verwijten en verdachtmakingen heen en weer, met een ongewoon scherpe verklaring van de vertegenwoordiger van het Vaticaan, en uiteindelijk hief de commissie zichzelf op.
Afrekening
In 2001 verscheen David Kertzers boek over de rol van het Vaticaan bij de wording van het moderne antisemitisme (zie bespreking op deze bladzijde). Daniel Goldhagen baseerde zich hierop en op andere boeken om begin 2002 een frontale aanval op de Kerk te lanceren. Dat besprekingsartikel werkte hij uit tot een boek met als titel Een morele afrekening.
Het is een ergerlijk boek van een, eens te meer, zelfingenomen en arrogante auteur. Goldhagen maakt van de gelegenheid gebruik om de critici van zijn eerste boek, Hitlers gewillige beulen, dom, weerzinwekkend en fanatiek te noemen. Ook nu schuwt hij de simplificatie niet, bijvoorbeeld in de gelijkschakeling zonder meer van antizionisme en antisemitisme. Het is een rommelig boek, vol herhalingen en ook nogal wat fouten. Op ethisch vlak wordt menige open deur ingetrapt en de auteur gaat tekeer als een olifant in de porseleinkast.
Toch is het ook een belangrijk boek. Goldhagen zet de tekortkomingen van de Kerk tijdens WO-II nog eens op een rij en weerlegt tot op grote hoogte de argumenten van de apologeten van Pius XII. Hij maakt pijnlijk duidelijk dat de Kerk haar eigen grondbeginselen en leer niet heeft nageleefd en verbindt daaraan concrete eisen.
Goldhagen erkent dat de Kerk in de voorbije decennia haar houding tegenover de joden heeft herzien en dat er een eind is gekomen aan de meeste minachting en vijandigheid. Maar ze heeft nog altijd niet de schuldigen in eigen rangen aangewezen, het leed van de slachtoffers niet vergolden en ook geen oprecht mea culpa laten horen. In wezen is de houding tegenover joden niet veranderd. Ze worden getolereerd maar om voor vol aanzien te worden, moeten ze Jezus erkennen en hun geloof afzweren. Dat wordt niet op die manier gezegd, maar voor joden komt het daar wel op neer. De Kerk komt de joden tegemoet maar alleen op haar voorwaarden, 'als een daad van naastenliefde van haar kant, niet als een ontmoeting van gelijken'.
Dat moet veranderen. Goldhagen heeft een heel programma klaar voor materiële, politieke en morele schadevergoeding. De Kerk moet openbaar schuld belijden, berouw tonen, om vergeving vragen; monumenten oprichten voor joden die onder haar antisemitisme hebben geleden; joodse politieke instellingen steunen en beschermen, met inbegrip van 'een land voor de joden'. Om het laatste restje antisemitisme uit te roeien, moet de Kerk een krachtige educatieve campagne lanceren in haar publicaties, preken en scholen. De Kerkelijke staat moet worden opgeheven en de Kerk moet zichzelf zo hervormen dat zowel op 'organisatorisch, cultureel, ideologisch als leerstellig vlak alle verderfelijke elementen verdwijnen die de fouten mogelijk maakten'.
Haar leer moet gezuiverd worden van elk spoor van antisemitisme. Het smadelijke relaas over de joden in de evangeliën, waarin joden als hét Kwaad worden geopponeerd aan Jezus, moet worden herzien. De meer dan vierhonderdvijftig antisemitische verzen dienen geschrapt te worden of voorzien van een corrigerend commentaar. De Kerk moet in duidelijke taal verkondigen dat de Romeinse autoriteiten in Palestina Jezus vermoord hebben en dat de joden dus niet verantwoordelijk zijn voor zijn dood (een dodelijke redenering voor Goldhagens stelling dat de Kerk verantwoordelijk is voor de holocaust, tenslotte hebben de nazi's de joden vermoord).
Het debat is van toon en inhoud veranderd. Het gaat niet langer om schuldig wegkijken en stilzwijgen maar om mede-veroorzaking. De Kerk heeft eeuwenlang antisemitisme gepredikt, het was altijd al een integraal onderdeel van haar leer, theologie en liturgie.
In dit sterk gepolariseerde debat, vooral een mediadebat, is aan joodse zijde sprake van een slingeruitslag. Goldhagen noemt het kerkelijke antisemitisme, samen met het antisemitisme van gewone Duitsers, zowaar de belangrijkste oorzaak van de judeocide. Het antisemitisme van de Duitsers had zijn wortels in het christendom, de daders werden gedreven door ideeën ontsproten aan dit zaaibed.
Het lijdt geen twijfel dat het eeuwenoude kerkelijke antisemitisme mensen heeft opgezadeld met een negatief jodenbeeld. En dit vijandige beeld heeft er ongetwijfeld mee voor gezorgd dat er weinig of geen verzet kwam tegen het vervolgings- en uitroeiingsbeleid van de nazi's, dat het op een iets bredere steun kon rekenen. Maar het moderne antisemitisme en de koelbloedig georganiseerde genocide op de Europese joden hadden, anders dan Goldhagen en ook Kertzer stellen, vele andere oorzaken. Bijvoorbeeld het opkomend nationalisme; de 'geneeskundige' en eugenetische droom de wereld van alle kwalen te bevrijden; sociaal darwinisme en 'wetenschappelijk' rasdenken; politieke en sociaaleconomische emancipatie van joden en de reactie daarop.
Wat betekent dit alles nu voor het geduldige en moeizame overleg tussen christenen en joden? Een gesprek met Luc Dequeker, emeritus hoogleraar aan de KUL, stichtend lid van het Overlegorgaan van Christenen en Joden in België.
Interview
Andere Kerken, Franse en Engelse bisschoppen hebben wel schuld bekend en berouw beleden. Waarom doet het Vaticaan dat niet? Sommigen beweren dat de hetze rond Pius XII eigenlijk een intern katholiek debat is over de leiding van de Kerk, waarbij de 'progressieven' de holocaust hanteren als slagwapen tegen de 'conservatieven'.
Dequeker: De vernieuwing in de Kerk is na de oorlog van onderen uit begonnen. Daar kan men vrij spreken, dialogeren en nieuwe inzichten opdoen. Naarmate deze ervaringen en inzichten echter de top van de hiërarchie bereiken, zeg maar het Vaticaan, vreest men de theologische consequenties en stelt men zich defensief en apologetisch op. Maar het Vaticaan is niet de Kerk!
De hetze rond Pius XII is inderdaad een intern katholiek debat, althans voor een deel. Het boek van Garry Wills (Pauselijke zonde. Geconstrueerd bedrog, Averbode) bewijst dit ten volle. Het is een debat over de ideologische machtsstructuren van de Rooms-katholieke Kerk, en het spreekt vanzelf dat anderen, onkerkelijken en 'gedesaffecteerde' christenen zich graag inlaten met dit probleem. Dat ook joden, gezien hun grote betrokkenheid als slachtoffers, er zich mee inlaten, is terecht, maar betekent een bijkomende uitdaging.
Zou de verhoogde druk van buitenaf een stroomversnelling kunnen teweegbrengen? Misschien kan het versneld vrijgeven van Vaticaanse archieven (tot 1939) aldus geïnterpreteerd worden?
Dequeker: Tijdens een toevallige ontmoeting op het Vaticaan, begin november vorig jaar, merkte ik vooral irritatie over het feit dat de publicatie van de twaalfdelige reeks over de houding van het Vaticaan tijdens WO-II zo gewantrouwd wordt. Men beschuldigt het Vaticaan van vooringenomenheid. Onder druk van deze omstandigheden wordt inderdaad versneld werk gemaakt van het openstellen van archieven, zij het zeer behoedzaam, in de hoop daarmee het vertrouwen te herstellen. Van geheimhouding of achterhouden van informatie is geen sprake.
Maar het zou fout zijn het boek van Goldhagen zomaar af te schrijven. Goldhagen heeft het over een onvervulde plicht. Men realiseert zich te weinig welke uitdaging het is voor de Kerk, vooral als men het leest tegen de achtergrond van zijn 'modellen', de werken van D.I. Kertzer en Garry Wills. Goldhagens boek ligt bovenop een hele stapel werken!
Goed twee jaar geleden was u optimistisch gestemd. In Joden en christenen. Vijanden of partners? (Davidsfonds, 2000) stelde u dat de joods-christelijke dialoog op een keerpunt stond. Maar bezorgd, bijna profetisch, vroeg u zich ook af of 'de kerken zullen aanvaarden dat het anti-judaïsme veel meer is geweest dan een betreurenswaardige dwaling van de gelovigen?'
Dequeker: Ik hoopte dat de pelgrimstocht van paus Johannes-Paulus II naar Jeruzalem in 2000 zou aanvaard worden als een boetetocht, een schuldbelijdenis, een gebaar van verzoening. Kertzer heeft er begrip voor. Maar het gebaar van de paus werd overschaduwd door de politieke implicaties van het gebeuren. Het gebaar overtuigde trouwens niet, omdat niet voldoende duidelijk werd dat het christelijke anti-judaïsme inderdaad meer is geweest dan een betreurenswaardige dwaling van individuele gelovigen, en tot op vandaag aanleiding geeft tot anti-joodse reacties en vooroordelen. Het blijft een uitdaging dit in te zien en te blijven werken aan strategieën om er aan te verhelpen.
Wat vindt u van de concrete eisen van Goldhagen? Kunnen de evangeliën, kan gods woord, gecorrigeerd worden?
Dequeker: De joodse Thora en de christelijke evangeliën zijn voor de christenen woord van God. Gelovige mensen laten er zich door inspireren. Dit neemt niet weg dat zij weten dat het ontstaan van de H. Schrift mensenwerk is, het resultaat van een historisch proces, een gebeuren met vallen en opstaan.
Het heeft geen zin om de Schrift uit te zuiveren en aanstootgevende passages te schrappen, met de bedoeling de Bijbel te redden als woord van God. Het gaat om literaire teksten, composities, die door het schrappen van verzen zodanig verminkt worden dat ze waardeloos worden. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie worden in de Romeinse liturgie niet alle teksten of verzen van de Schrift meer voorgelezen. Maar de tekst zelf van de Bijbeluitgaven blijft onaangetast, zij het voorzien van de nodige historische toelichtingen.
Welke maatregelen kan men wel nemen?
Dequeker: Om te beginnen de Hebreeuwse Bijbel, het zogenaamde 'Oude Testament', niet laten vallen. De beste weg om eerbied op te brengen voor het joodse geloof en meteen de historische basis van het christelijk geloof veilig te stellen, is het christelijke evangelie nauw te laten aansluiten bij de Hebreeuwse bijbel. Sinds Vaticanum II is dit in voege – althans in principe - in de katholieke liturgie en catechese.
Christenen moeten er ook over waken hun terechte bezorgdheid en hun bezwaren i.v.m. het Midden-Oosten niet te voeden of te laten beïnvloeden door anti-joodse vooroordelen.
Toch blijft er een belangrijk doctrineel probleem. In uw boek maakte u ook duidelijk, zoals Goldhagen, dat de Kerk haar leer met betrekking tot de joden niet wezenlijk gewijzigd heeft, dat ze met nadruk blijft stellen dat 'de Kerk en het jodendom niet voorgesteld mogen worden als twee parallelle heilswegen', dat joden zich uiteindelijk tot Christus moeten bekeren.
Dequeker: Inderdaad, dit is theologisch gezien de hamvraag. Kan men blijven beweren dat het christendom zonder meer de plaats heeft ingenomen van het jodendom, en dat er voor de joden geen heil is zonder Christus ? De vraag stelt zich ook ten aanzien van andere godsdiensten. Het aloude axioma 'buiten de Kerk geen heil' wordt door velen, ook binnen de Kerk, in vraag gesteld. Het kerkelijke leergezag heeft er moeite mee. Maar het theologisch denken gaat door, en hier zie ik inderdaad een stroomversnelling gebeuren. De moeilijke relatie met het jodendom verplicht de kerk verder na te denken over haar eigen identiteit en haar plaats te midden van de wereldreligies.