In den beginne | Scheppingsverhalen
Alles moet ooit begonnen zijn. Heelal, hemel en aarde, plant en dier, man en vrouw, geboorte en dood. Zo goed als alle volkeren en culturen hebben daar verklaringen voor bedacht. Literatuurwetenschapster Mineke Schipper bundelde tal van mooie en vaak verrassende scheppings- en oorsprongsverhalen tot een aangenaam leesbaar boek.
Volgens sommigen kwamen mensen spontaan uit het niets voort. Of ze kwamen uit rotsen en holen tevoorschijn, baarmoeders van de aarde. 'Autochtoon' betekent letterlijk 'uit de grond geboren', en ook Adam, de naam van de eerste man, is afgeleid van 'grond'. Anderen menen dat de eerste mensen zoals vogels moeten geboren zijn, maar dan wel uit een kosmisch ei. De meeste volkeren geloven dat mensen door een opperwezen geschapen moeten zijn. Uit klei gekneed en gebakken, vlees geworden woord, bezield door goddelijke ademtocht of bloeddruppel.
Blijft de vraag waarom er mensen kwamen. Door welke goede of slechte motieven werden goden bewogen? Schiepen ze de mens uit eenzaamheid of verveling, als gezelschapsdier of dienaar, om hem te loven en te dienen? En waar in 's hemelsnaam komen de goden vandaan?
Mensen fantaseren vanuit eigen beleving en ervaring. Wat voordien niet bestond moet door iemand gemaakt zijn. Geen pot zonder bakker. Geen creatie zonder Schepper. En die moet sterker, slimmer, machtiger zijn dan wat hij maakt. Wie mensen schept moet almachtig zijn, over magische krachten beschikken, en moet dus gevreesd en aanbeden te worden. Maar de verbeelding wordt beperkt door wat haar aanzet. Mensen scheppen goden naar hun evenbeeld. Ze hebben zo goed als allen menselijke trekken. Goden paren en baren, en gaan soms dood. Almachtig en oneindig, ondoorgrondelijk en ver boven de mensheid verheven, dat wel, maar tegelijk beperkt door sterk uitvergrote menselijke zwakheden. Gods jaloersheid, toorn en wraak zijn te duchten als bliksem, zondvloed, hel en genocide. Lees er bijvoorbeeld de bijbel op na.
Volgens de enen waren we altijd al op de aarde; volgens de anderen komen we uit de hemel om ernaar terug te keren. Die hemel was ooit zo nabij dat mensen niet rechtop konden lopen. Ze hoefden niet te werken, wie honger had sneed een stuk uit de hemel. Vroeger, in het hemels of aards paradijs, was alles beter. Mensen leefden onder goden, of god onder de mensen. Tot hij ontstemd de aarde de rug toekeerde of ons uit zijn hemel verjoeg. Volgens sommigen kwam dat omdat god overijverig was geweest, mensen geschapen had die hem naar de kroon konden steken en dat uit vrije wil ook deden. En zo kwamen zondvloed, wereldbrand, broeder- en volkerenmoord in de wereld.
Eens het paradijs verloren werd de mens sterveling. Al die tegenspoed wordt vaak aan de (eerste) vrouw geweten. Zij was het die argeloos of welbewust een goddelijk verbod met voeten trad, ons opzadelde met zonde, honger, pijn en ziekte. Sindsdien werken mensen in het zweet van hun aanschijn en baren vrouwen in pijn. Waarom god strikte regels uitvaardigde, mensen met een vrije wil begiftigde maar hun zijn wijsheid onthield, blijft onduidelijk. Andere verhalen stellen dat de mens ooit één was maar door ongehoorzaamheid van zijn vrouwelijk deel uiteen viel in de twee geslachten. En zo zijn man en vrouw gedoemd om tot het einde der tijden hereniging na te streven.
Wat hier verder ook van zij, de teleurgestelde of verbolgen god distantieerde zich in zijn verre hemel. Voortaan kon hij alleen nog via gebed of tussenpersonen benaderd worden. Enkele goden stuurden uit mededogen een zoon uit via een aardse moeder, en die werd als menselijke moeder van god de middelares bij uitstek.
Een enkele keer zijn het de mensen die de hemel de rug toekeren. De Mindanao, een Filippijns volk, vertellen over een man die toen hij een verdwaalde pijl uit de hemelgrond trok en door de gemaakte scheur de groene en vruchtbare aarde ontdekte. Enthousiast lieten ze zich met zijn allen langs een koord van vogelveren naar beneden zakken.
Niemand was er bij, fantaseren staat vrij. Maar ook hier wordt de verbeelding beperkt door basisbehoeften en emoties. Voedsel en onderdak, veiligheid en voortplanting, angst en verlangen, vreugde en verdriet - het zijn steevast terugkerende thema's.
Mensen maken was ook maar het halve werk. Er moest beademd en bezield worden. Met adem en bloed als belangrijkste levensbeginsels, want zij immers verdwijnen bij de dood. Het Griekse 'psyche' staat voor levensadem en leven, voor geest en ziel. Het Griekse 'pneuma' en het Latijnse 'spiritus' betekenen behalve wind en bries, ook levensadem, ziel, bewustzijn en inspiratie. Enkele goden aarzelden even voor ze de mens leven inbliezen, animeerden; of jaloerse engelen lagen dwars. En zo komt het dat, zoals bij het bakken van potten, scheppen niet altijd van een leien dakje loopt. Sommige mensen zijn misbaksels, behept met kwalijke karaktertrekken of lichamelijk misvormd.
Oorsprongsmythen stellen dat "het is zoals het is, en zo zal het ook blijven". Maar verder besteedt Schipper geen aandacht aan die legitimerende, rolbevestigende en conservatieve functie - behalve wat vrouwen betreft. Zij komen uitgebreid aan bod in het tweede deel van haar boek, over de oorsprong van man en vrouw en hun onderlinge verschillen.
Bijna alle scheppers zijn man, maken eerst het manmens en dan pas, uit wat overblijft aan klei of man, het vrouwmens. Ondergeschiktheid zit als het ware ingebakken. De verhalen lijken een afgietsel van mannelijke vooroordelen en wensen. Schipper is ervan overtuigd dat ze alle door mannen bedacht en verspreid werden. Ze staat niet eens stil bij de mogelijkheid dat ze ook van vrouwen afkomstig kunnen zijn en dat ook zij ze doorvertellen. Bijvoorbeeld om in de gunst te komen van de man, zijn ijdelheid te strelen. Mogelijk omdat mannen meer nood hebben aan dit soort streling dan vrouwen.
Schipper houdt het bij een eenduidige verklaring. Mannen hebben zich "ooit ongemakkelijk gevoeld over hun eigen rol en rang in het procreatieproces" en door die "verdrongen baarwens" proberen ze de "formidabele baarkracht van vrouwen in te dammen door vergelijkbare of spectaculairdere mannelijke prestaties te bedenken". Omdat de vrouw als moeder schept, moest de Schepper man zijn.
De loze, niet beargumenteerde bewering dat alle verhalen over sekseverschillen mannelijke "gevoelens van rivaliteit en een behoefte aan compensatie" onthullen, is merkwaardig. Als al die verhalen werkelijk uit mannelijke frustratie voortkomen, waarom dan uit baringsnijd en bijvoorbeeld niet omdat vrouwen mannen vaak ontzeggen waar velen zozeer op uit zijn: seks? En als het om voortplanting gaat, hoe verklaard je dan dat in nogal wat oorsprongsmythen man en zaad het scheppende principe zijn?
Al die reusachtige penissen, vagina's en clitorissen in ontstaansmythen zijn volgens Schipper alleen maar expressie van mannelijke lust én angst voor impotentie; nooit ofte nimmer van vrouwelijk verlangen en lust, of de zo realistische angst voor verkrachting. Schipper herleidt de oorsprongsmythen tot een literaire expressie van mannelijke minachting en agressie voor vrouwen. Onduidelijk blijft waarom verhalen over vervaarlijke vagina dentata's (met soms hoorbaar knarsende tanden!) en penisverzwelgende baarmoeders niet ook door vrouwen bedacht kunnen zijn, bijvoorbeeld als denigrerende of welwillende verklaring voor de met de leeftijd afnemende potentie van de man. Waarom zou alles berusten op "mannelijke nachtmerries" en niet (ook) op wensen van seks- of wraakbeluste vrouwen? En is zo'n eenzijdige duiding in feite niet kleinerend voor de vrouw, haar seksualiteit en fantasie?
Ook de regels en taboes in verband met menstruatie gaan volgens Schipper terug op "mannelijke ontzetting en angst". Mannen reduceren vrouwen "tot onreine en inferieure wezens om de mannelijke superioriteit op te krikken". Zeker, dat gebeurt, maar sommige van die geboden en verboden kunnen evengoed ontsproten zijn aan vrouwelijke angsten over bloedverlies (bloed is leven) of de wens om minstens dan seksueel met rust gelaten te worden. Mogelijk, geeft Schipper heel even toe, maar dan alleen omdat sommige vrouwen de mannenangsten rond menstruatie hebben geïnternaliseerd.
Schipper voert niet het minste bewijs aan voor haar stelling dat alle oorsprongsverhalen door mannen bedacht werden en dus vrouwonvriendelijk zijn. Ze komt niet verder dan de suggestie dat dergelijke "enerverende obsessieve ideeën ook bij psychiatrische patiënten" voorkomen en dat "het iets met moederbinding moet te maken hebben". Dat moet iets met psychoanalyse te maken hebben, maar duidelijk is anders. Zoals in de psychoanalytische theorie tovert ook Schipper elke mogelijke ontkrachting van haar hypothese om tot een bewijs van het eigen gelijk. Verhalen over eerste mannen die menstrueerden en zwanger werden, maar dat anders dan vrouwen niet aankonden, doet ze af als "een vorm van freudiaanse menstruatienijd die geleid heeft tot de uitvinding van een mannelijke variant". Mythes over exclusieve vrouwengemeenschappen die mannen van andere stammen belagen omwille van hun zaad, weerspiegelen alleen maar mannelijke angst voor overbodigheid en angst voor vrouwen in het algemeen. Maar die verhalen kunnen net zo goed door vrouwen bedacht zijn, bijvoorbeeld als uitdrukking van hun verlangen naar mannen, seks, voortplanting of als geringschatting voor het sterke geslacht.
Waarom zouden mannen vroeger zoveel vrouwvijandiger geweest zijn? Of is ook dat een verkeerde vraag en verhullen de vele romantische verhalen van mannelijke auteurs alleen maar mannelijke angsten en frustraties?
Een boek vol wonderlijke verhalen, maar teleurstellend als analyse. Schipper ordent haar verhalen wel thematisch, maar verklaart en duidt ze niet goed, ze bevraagt haar materiaal al te weinig. Hoe verhouden al deze verhalen zich in de ruimte en de tijd? Valt daarin een evolutie te bespeuren, bijvoorbeeld qua frequentie of inhoud? Verschillen de mythen van voorschriftelijke volkeren van die van latere culturen? Hoe verschillen de verhalen van voor en na de blanke kolonisatie? Welke invloed had en heeft de migratie op hun verspreiding en inhoud? Wie, welke sociaaleconomische klasse, vertelt welke verhalen en wie luistert en gehoor-zaamt?