Duivelse armoe | in Brussel
Lucas Catherine, zelfbenoemd historicus van Vergeten Zaken, doet Met de Duivel tegen armoede, die reputatie eer aan. Het boek brengt een tot de verbeelding sprekend verhaal, staat boordevol wetenswaardigheden en illustraties.
Het verhaal gaat over de Duivelsfeesten in de Brusselse Duivelshoekwijk, een tussen Zenne en Vaart geknelde armenwijk in de buurt van de Brusselse haven. De feesten begonnen in 1820 en gingen door tot 1939. Met Halfoogst, 15 augustus, ging er een stoet uit. Voorop werd de duivel van het voorbije jaar ten grave gedragen. Vervolgens werd de geboorte van de ‘nieuwe’ duivel uitgebeeld en tot slot trad Satan in het huwelijk. Wie de gelukkige of ongelukkige echtgenote was, wordt in het boekje niet geduid.
Gravure Désiré Naeyaert: Duivelprocessie
Achter de lijkwagen van de duivel liepen pleureuses, klaagvrouwen. Het waren ‘de acht meest beruchte kommeren van de wijk’. ‘Kommeren’ moet Brussels zijn voor het Franse commères, babbelzieke vrouwen, roddelaarsters. Onbedoeld associeer je dit ‘kommeren’ met ‘kommer’. Zou er een verband zijn? Neen, commère betekende oorspronkelijk ‘met moeder’, en later werd die de tegenspeelster van de nu al even onbekende compère. Het boekje bevat overigens veel sappig Brussels, gelukkig ook verstaanbaar voor ons ‘allochtonen’.
De acht roddelaarsters in stoet droegen voor zichzelf sprekende namen: Scheile Nel, Nette Pret, Treene de Spons … en pastoor Jeanke de Zot, ‘de vent van Binette de Neus’. Feestvierders en omstanders droegen vastenavond- of carnavalskledij. Dit keer niet voor het omkeren van eetgewoonten, maar voor het keren van het jaar, zeg maar een vervroegd Kerstmis. Achter de stoet speelde een muziekmaatschappij pseudo-treurmarsen. De duivel werd bespot en uitgescholden, terwijl het bier rijkelijk stroomde. Een kruising tussen carnaval, bierfeesten en muziekfestivals.
Het duivelsbeeld werd aanvankelijk bewaard in de Café des Paysans, later in Au Coin du Diable. Geen cafés of koffiehuizen, maar staminees. Dergelijke gelegenheden bevonden zich volgens Catherine vaak in de kelder van brouwerijtjes die er hun bier aan de man brachten. De bovenbouw van die kelders werd gestut door dikke boomstammen en habitués hadden een vaste plaats bij een stam, vandaar ‘staminee’, mogelijk ook ‘stamcafé’. Mooi verhaal, maar ‘staminee’ komt van het Waalse staminé, estaminé, zelf afgeleid van het Waalse stamon, een paal waaraan een koe bij haar voederbak werd vastgebonden. Taal is op zich een verhaal.
Edme Bovinet naar de Nederlandse kunstenaar Adriaen van Ostade (1610-1685)
Oesters van het werkvolk
Catherine legt ook uit waar het begrip moules parquées vandaan komt. U weet wel, rauwe mossels opgediend in een mosselschelp. In Brussel met een saus die naar het vrouwelijk geslachtsdeel werd vernoemd (dat ook ‘mossel’ werd genoemd). Volksvermaak, seksuele frustratie en vrouwonvriendelijkheid zijn van alle tijden. Geparkeerde mosselen hebben dus niets vandoen met geparkeerde auto’s - zoals soms wordt beweerd - maar met het uitzetten van wilde mosselen in ‘parken’, waar ze dankzij betere leefomstandigheden groter en dikker werden.
In de dicht bij de Brusselse haven gelegen Duivelshoek lieten tijdens de industrialisatie nogal wat fabriekseigenaars op de binnenplaatsen en tuinen van hun herenhuizen, arbeidershuisjes optrekken die door smalle straatjes, ‘gangskes’, verbonden waren met de werkplaats. In de minuscule huisjes in die impasses (‘geen passage’, ook figuurlijk) zaten de arbeidersgezinnen op elkaar gepropt als mosselen, eu… haringen in een ton. In de 375 cités die de Duivelshoek in 1866 ‘rijk’ was, woonden 27.300 mensen, met huurprijzen die soms 19 dagen arbeidersloon beliepen. Omstandigheden waarin epidemieën niet konden uitblijven. In 1866 bezweken er 3469 mensen aan cholera.
Ets van Paul Craps (1877-1939) De Duivelshoek’
Hopduvel
De ‘Duivel is in het Nederlands populairder dan God’, schrijft Catherine. Dat meet hij af aan de grotere ruimte die in zijn Van Dale wordt besteed aan de duivel dan aan god. Mijn editie uit 2005 is wat dit betreft heel wat evenwichtiger. Hoe vindingrijk ook, het is dus niet altijd de nagel op de kop. Zo schrijft Catherine dat ‘blijkbaar niet alleen God alles weet, maar ook de duivel, want we zeggen: ‘Dat mag de duivel weten’.’ Maar deze uitdrukking gaat terug op ‘Joost mag het weten’ en dat betekent het tegendeel, namelijk ‘er geen flauw idee van hebben’.
Boeiend is dat die Duivelsstoet teruggaat op de kweek van hop in het Brusselse. Hop groeit, zoals bekend, aan hooggespannen koorden. Vroeger waren er halverwege augustus krachtige windstoten die flink wat hopranken neerhaalden. Dat moest het werk van de duivel zijn! Vandaar ook dat na de oogst een uit stro - of resten van hopplanten - gemaakte ‘duivel’ in brand werd gestoken.
De auteur vergelijkt de ‘prentkaarten avant la lettre’ die Jacques Carabain eind 19de eeuw in de arbeiderswijk heeft gemaakt, met de voorstelling van twee andere Brusselse artiesten uit die tijd, Pol Craps en Désiré Naeyaert. Carabains prachtige aquarellen (in het boek helaas zwart-wit) weerspiegelen de visie van de burgerij. De impasses zijn galerijen geworden, ‘onrealistisch, geïdealiseerd en pittoresk’. De schetsen en etsen van de twee andere kunstenaars laten de steegjes zien zoals ze werkelijk waren.
Bij de bespreking van een aantal Brusselse ‘gangskes’ opponeert Catherine een aquarel van Carabain aan een zelden gedateerde ‘archieffoto’ van dezelfde plek. Verhelderend werkt dat niet. De ongedateerde archieffoto van de ‘Voermansgang’ bijvoorbeeld, werd vanuit een ander perspectief gemaakt en flink wat jaren later. Zo kan er niet vergeleken worden.
Op één van die archieffoto’s is een interessant straatnaambordje te zien: Impasse de la perle d’amour / Peerlemoergang. Paarlemoer als ‘parel der liefde’? Te mooi om waar te zijn. Het woord heeft Latijnse roots: mater perlarum, een schelp - de moer of moeder – met als kind een parel erin. In verloren tijden zei men peerlemoeder.
Het is een figuurlijk rijk essay, maar als boek vind ik het, ondanks de interessante informatie, veeleer pover: Klein formaat, tachtig bladzijden, slechts de helft tekst (met twee bladzijden over Brusselse bieren), tamelijk grote letter. De mooie afbeeldingen werden te klein en vrij onduidelijk afgedrukt. ‘Pover’ werd zoals ‘pauper’ via het Franse pauvre, afgeleid van het Latijnse begrip voor ‘weinig voortbrengen’.
Met de Duivel tegen armoede zal vooral kiekenfretters plezieren en al wie in de geschiedenis van Brussel en zijn werkvolk is geïnteresseerd.
