Het einde van de kampen en van een mythe
De gedachte dat gebeurtenissen, vooral pijnlijke, het directe gevolg zijn van (menselijke) intenties en planning is een van de vroegste en meest wijd verbreide mens- en wereldvisies. Denk maar aan het animisme bij voorschriftelijke volkeren of de eerste denkstadia van kinderen. Het is een kijk waardoor mens en wereld worden bezield (animus) en gedemoniseerd. Deze intentionaliserende interpretatie, het intentionalisme, treft men ook veelvuldig aan in de geschiedschrijving, vooral waar het gaat om crisissituaties, oorlog bijvoorbeeld, waarbij vragen naar verantwoordelijkheid en schuld zich lijken op te dringen.
Vanuit deze optiek valt licht te begrijpen dat de uitroeiing van de joden (Endlösung, Holocaust, Shoah) lange tijd intentionalistisch werd verklaard. De jodenuitroeiing werd gezien als de verwerkelijking van een onveranderlijke, volgehouden intentie, een lang voordien door Hitler uitgekiend plan dat stap voor stap, telkens de omstandigheden rijp waren, werd uitgevoerd.
Deze interpretatie heeft velen bekoord, ook historici, maar in het voorbije decennium zijn ze het er vrijwel over eens geworden dat de besluitvorming over de judeocide geleidelijk vorm heeft aangenomen. Het pad naar de jodenuitroeiing was niet recht maar kronkelend. Het werd mede bepaald door: tijds- en plaatsgebonden omstandigheden, verhoudingen en machtsstrijd tussen nazi-bonzen, reeds ingeslagen wegen, reacties van omstanders... Een functionalistische interpretatie waarin mensen minder macht hebben over de gebeurtenissen. Mensen plannen wel, maar het verloop van de geschiedenis wijkt vaak af van de oorspronkelijke intentie.
Intentionalistische interpretaties van de jodenuitroeiing en van de nazi-kampen blijven het toch doen bij het grote publiek, zeker in bepaalde deelgebieden waar mythiserende voorstellingen welig tieren. Zo bijvoorbeeld de eindfase van de kampen. Daarover doet het hardnekkige verhaal de ronde dat Heinrich Himmler - als leider van de SS iemand met veel zeggenschap over kampen en Endlösung - na de bevrijding van Buchenwald (11 april) bevolen heeft alle gevangenen af te maken. Vele overlevenden zijn hiervan rotsvast overtuigd en sommige geschiedkundigen nemen deze overtuiging kritiekloos over.
In de laatste maanden deden in alle kampen geruchten de ronde over een algemeen uitroeiingsbevel. Eensgezindheid over de uitroeiingsmethode heerste er niet, de verhalen weerspiegelen de destijds denkbare methodes: vergiftiing, verdrinking, vergassing, dynamitering, bombardement...
De tekst van het zogenaamde Himmlerbevel, gedateerd op 14 april, werd kort na de bevrijding van Dachau afgedrukt in een mededelingsblad van het internationaal gevangenencomité. Deze vroegtijdige verspreiding, nog in het kamp, verhoogde natuurlijk het geloof dat aan het verhaal werd gehecht. Ook in de buitenwereld; het Himmlerbevel werd al in mei '45 door de media verspreid.
De waarschijnlijkheid van zo'n bevel wordt op het eerste gezicht vergroot door de aangerichte slachtingen. Na de ontruiming van Birkenau werden op 20 januari 1945 een tweehonderdtal jodinnen gefusilleerd. Eind januari werden in Sonnenburg meer dan 800 gevangenen met een nekschot afgemaakt. Eind februari werden in Ravensbrück talloze zieken en zwakken vermoord. Op 4 april werden bij de evacuatie van Dora enkele vooraanstaande communisten vermoord. Op 4 of 5 april werden in Ohrdruf twee tot drieduizend gevangenen afgeslacht. Op 13 april werden gevangenen op dodenmars in Gardelegen een schuur ingejaagd en levend verbrand.
Deze slachtingen gebeurden alle vóór 14 april, de datum van het Himmlerbevel en kunnen er dus geen gevolg van zijn. Na 14 april werden er minder slachtingen georganiseerd. Op 21 april werden 19 kinderen (slachtoffers van medische experimenten) en hun verplegers vermoord in Bullenhuser Damm, een kommando van Neuengamme. In Neuengamme zelf werd tussen 21 en 23 april een kleine groep leidinggevende socialistische verzetslui opgehangen. Dergelijke Geheimnisträger, gevangenen die te veel wisten, werden in vele kampen omgebracht. Er bestaat ook geen twijfel over dat gevangenen die op de evacuatietransporten niet meer mee konden meedogenloos werden afgemaakt. Deze dodenmarsen kostten het leven aan meer dan 250.000 mensen.
Maar in de laatste oorlogsmaand werden de meeste kampen toch zonder slag of stoot aan de geallieerden overgegeven. En tevoren al werden bij de evacuatie zieke gevangenen ongemoeid achtergelaten. Overgelaten aan hun lot kwamen velen om, maar velen werden ook bevrijd. In sommige kampen hield de SS ook tot het bittere eind gedetailleerde naamlijsten van de gevangenen bij. In Ravensbrück werden sommige gevangenen die geëvacueerd werden nog tegen tyfus ingespoten. In enkele kampen probeerden hooggeplaatste SS-ers (de kampcommandant van Bergen-Belsen en Himmler zelf) werkelijk iets te doen tegen de tyfusepidemie. Allemaal zaken die moeilijk te rijmen zijn met een ultiem uitroeiingsbevel.
Dat nog steeds zoveel geloof wordt gehecht aan het Himmlerbevel is verbazingwekkend. Het bronnenmateriaal laat er geen twijfel over bestaan dat Himmler in het laatste oorlogsjaar tot veel bereid was om zijn vel te redden. De gevangenen, joden en niet-joden, speelde hij als laatste troefkaart uit. Daartoe moesten ze wel in leven blijven. Vanaf de tweede helft van 1944 heeft Himmler bij herhaling aan onderhandelaars toegezegd het leven van gevangenen te sparen, geen kampen meer te evacueren en, om te tonen dat het hem ernst was, liet hij duizenden gevangenen vrij. Achter Hitlers rug om probeerde Himmler zoete broodjes te bakken met de westerse geallieerden. Hij dacht Hitlers plaats in te nemen en een eervolle capitulatie voor Duitsland te bekomen, waarna de strijd tegen het 'bolsjewisme' met vereende krachten zou worden voortgezet. Op 24 april ontbood hij Folke Bernadotte, vice-president van het Zweedse Rode Kruis, om dit voorstel nogmaals aan Eisenhower over te brengen.
Het verhaal van Himmlers toegevensgezindheid vindt men in grote trekken terug in alle rapporten en memoires van de betrokkenen: Walter Schellenberg, chef van de buitenlandse inlichtingendienst en de nauwste raadgever van Himmler; Felix Kersten, lijfarts van de Reichsführer-SS; rapporten van vertegenwoordigers van het Rode Kruis en de memoires van de onderhandelaars.
Reeds in de zomer van 1942 onderhandelden joden met nazi's om zoveel mogelijk joden van een gewisse dood te redden. Volgens een memorandum van Himmler zou zelfs Hitler niet helemaal afkerig gestaan hebben tegenover de harde buitenlandse valuta. Of het de nazi's menens was valt niet meer uit te maken, zeker is wel dat de geallieerden en de joodse gemeenschap in Palestina (de Yishuv) niet alles in het werk hebben gesteld om de reddingsplannen uitvoerbaar te maken. Militaire en politieke imperatieven - onder meer de realisatie van het zionistische ideaal, een joodse staat - wogen uiteindelijk zwaarder door.
Toen de oorlogskansen voor de Duitsers drastisch verslechterden kwamen de onderhandelingen weer op gang. In mei 1944 begon Eichmann in naam van Himmler gesprekken over de ruil van één miljoen Hongaarse joden tegen tienduizend vrachtwagens en luxe-artikelen als koffie, cacao en zeep. Amerikaanse joodse organisaties hadden daar wel oren naar maar de geallieerden wezen het voorstel af. Vanuit strikt militair standpunt was het ook waanzinnig en bovendien wist niemand blijf met zoveel joden. De onderhandelingen leidden desondanks tot stopzetting van de deportatie vanuit Budapest en, eind 1944, tot de redding van 1685 Hongaarse joden die via Bergen-Belsen naar Zwitserland werden versluisd.
In de tweede helft van 1944 nam het aantal initiatieven nog toe. Ze kwamen uit joodse, Zweedse en Zwitserse hoek. Begin 1945 werden ze nog intenser. De evacuatie en bevrijding van Auschwitz in januari en de gruwelen die toen aan het licht kwamen, zullen hier zeker niet vreemd aan geweest zijn. Ook werd steeds meer geloof gehecht aan het gerucht dat Hitler - niet Himmler - bevolen had alle gevangenen te vermoorden als de geallieerden te dicht naderden. Reddingsoperaties werden ook almaar dringender doordat steeds meer kampen in de frontzone kwamen te liggen.
Jean-Marie Musy, een Zwitserse personaliteit, beijverde zich vanaf augustus 1944 om tienduizenden joodse gevangenen via Zwitserland naar de VS te laten emigreren. Onderhandelingen met Himmler leidden uiteindelijk tot het stopzetting van vergassingen in Birkenau (eind oktober, begin november). Begin 1945 verklaarde Himmler zich bereid enkele tienduizenden, mogelijk een half miljoen joden vrij te laten in ruil voor vrachtwagens of, later, voor vijf miljoen Zwitserse frank. Nog later zag hij zelfs van deze losprijs af. Begin februari werden 1200 joden uit Theresiënstadt naar Zwitserland overgebracht. Toen Hitler dit via de Zwitserse media vernam, beval hij onmiddellijke stopzetting van vrijlatingen en onderhandelingen.
Naast Himmler, Schellenberg en andere toegevingsgezinde nazi-bonzen, waren er de hardliners. Waar ze maar konden dwarsboomden ze onderhandelingen en reddingsoperaties. Hitler wou natuurlijk van geen wijken weten. De kampen moesten geëvacueerd worden. In het licht van zijn 'jodenpolitiek' en zijn politiek testament is het verre van onwaarschijnlijk dat hij bevolen heeft gevangenen massaal om te brengen (volgens sommigen al in 1944, waarschijnlijk in maart of april 1945). Ernst Kaltenbrunner, hoofd van Reichssicherheitshauptamt en dus verantwoordelijk voor de Endlösung, volgde zijn Führer verregaand, al zou hij zich volgens sommige bronnen eind maart 1945 toch bereid verklaard hebben joden naar Zwitserland te laten ontkomen.
De twee strekkingen kwamen openlijk in conflict bij de bevrijding van Buchenwald. Tegen Himmlers verbod in, waarschijnlijk onder druk van Hitler en Kaltenbrunner, werd een begin gemaakt met de evacuatie van Buchenwald. Himmler zette ze onmiddellijk stop toen hij ervan hoorde.
Kort na de bevrijding van Buchenwald herzag Himmler zijn toegevingsgezinde houding. Hij zei zwaar te tillen aan de verslaggeving in de westerse pers over de gruwelen van Buchenwald. Gruwelpropaganda noemde hij het. En, voegde hij hieraan toe, de druk nam steeds toe. Hitler had dagenlang gefulmineerd omdat Himmler zijn evacuatiebevel naast zich had neergelegd, Buchenwald en Bergen-Belsen (bevrijd op 15 april) waren niet ontruimd. Hitler was ook furieus omdat bevrijde Buchenwalders het nabijgelegen Weimar hadden geplunderd en daarbij Duitse burgers hadden gemolesteerd.
Himmler gaf naar alle waarschijnlijkheid op 14 april bevel de kampen toch te evacueren. Dat bevel bereikte enkele dagen later Flossenbürg en Dachau. Van overgave, zo luidde het, kon geen sprake meer zijn. De kampen moesten op staande voet ontruimd worden. Geen gevangene mocht levend in handen van de vijand vallen. De gevangenen hadden zich beestachtig gedragen tegen de burgerbevolking van Buchenwald [bedoeld werd Weimar, een vergissing die Himmler niet kon maken]. Dit is de tekst van het bevel die bij de bevrijding van Dachau de ronde deed en die in vele ooggetuigenverslagen staat.
Op 19 april, noteert Kersten in zijn memoires, was de kans op succesvolle onderhandelingen met Himmler bijzonder klein geworden. In de nacht van 20 op 21 april had Himmler toch een lang gesprek met Norbert Masur, afgevaardigde van het Joods Wereldcongres in Zweden. Himmler was speciaal teruggekeerd van het verjaardagsfeestje van de Führer in Berlijn. Hij bekloeg er zich over dat de overgave van Buchenwald en Bergen-Belsen hem niets had opgeleverd. Integendeel, de geallieerden en de media hadden er misbruik van gemaakt. Dat de Amerikanen geen aanstalten maakten om met hem te onderhandelen, ondanks vele toegevingen van zijn kant, ontstemde hem zeer. Hij vroeg zich luidop af waarom hij nog gevangenen zou vrijlaten. Masur benadrukte dat hij geen keus had, de herneming van evacuaties kon Duitsland alleen maar schaden. Himmler beloofde de evacuaties terug stop te zetten en stemde in met de vrijlating van een duizendtal joodse vrouwen uit Ravensbrück. Uit vrees voor Hitlers reactie als die via de media iets zou vernemen, moesten de joodse vrouwen wel als Polen geboekstaafd worden. Volgens Masur vroeg Himmler niets meer in ruil. Bij zijn terugkeer in Zweden, op 22 april, vernam Masur van Bernadotte dat Himmler de vrijlating van àlle vrouwen van Ravensbrück had bevolen.
De opeenvolging van bevelen en tegenbevelen wordt weerspiegeld bij het chronologisch overschouwen van het einde van de concentratiekampen. Vóór de bevrijding van Buchenwald werden alle kampen geëvacueerd, op één na: Krakau-Plaszow. Bij de nadering van de westerse geallieerden werden de kampen ontruimd richting oosten (Breendonk, Compiègne, Vught, Natzweiler), bij de nadering van het Rode Leger werden de Oosteuropese kampen naar het oude Rijk geëvacueerd (Warschau, Lublin, Auschwitz, Stutthof). Buchenwald werd nog deels ontruimd, tegen de evacuatiestop van Himmler in; Bergen-Belsen, vier dagen later, niet meer. De uitwerking van Himmlers evacuatiebevel van 14 april wordt geïllustreerd door Flossenbürg dat, op de zieken na, vanaf 20 april werd geëvacueerd en ook door Sachsenhausen, dat van 20 tot 22 april deels werd geëvacueerd. Na de belofte aan Masur werd niet meer ontruimd, Dachau en Mauthausen werden overgegeven.
In de chaos van bevelen en tegenbevelen (Himmler, Hitler, Kaltenbrunner en anderen) werden de SS-officieren en de kampcommandanten in feite aan hun lot overgelaten. Sommigen hebben ongetwijfeld plannen gemaakt om hun kamp of een deel ervan op te blazen. Militair-strategisch belangrijke installaties (een vliegtuigfabriek in de buurt van een kamp bijvoorbeeld) speelden daarbij niet zelden een grotere rol dan het lot van de gevangenen.
In de chaotische laatste oorlogsdagen bereikten de bevelen de commandanten ook niet altijd en zeker niet onmiddellijk. Dat verklaart dat de commandant van Ravensbrück, Suhren, zich nog op 23 april beriep op een bevel van Himmler (twee dagen dus na diens toezegging aan Masur) om de overdracht van het kamp aan het Rode Kruis te weigeren. Helemaal zeker van zijn stuk was Suhren evenwel niet meer. Daags tevoren had hij Arnoldsson - een arts uit het gevolg van Bernadotte - gevraagd of de Zweden de last van 15.000 gevangenen op zich konden nemen. Een duizendtal vrouwen werd vrijwel direct met R.K.-voertuigen weggebracht en Arnoldsson meende op korte termijn nog vierduizend gevangenen te kunnen ophalen. Suhren beloofde deze vierduizend niet te zullen evacueren. Op 24 april meldde Suhren dat de Führer verboden had nog gevangenen vrij te laten, ze moesten gelikwideerd worden bij nadering van de vijand. Daarop zou Himmler bevolen hebben de gevangenen direct vrij te laten. Suhren had ondertussen een goederentrein georganiseerd en daarmee verlieten op 25 april zo'n 4000 gevangenen Ravensbrück. Op 29 april arriveerden ze in Lübeck.
Over het einde van vele gevangenen van Neuengamme zijn overlevenden en historici het nog steeds niet eens. De eerste massale evacuatietransporten verlieten Neuengamme op 19 april. Vanaf 20 april werden in de Lübeckerbocht de eerste gevangenen ingescheept. Vele overlevenden twijfelen er niet aan dat de SS de schepen met gevangenen tot zinken wou brengen. De laatste getuigen van de kampgruwel moesten worden geëlimineerd. Deze veronderstelling houdt bij nader toezien geen stand. In de vijf dagen dat de SS de tijd heeft gehad om de schepen te vernietigen hebben ze niets in die zin ondernomen. Het aangevoerde motief houdt ook geen steek. De SS liet immers zieken achter in de kampen en de kampgruwel was ook genoegzaam bekend geraakt na de bevrijding van Stutthof, Auschwitz, Buchenwald en Bergen-Belsen. Daarenboven waren vóór de evacuatie van Neuengamme al vele getuigen uit dat kamp vrijgelaten. Dat was te danken aan een Zweeds regeringsinitiatief om alle Scandinaviërs te bevrijden. Eind november 1944 had dat al geleid tot de vrijlating van een honderdtal Denen en Noren en de belofte van Himmler dat de andere Scandinaviërs zouden worden samengebracht in een verzamelkamp. Eind maart '45 waren een vijfduizendtal Scandinaviërs in Neuengamme verzameld, midden april - ná het zogenaamde Himmlerbevel dus - werden ze naar Denemarken en Zweden overgebracht.
De kapiteins van de gevangenschepen in de Lübeckerbocht deden op 29 april hun beklag over de onhoudbaar geworden overbevolking. De SS suste hen met de mededeling dat Himmler en Bernadotte overeengekomen waren dat Zweedse Rode Kruis schepen de gevangenen zouden overnemen. Dat hoeft niet per se waar te zijn, maar dezelfde dag ging de SS toch ook in op het aanbod van Arnoldsson om 250 gevangenen naar Zweden over te brengen aan boord van twee Zweedse schepen die pakketten voor krijgsgevangenen hadden gelost. Een kapitein van een Duits schip vroeg Arnoldsson zelfs alle gevangenen naar Zweden over te brengen maar de Zweed beschikte niet over de nodige middelen en gaf de kapitein de raad de komst van de Britten af te wachten. Een van de Zweedse schepen verliet de haven met een driehonderdtal gevangenen uit Ravensbrück, het andere schip wachtte, op verzoek van een Duits officier, tot 1 mei om nog enkele honderden zwaar zieke gevangenen in te schepen.
De SS wist duidelijk niet meer wat begonnen met de gevangenen in de Lübeckerbocht. Ze werden van het ene naar het andere schip overgeheveld, enkelen werden terug aan wal gebracht en een van de schepen werd op de valreep nog naar de haven van Neustadt gecommandeerd, wat velen het leven redde. De chaos was compleet, de Britten waren nabij, de oorlog was verloren, Himmler werd op 28 april door Hitler afgezet en de Führer pleegde twee dagen later zelfmoord.
Op 2 mei bereikten Britse troepen Lübeck. De volgende dag bombardeerde en mitrailleerde de Britse luchtmacht twee gevangenschepen en dat kostte alsnog het leven aan naar schatting zevenduizend mensen.
Het Himmlerbevel alle gevangenen uit te roeien is een mythe. Himmlers kortstondige herroeping van zijn evacuatieverbod, na de bevrijding van Buchenwald, werd verkeerdelijk aanzien voor een uitroeiingsbevel. Dat had alles te maken met de baaierd van die laatste weken, met de rotsvaste overtuiging van velen (ook SS-ers) dat de gevangenen het kamp nimmer levend zouden verlaten en mogelijk ook met uit de buitenwereld doorsijpelende geruchten over een Nero-bevel van Hitler.
Het einde van de kampen was niet demonisch gepland, is minder ondubbelzinnig dan in de intentionalistische interpretatie wordt gesteld. De ultieme fase biedt bij nader toezien een overtuigende illustratie van de functionalistische these: ineenstorting, escalatie, machtsstrijd, onbeslistheid, tegenstrijdigheid en onomkeerbaarheid. Daar ligt de ultieme verantwoordelijkheid: dat zovele burgers werden geconcentreerd, uitgebuit en ontmenselijkt, wat in het oorlogsgeweld voorspelbaar tot een oncontroleerbare catastrofe moest leiden.
Literatuurlijst
Abzug, Robert - Inside the vicious heart. Americans and the liberation of nazi concentration camps, New-York, 1985
Arnoldsson, Hans - Aux portes des enfers, Paris, 1947
Bauer, Yehuda - 'The death-marches, January-May, 1945' in, Modern Judaism, 1983, Vol 3, p. 1-21
Bernadotte, Folke - Het einde, Den Haag, M.C. Stock, 1945
Comité international de la Croix-Rouge - L'activité du CICR en faveur des civils détenus dans les camps de concentration en Allemagne (1939-1945), Genève, 1947
Heiber, Helmut - Himmler aux cent visages. 387 lettres du et au Reichsführer SS, Paris, Fayard, 1969
Hoch, Gerhard & Schwarz Rolf (Hrsg) - Verschleppt zur Sklavenarbeit. Kriegsgefangene und Zwangsarbeiter in Schleswig-Holstein, Alveshole und Nützen, 1985
Johe, Werner - 'Das KL Neuengamme' in, Studien zur Geschichte der Konzentrationslager, Stuttgart, 1970
Kersten, Felix - Klerk en Beul. Himmler van nabij, Amsterdam, 1948
Laqueur, W.Z. - 'The Kastner case. Aftermath of the Catastrophe' in, Marrus, Michael - The Nazi Holocaust. IX. The end of the Holocaust, Westport/London, 1989, p. 127-155
Lüdde-Neurath, Walter - Les derniers jours du troisième Reich, Paris, Nouvel Office d'Edition, 1963
Manvell, Roger & Fraenkel, Heinrich - Heinrich Himmler, London, New English Library, 1973
Masur, Norbert - 'Compte-rendu de son entretien avec Heinrich Himmler le 20 avril 1945' in, Mémoire du Génocide, Paris, 1987, p. 229-242
Phillips, Raymond (ed.) - 'The Trial of Josef Kramer and 44 Others' in, The Belsen Trial, London, 1949
Rothkirchen, Livia - 'The Final Solution in its last stages' in, Yad Vashem Studies, 8, 1970, p. 7-29
Schellenberg, Walter - Le chef du contre-espionnage nazi parle (1933-1945), Paris, 1957
Segev, Tom - The seventh million. The Israelis and the Holocaust, New York, 1993
Shirer, William L. - End of a Berlin diary, New York, Alfred Knopf, 1947
Siegert, Toni - 'Das Konzentrationslager Flossenbürg. Gegründet für sogenannte Asoziale und Kriminelle' in, Bayern in der NS-Zeit, 2 München, 1979
Záme_ník, Stanislav - 'Kein Häftling darf lebend in die Hände des Feindes fallen' in, Dachauer Hefte 1, 1985, p. 219-231.