Slachtoffers voor Israël | Zionistisch gebruik van overlevenden van de judeocide

Een holocaust is een ‘volledig brandoffer gebracht aan god’. Dit begrip veranderde sinds de jaren 1980 geleidelijk in Holocaust, een exclusieve benaming voor de genocide op Europese joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit (slacht)offerwoord heeft de seculiere, historisch correcte benamingen – Endlösung, jodenmoord, jodenuitroeiing, judeocide – verdrongen, ook in academische kringen. De ‘Finale Oplossing van het Jodenprobleem’ – de historische daderterm voor de massamoord – verwierf als Holocaust een religieus-politieke bijklank: het volledig brandoffer gebracht door Europese joden voor een joods thuisland. De ontstaansmythe van Israël legt een direct oorzakelijk verband met de jodenuitroeiing, iets wat alleen ahistorisch klopt: had Hitler de Europese joden niet bijna totaal uitgeroeid dan was de Europese diaspora blijven bestaan en was de droom van het zionisme –de joodse staat – niet, of zeker niet zo snel, verwezenlijkt. 

Zionisten, die gedurende WO-II ternauwernood omgekeken hadden naar de Europese joodse slachtoffers, poneerden pas in de jaren 1945-48 enig verband tussen die jodenmoord en joodse staat. In die drie jaar gebruikten ze enkele tienduizenden overlevenden van de Grote Catastrofe (zoals de genocide toen heette) om de Britten die het mandaatgebied Palestina beheerden en de hele wereld onder druk te zetten om meer joodse migranten toe te laten tot Palestina. Eens de joodse staat opgericht, werd het geponeerde verband met de diaspora-overlevenden vrijwel direct afgebouwd, tot begin jaren 1960 de judeocide om nationalistische redenen gereactiveerd werd met de ontvoering van en proces tegen Adolf Eichmann. Dit wereldwijd gevolgd proces moest het blazoen oppoetsen van premier David Ben-Gurion en de Arbeiderspartij, omdat een vooraanstaand partijlid (Israel Rudolf Kasztner), beschuldigd was van collaboratie met de nazi’s. Ook de aanvaarding van Duitse herstelbetalingen, met inbegrip van wapenleveringen, was bij flink wat Israëli’s in het verkeerde keelgat geschoten. Het Eichmannproces moest ‘de wereldopinie herinneren aan wat de voorlopers van Israëls vijanden hadden aangericht’ (Ben-Gurion), jonge en ingeweken oriëntaalse joden die weinig of geen voeling hadden met zionisme duidelijk maken dat joden niet zonder eigen staat kunnen. De ‘vernietiging van de Europese joden werd een mythe ter exploitatie van nationale doeleinden van een staat die toen niet eens bestond’ (Judt, xvii).

Clandestiniteit 

Een wezenlijk element in die Israëlische oorsprongsmythe is de clandestiene joodse immigratie (Aliya Bet, Ha’apala) naar Palestina voor, tijdens en vooral in de eerste jaren na WO-II.

Eind juni 1944 had Ben-Gurion(1), aan het Jewish Agency (2) een grootscheepse operatie voorgesteld om direct na de oorlog in anderhalf jaar tijd één miljoen overlevenden over te brengen naar Palestina, in samenwerking met Amerikaans-zionistische organisaties voor de financiering en voor de uitvoering de Haganna (3).

In die eerste naoorlogse jaren waren miljoenen ontheemden op weg naar huis of naar veiliger oorden. Tienduizenden zaten in displaced persons kampen (DP-kampen), wachtend op betere tijden. De politieke en sociale chaos was niet te overzien. De landsgrenzen waren poreus, konden zonder veel moeite gepasseerd worden. 

Begin augustus 1945 legde Ben-Gurion zijn ‘éénmiljoenplan’ voor aan de eerste naoorlogse zionistische conferentie in Londen. De grootschalige immigratie moest deel uitmaken van de derde fase van het zionisme: het staatstijdperk. Een maand voordien had Ben-Gurion aan Amerikaans-zionistische organisaties gevraagd om geld, wapens, machines, wetenschap en technologie ‘ter voorbereiding van het gevecht dat binnenkort in Palestina zal losbreken’. De Amerikaanse joden waren vrijgevig, mogelijk wegens schuldgevoelens omdat ze tijdens WO-II weinig hadden gedaan om de Europese joden bij te staan.

De joodse tragedie die toen volop aan het licht kwam, het nooit geziene leed van talloze overlevenden, het veranderde Ben-Gurions plannen niet, ze versterkten ze. Vier dagen na V-dag trok Ben-Gurion naar Frankrijk om het terrein en de instrumenten te verkennen die hij gebruiken wou ‘om het land van Israël open te stellen voor immigratie van goed een miljoen joden uit Europa’ en ‘Israël te vestigen als joodse staat’ (Zertal-1998, 76-77). In de herfst van 1945 zei hij tijdens een rondreis langs DP-kampen in Duitsland aan een soldaat van de Joodse Brigade (een Britse eenheid van mannen uit de Yishuv) die aandrong op onmiddellijke hulp voor noodlijdende joden, dat ‘de zionistische missie er niet in bestaat de rest van de joden in Europa te redden, maar Palestina te redden voor het joodse volk’. Ben-Gurion verzette zich ook tegen inspanningen van joodse filantropen om joodse kinderen uit DP-kampen te halen en bij pleeggezinnen en instellingen in Groot-Brittannië, Frankrijk en Zwitserland onder te brengen. Zoiets kon volgens hem ‘de strijd voor immigratie van alle vluchtelingen richting Palestina serieus verzwakken’ (Zertal-1998, 186-187). Tijdens een bezoek aan een hospitaal in een DP-kamp, zei Ben-Gurion dat wie de diaspora overleefd had een fundamentele verandering moest ondergaan. In de Yishuv, vervolgde hij, had nooit kunnen gebeuren wat in Polen was geschied. ‘Niemand had ons kunnen afslachten in de synagogen; elke jongen en meisje zou elke Duitse soldaat neergeschoten hebben’. Waarmee hij impliceerde dat de verantwoordelijkheid voor de Grote Catastrofe minstens ten dele aan de diaspora-joden te wijten was. Zo’n vijftien jaar later zou de openbaar aanklager op het Eichmannproces tot vervelens toe herhalen dat diaspora-joden zich als schapen ter slachtbank hadden laten leiden.

Mossad

Ben-Gurion bleef in Europa om de ondergrondse zionistische beweging te organiseren. Hij beklemtoonde de noodzaak van militante immigratie, met ploegen voorzien van machinegeweren, handgranaten en pistolen om migrantenschepen te begeleiden. Eind 1945 bekleedde de clandestiene immigratie een centrale plaats in de zionistische plannen, met als tweeledig doel een oorlogsverklaring aan Engeland en de wereld diets maken dat joden recht hadden op een thuisland.

De operatie werd grotendeels georganiseerd door een kleine zionistische groep, de Ha’mossad Le’aliya Bet (‘instelling voor de Aliya Bet’). De kiem voor deze Mossad werd eind jaren 1930 gelegd in de Yishuv. Het was een onderafdeling van de Hagana, met als taak de emigratie van Europese joden naar Palestina bevorderen en organiseren. De Mossad kocht gammele schepen, maakte die reisvaardig, monsterde kapiteins en bemanningsleden, leidde matrozen van de Hagana op. 

De poging zo’n zeventig- tot tachtigduizend Europese overlevenden – veel vrouwen, kinderen, ouderen en zieken – in drie-en-een-half jaar tijd naar Palestina over te brengen, werd door zionisten gezien als de ultieme nationale G’eula (verlossing, bevrijding), de oprichting van een soevereine joodse staat.

De Britse regering beschouwde die clandestiene joodse immigratie als de voornaamste oorzaak van het Arabisch geweld in de regio. Ze stelde dan ook alles in het werk om de migrantenschepen te onderscheppen voor ze de Palestijnse kust bereikten. De opvarenden werden gearresteerd en gevangengezet in een Brits kamp in het mandaatgebied en vanaf augustus 1946 in Britse gevangenkampen op Cyprus. 

Een van de twaalf Cypriotische kampen, 1946

De Mossad bleef schepen sturen uit alle landen waar ze actief was (Italië, Frankrijk, Griekenland en Roemenië), vooral omwille van media-aandacht. Ben-Gurion geloofde rotsvast in de rol van de internationale publieke opinie, gevoed door een goed geoliede zionistische propagandamachine. De joodse migrantenschepen waren toen het belangrijkste zionistische wapen.

De peperdure onderneming – aankoop en uitrusting van schepen, bemanning, medisch personeel, kleding, voedsel – werd grotendeels bekostigd door het Jewish Joint Distribution Committee (JDC), een joods-Amerikaanse liefdadigheidsorganisatie die opgericht was om joden in nood, waar ook ter wereld, bij te springen, met als belangrijkste doel de ‘reconstructie van Joods leven’ en ‘herstel van hun economische positie’, zonder enige politieke doelstelling (Zertal-1998, 183-185). Maar zonder dat apolitieke JDC zou de zionistische droom nooit op deze wijze verwezenlijkt zijn. In 1947 gaf het JDC negenenzestig miljoen dollar uit aan de in aantal toenemende Mossadoperaties, eenentwintig schepen vanuit Europa en twee uit Noord-Afrika, met meer dan veertigduizend joden aan boord.

Diaspora-vuil

In de coulissen van al dit plannen en onderhandelen werden diaspora-joden gestigmatiseerd en bekritiseerd. Verwerping van de diaspora was immers het centrale, vormende ethos van het revolutionaire zionisme. In zionistische ogen had de diaspora helden noch wereldveroveraars voortgebracht, ‘alleen een gemeenschap van mislukkelingen en verworpelingen, klagend, roepend en smekend om genade’. Ben-Gurion vond dat ze wel verhalen hadden over vervolging en discriminatie, zich konden beroepen op enkele geleerden en beroemdheden, maar geen geschiedenis hadden waarop voortgebouwd kon worden, alleen verhalen zonder belang voor het jodendom.

Tijdens de oorlog en zowat anderhalf decennium nadien waren alleen de noden van de Yishuv van belang, diaspora-joden telden maar mee als en in de mate dat ze daarvoor van nut waren. Ze werden niet geholpen voor wie ze waren, maar voor wat ze vertegenwoordigden: het onmetelijke leed van joden zonder thuisland, verspreid over de hele wereld. Dat leed en die teloorgang werden als politieke instrumenten ingezet. 

Sommige uit de Yishuv komende Mossad-agenten protesteerden tegen al dat ‘vuil’ dat naar Palestina overgebracht moest worden. David Shaltiel, lid van de Mossad en vertegenwoordiger van het Jewish Agency, die als Ben-Gurions gezant DP-kampen in Duitsland bezocht en vast geloofde in het politieke belang van de overlevenden, sprak tegen collega’s in het centraal comité van de Zionistische Arbeiders Organisatie zijn afschuw uit voor de overlevenden en het gevaar dat ze voor de Yishuv vormden. ‘Wie dat [de uitroeiing] had overleefd’, zei hij, ‘dankt dat aan egoïsme, had uitsluitend voor zichzelf gezorgd’. Dat viel te begrijpen, maar medelijden was ongewenst, ‘ze zullen moeten werken [in Palestina] anders zullen ze van honger omkomen, of stelen en in de gevangenis terechtkomen’ (Zertal-1998, 215-217).

‘Mochten alle overlevenden uit de displaced personskampen naar Palestina komen’, zei Ben-Gurion begin 1946, ‘dan zou het met al dat vuil een ware hel worden’ (Zertal-1998, 10). Meer dan vier jaar na het einde van de oorlog, zei hij in het Centraal Comité van de Arbeiderspartij dat ‘sommige overlevenden mensen waren die als ze niet slecht, hard en egoïstisch geweest waren, de kampen nooit overleefd hadden (…) Wat zij meegemaakt hadden, had al het goede in hun ziel vernietigd.’

Andere uitlatingen waren gevoeliger en minder arrogant, maar de meeste reacties waren neerbuigend en afwijzend. De vluchtelingen werden gezien als ‘menselijk materiaal’, een massa zonder gezicht. Sommigen vroegen zich af of ze überhaupt geholpen moesten worden (Zertal-1998, 217).

La Spezia affaire

De meeste migrantenschepen vertrokken uit Italië, dat toen gecontroleerd werd door geallieerden. Veel Italiaanse autoriteiten keken de andere kant op of staken de Mossad een handje toe. Dat moest ook wel, want vluchtelingen stroomden het land in aan een tempo van tweeduizend per maand, in totaal meer dan 160.000 waaronder twintigduizend joden, die aangespoord werden naar Palestina te emigreren. Tot april 1946 verstuurde de Mossad acht schepen uit Italië, twee uit Griekenland en één uit Frankrijk.

Begin april 1946 zaten goed duizend joodse vluchtelingen vast op een schip in de kleine Italiaanse haven La Spezia. Ze konden geen kant op. Tot Yehuda Arazi, een Haganasoldaat en Mossad agent, aan boord kwam. Hij beschouwde de overlevenden als ‘prachtig propagandamateriaal’, zette een mediacampagne op touw, schreef tal van autoriteiten aan, tot en met het Vaticaan, en hamerde onophoudelijk op wat Europese joden overkomen was. Hij spoorde ze aan hun op de arm getatoeëerd Auschwitznummer aan Britse soldaten en journalisten te tonen, kondigde een massale hongerstaking aan, liet vluchtelingen dreigen met zelfdoding, en liet aan de ingang van de haven een grote vlag wapperen met in Hebreeuwse letters ‘1.014 Ma’apilim zullen het schip alleen verlaten in hun joods thuisland’ (ma’apalim, de zionistische term voor de clandestiene immigranten). Door de tot dan geheime Mossadoperaties in volle daglicht te plaatsen, trok Arazi de aandacht van wereldpers en politici.

De Britse regering zwichtte uiteindelijk voor de krachtige symboliek van het met overlevenden volgeladen schip. Begin juni 1946 werden ze overgebracht op twee Mossadschepen en die bereikten ongehinderd Palestina. Britten, Italianen en zionisten slaakten een zucht van opluchting. Arazi had wel moeten toestaan dat de opvarenden werden meegeteld in het quotum voor de maand mei 1946 (toen duizendvijfhonderd joden per maand). Eens uit het zicht van de Italiaanse kust keerde Arazi in een sloep terug naar het Italiaanse vasteland, waar hij nog gedurende een jaar de Italiaanse afdeling van de Mossad zou aanvoeren.

Zionisten en de Mossad leerden uit de ‘La Spezia affaire’. Voortaan werd rond vrijwel elk vluchtelingenschip zoveel mogelijk media-aandacht getrokken en zoals in Italië maakte men zoveel mogelijk gebruik van socialistische politici die de clandestiene immigratie als een voortzetting van het verzet zagen. Aan boord van de Theodor Herzl bijvoorbeeld, een Mossadschip dat begin april 1947 afvoer uit de Franse haven Sète, bevonden zich naast tweeduizendzeshonderd vluchtelingen ook enkele journalisten en fotografen. Eén van hen was François-Jean Armorin, een jonge niet-joodse Fransman, die tijdens de oorlog bij het verzet had gezeten en ondertussen een rijzende ster was aan het mediafirmament. In de krant Franc-tireur en zijn boek Des Juifs quittent l’Europe (1948) schreef hij over de onzichtbare migratie van joden die het continent verlieten waar miljoenen van hun soort verbrand waren. ‘Dit volk brandt makkelijk’, schreef de man die als een van de eerste journalisten de resten van de uitroeiingskampen met eigen ogen gezien had (Zertal-1998, 134).

Op 13 april werd de Theodor Herzl geënterd door de Britse marine. Hierop volgde een van de hevigste gevechten van de hele clandestiene operatie. De vluchtelingen boden verwoed weerstand, drie joden werden gedood. De vele gewonden (waaronder tien door Britse kogels) en zieken werden geïnterneerd in het Atlit gevangenkamp in Palestina, de anderen in kampen op Cyprus.

De door Britten in april 1947 geënterde Theodor Herzl. Op het spandoek staat te lezen: ‘The Germans destroyed our families. Do not destroy our Hopes’. (Central Zionist Archives, https://israeled.org/themes/immigration/)

theodorherzlshipencyclopedia’ (holocaust encyclopedie)

Exodus 1947

Het bloedige gevecht op de Theodor Herzl was achteraf gezien een soort generale repetitie voor de Exodus 1947, het hoogtepunt van de hele campagne. Deze pakketboot was in 1928 in de VS gebouwd als de President Warfield. Gedurende WO-II werd het passagiersschip ingezet voor troepentransport van Britten en Amerikanen, en ook gebruikt bij de geallieerde landing in Normandië. Het zwaargehavende vaartuig werd in 1945 afgedankt en kwam op een scheepskerkhof te liggen. In november 1946 kocht de Hagana het schip om het te renoveren en als migrantenschip in te zetten.

Eind februari 1947 vertrok de President Warfield vanuit Baltimore naar Europa, om na heel wat omzwervingen en veel media-aandacht op 10 april aan te meren in Marseille. Wegens te grote Brits militaire aanwezigheid aldaar reisde het schip door naar het nabijgelegen Port-de-Bouc. Van daaruit ging het naar Porto Venere in Italië voor herstelwerkzaamheden. Het voor vierhonderd passagiers bedoelde schip werd omgebouwd voor vijfduizend vluchtelingen, als haringen in een ton.

Die lente veranderde Italië onder aanhoudende Britse druk zijn houding tegenover de joodse migratie. De President Warfield mocht niet langer vanuit Italië afvaren en keerde terug naar Frankrijk. De Britten zetten ook de Franse regering onder druk, maar die gaf geen krimp. De Fransen lieten de Mossad wel weten dat het schip niet mocht vertrekken op 12 juli, de dag waarop Europese ministers van Buitenlandse Zaken in Parijs zouden samenkomen om het Marshall Plan te bespreken. De afvaart moest voordien gebeuren, ook al omdat het schip dan in Palestina kon arriveren tijdens het inspectiebezoek van UNSCOP, het speciaal VN-comité voor Palestina. Het Mossad hoofdkwartier in de Yishuv rekende op behoorlijk wat media-aandacht en wou een graantje meepikken.

Enkele dagen voor het begin van de Europese conferentie, drong het Mossadcentrum in Parijs aan op een snelle afvaart en dat mocht miljoenen franken kosten. Probleem was dat op dat moment in Frankrijk maar vijf- tot zeshonderd joodse vluchtelingen beschikbaar waren. Daarom moesten inderhaast, in een tiental dagen tijd, duizenden vluchtelingen uit displaced personskampen in Duitsland gehaald worden. Het werd een van de meest ambitieuze en complexe Mossad operaties.

Op 11 juli koos het met vluchtelingen afgeladen stoomschip het ruime sop. Op weg naar Palestina werd ook dit migrantenschip gevolgd door Britse marineschepen en een verkennersvliegtuig. Zoals op andere vluchtelingschepen werden verscheidene opvarenden getraind om zich tegen de verwachte Britse overmacht te verzetten. Deze strijd van David tegen Goliath was van al te grote propagandawaarde. 

Onderweg naar Haifa werd de President Warfield omgedoopt in Exodus 1947, een verwijzing naar de bijbelse Exodus, de uittocht van de Israëlieten uit Egypte. Bijna alle Mossad migrantenschepen kregen op weg naar het beloofde land een door de politieke Yishuv-elite gekozen symbolische naam om de politieke en historische betekenis voor het zionisme te onderstrepen.

Vanop zee riepen Yishuv vertegenwoordigers UNSCOP op om aanwezig te zijn bij de aankomst in Haifa en aan boord getuigenissen op te tekenen. Opvarenden moesten bij contact met UNSCOP hun aanhoudend leed beschrijven en hun verlangen zich in de Yishuv te vestigen. 

Op 18 juli ramden Britse schepen de Exodus 1947 voor de Palestijnse kust. Hierop volgde een gevecht waarin twee vluchtelingen en een Amerikaans bemanningslid werden gedood en velen gewond raakten. Het gevecht stokte toen de Britten vuurwapens inzetten tegen de ongewapende vluchtelingen. De verzamelde pers en UNSCOP waren van dit alles getuige en rapporteerden over de vaak hardhandige ontscheping en overbrenging naar drie Britse deportatieschepen.

De Exodus 1947 voor anker in de haven van Haifa 

Ontscheping van de Exodus 1947 in Haifa 

Anders dan bij eerdere Britse deportaties gingen de opgepakte vluchtelingen niet naar Britse gevangenkampen op Cyprus. Ze werden teruggebracht naar Port-de-Bouc in Frankrijk, het land waaruit ze vertrokken waren. Deze Operatie Oasis moest landen die zich medeplichtig gemaakt hadden aan de zionistische zaak aan het verstand brengen dat zoiets niet ongestraft kon. De operatie ontketende een golf van verontwaardiging tegen de Britse regering.

Op 29 juli waren de vluchtelingen terug in Frankrijk. L’Humanité (Organe central du Parti Communiste Français, met achter die titel hamer en sikkel) blokletterde op 30 juli 1947, daags na de aankomst van de drie Britse schepen in Port-de-Bouc: L’Exodus 47: Auschwitz flottant. Aan boord, ging het artikel verder, zitten mensen op elkaar gestouwd, bejaarden, zwangere vrouwen, vijfhonderd kinderen, zieken en gewonden. Ze worden bewaakt door Engelse parachutisten, het geweer aan de voet. Op deze bloedhete dag (Paris tropical, stond er bij een foto naast het relaas over de Exodus) smeekten de opvarenden tevergeefs om water en ook de tussenkomst van het Internationale Rode Kruis werd geweigerd.

L’Humanité, frontpagina 30 juli 1947

L’Humanité, 30 juli 1947, p. 3

De Franse regering liet weten dat alle opvarenden welkom waren en dat wie asiel wou dat kon krijgen, maar niemand zou tot ontschepen verplicht worden. De toespraak van een aan boord gekomen Franse functionaris werd in het Hebreeuws vertaald. Daarop nam een vluchteling het woord. Hij dankte de Franse natie, maar zei dat zij die zich verzet hadden tegen de Duitsers het schip niet levend zouden verlaten behalve in Palestina (L’Humanité, 30 juli 1947, p. 1 en 3). Ondanks de erbarmelijke situatie aan boord gingen in de drie weken dat de schepen voor de Franse kust lagen slechts honderddertig mensen aan wal, de meesten ziek, oud of hoogzwanger.

Het JDC zorgde voor voedsel, kleding en medicijnen voor de 4.500 vluchtelingen. Zionisten lobbyden bij Franse autoriteiten om te voorkomen dat de vluchtelingen in Frankrijk ontscheept werden. De door journalisten beschreven onhoudbare toestand op de schepen, met impliciete en expliciete vergelijkingen met nazimisdaden, lokte wereldwijd protest uit. De affaire beroerde ook de Amerikaanse publieke opinie en vergrootte de betrokkenheid van het State Department dat voordien de zionistische zaak niet bepaald gunstig gezind was.

De Exodus-affaire was, zoveel is duidelijk, een waar mediagebeuren. De drie Britse deportatieschepen vertelden hun eigen verhaal en dat werd opgetekend door honderden Franse en buitenlandse journalisten die in Frankrijk waren om verslag te doen van de conferentie van Europese ministers. Verhalen over ‘gaskameroverlevenden’, die onder dwang op schandelijke wijze teruggevoerd waren naar Europa gingen de hele wereld rond.

Na een twintigtal dagen deinde de media-aandacht weg. Om de interesse van pers en politici terug op te wekken werd een hongerstaking georganiseerd. Vluchtelingen aan boord overlegden met Mossadagenten aan wal om een voor de media geschikte dag en uur te bepalen. Eens erover was gepubliceerd, werd de hongerstaking beëindigd. Op een van de schepen wou men een staking beginnen, maar die werd uitgesteld toen bleek dat de dag daarop geen kranten zouden verschijnen. De staking duurde uiteindelijk minder dan een dag, maar de belangrijkste nieuwsagentschappen hadden erover bericht. 

De Britten zagen in dat de vluchtelingen alleen met geweld van het schip gehaald konden worden. Na drie weken besloten ze hen terug te brengen naar Duitsland, het land waar de Mossad ze gehaald had. De Britse regering besefte terdege dat joden terugsturen naar een kamp in Duitsland veel negatieve publiciteit zou opleveren, maar ze meenden dat er geen ander gebied onder Britse controle was dat op korte termijn zoveel mensen kon huisvesten.

Op 21 augustus arriveerde het eerste deportatieschip in Hamburg. De meeste opvarenden gingen vrij kalm van boord, maar jonge leden van de harde kern verzetten zich en werden door Britse soldaten aan wal gesleept. Het was een ware media apotheose, in fel contrast met het gebrek aan aandacht voor de vluchtelingen nadien, ook al zaten ze nog minstens een jaar in DP-kampen in Duitsland opgesloten.

Realpolitik versus moraal

De Exodus-affaire kreeg vrijwel onmiddellijk een plaats in de saga van leed en heldhaftigheid van overlevenden die hun leven op het spel zetten voor joodse onafhankelijkheid. Maar de aanklacht die Léon Blum, een Frans-joodse staatsman die Buchenwald had overleefd, eind augustus 1947 in zijn dagblad Le Populaire, tot de Britten richtte, namelijk dat de ‘Exodus passagiers geen pakjes zijn die van de ene aan de andere onverschillige sjouwer kunnen worden doorgegeven om op de een of andere kade aan land gezet te worden’, maar wel ‘menselijke wezens, vrije menselijke wezens’, was in feite net zo goed van toepassing op zionistische leiders. Ook zij hadden de vluchtelingen als instrument en symbool ontmenselijkt.

In totaal vervoerden achtenvijftig migrantenschepen zo’n zeventigduizend vluchtelingen richting Palestina. Slechts twaalf schepen slaagden erin de Britse blokkade te doorbreken en alles samen brachten ze tweeduizendhonderd joden in Palestina. De hele clandestiene immigratiecampagne had aan dertien vluchtelingen het leven gekost en enkele honderden waren gewond. ‘We verzetten ons’, schreef een vluchtelinge, ‘omdat we ons niet als schapen wilden overgeven’. Ben-Gurion transformeerde de eerste door een Brits soldaat gedode vluchteling meteen tot een symbool van zionistisch martelaarschap. De meeste andere doden bleven anoniem.

Ben-Gurion prees de opvarenden van de Exodus toen ze in Port-de-Bouc weigerden voet aan wal te zetten. Hij zei hun moed hoger in te schatten dan die van de gettostrijders. Maar toen Frankrijk hun deportatie naar Duitsland alsnog wou voorkomen, zette hij de voet dwars. Die deportatie was een onverhoopte propagandabonus voor de zionisten.

Ondertussen had de clandestiene immigratiecampagne flink aan belang ingeboet voor de zionisten. Eens het UNSCOP-voorstel om Palestina te verdelen en een joodse staat op te richten – hét doel waarvoor Ben-Gurion jarenlang gestreden had – voorlag bij de in 1945 opgerichte Verenigde Naties, verzette Ben-Gurion zich tegen aanvaarding van het Brits compromisvoorstel om de Exodus-vluchtelingen in alle stilte terug te voeren naar Frankrijk, wat hen de gruwel van de terugkeer naar Duitsland zou hebben bespaard. Ben-Gurion had de vluchtelingen, die hij even tevoren dapper en ‘heilig’ had verklaard, al uit zijn zionistische agenda geschrapt. 

De clandestiene immigratie was voor Ben-Gurion een middel, geen doel. Het was een retorisch, mobiliserend wapen, een middel om zijn machtspositie als zionistisch leider te versterken, met overlevenden als ‘rauw materiaal’ voor de verwezenlijking van joodse soevereiniteit in Palestina.

De zionisten waren overigens nooit van plan geweest om de 4.500 vluchtelingen in Palestina aan land te brengen. De Exodus was van bij het begin een show- en testcase. Veel was geënsceneerd. Wat niet betekent dat alles op voorhand gepland was. Niemand kon weten dat de Exodus vanuit een Franse haven zou vertrekken, niemand kon de internationale maalstroom voorzien in het zog van het schip. Zionisten en de Mossad maakten handig en efficiënt gebruik van de omstandigheden, exploiteerden het ‘wapen’ dat hen ter beschikking stond – de overlevenden – en grepen de kansen aan die de Britse onverzettelijkheid hen bood. Ben-Gurion wendde alle instrumenten aan die hem ter beschikking stonden: de joodse bevolking in Palestina voor demonstraties, protesten, sabotage en verzet; de clandestiene immigratie operaties in Europa en op zee; diplomatieke en politieke activiteiten in tal van hoofdsteden. Hij transformeerde de joodse catastrofe in een bevrijdende kracht (de latere benaming ‘Holocaust’, totaal brandoffer, impliceert hetzelfde). De jodenuitroeiing had niet alleen de diaspora zo goed als totaal vernietigd, maar volgens zionisten ook duidelijk gemaakt dat een joods cultureel-nationaal leven alleen mogelijk was in een joods thuisland. Ben-Gurion vroeg ook geen vergiffenis voor zijn blindheid en de prioriteiten van de Yishuv ten tijde van de jodenmoord. Integendeel, hij vroeg de overlevenden die hij in de steek gelaten had zich alsnog in te zetten voor de zionistische zaak.

Toen de Britse minister voor Buitenlandse Zaken midden februari 1947 aankondigde dat de kwestie Palestina aan de VN overgedragen werd, wijdde Ben-Gurion zich volledig aan de veiligheid van de Yishuv en het trainen van het leger-in-vorming voor de verwachte oorlog in Palestina. Begin augustus 1947 zei hij tot zijn medewerkers dat het dit keer ‘niet de Britten zullen zijn, maar de leerlingen en zelfs leraars van Hitler, die maar één oplossing kennen voor het joodse probleem: totale vernietiging’. ‘Het doel van de Arabische slachtpartij’, voegde hij eraan toe, ‘is niet diefstal, terrorisme of de zionistische onderneming afremmen, maar ze met wortel en al uitroeien’ (Zertal-1998, 242). 

Eind augustus 1947, nog voor de VN een beslissing genomen had, kondigde Ben-Gurion op een vergadering van het zionistisch uitvoerend orgaan van het Jewish Agency aan dat de zionistische strategie toegespitst moest worden op veiligheidsoverwegingen en het joods leger om, eens de joodse staat in het leven geroepen was, het hoofd te kunnen bieden aan Arabische vijandelijkheden. 

Na de publicatie van de aanbevelingen van de Verenigde Naties (resolutie 181, 29 november 1947), verschoof de zionistische activiteit naar de VN en was de rol van de vluchtelingen compleet uitgespeeld. In de VN-resolutie 181 werd overigens niet verwezen naar de judeocide, maar naar de woelige situatie in Palestina en de beslissing van Groot-Brittannië om het mandaat over het gebied niet te verlengen. 

Op 14 mei 1948 verklaarde Ben-Gurion Israël onafhankelijk. De volgende dag brak de Arabisch-Israëlische oorlog uit. Deze zogenaamde onafhankelijkheidsoorlog was geen ‘heldhaftige strijd van een moreel smetteloze David tegenover een onredelijke en niet redenerende macht van Arabische Goliaths, maar een triest verhaal van oorlogsmisdaden, verdrijving en politieke oneerlijkheid’ (Judt, xiii)

Na de oprichting van de joodse staat keerde het zionisme zich volledig af van de diaspora-overlevenden; ‘het moreel voordeel gegrondvest te zijn in een enorme historische misdaad’ hield op te bestaan (Judt, xiv). De Grote Catastrofe werd decennialang doodgezwegen. De uit de geschiedenis gelichte nieuwe staat kreeg een boven-historisch en transcendent karakter. In 1957 scheef Ben-Gurion dat er drie wezenlijke gebeurtenissen waren in de joodse geschiedenis: de exodus uit Egypte, god die in het Sinaï-gebergte de tien geboden aan Mozes overhandigt, en de stichting van de joodse staat. In dit achterafverhaal over joodse natievorming, in deze funderingsmythe was toen geen plaats meer voor de catastrofe die de diaspora getroffen had. Tijden veranderen.

NOTEN

  1.  Leider van de Arbeidersbeweging die de joodse gemeenschap in Palestina (de Yishuv) politiek domineerde.
  2. Een afdeling van de World Zionist Organization die door de Britten werd aangewezen om te waken over het aantal joodse immigranten.
  3. ‘Defensie’, een van de joodse milities die in het mandaatgebied strijd voerden tegen Arabieren.

 

 

BRONNEN

Ben-Tzur, Tzvi – ‘The voyage of the Theodor Herzl’. https://www.palyam.org/English/Hahapala/hf/hf_Theodor_Herzl.pdf

Grandjean, Geoffrey – ‘Une première histoire des réfugiés juifs de Belgique (1945-1948)’, in: Cahiers Mémoire et Politique, n°3, 77-82 https://popups.uliege.be/2295-0311/index.php?id=153.

Judt, Tony – zie Zertal 2011

van den Berghe, Gie – ‘Een oorlog die, omdat hij nooit meer gebeuren mocht, blijft duren. Revisionisme en negationisme herzien’, in: Verbeeck, Georgi (red.) – De verdwenen gaskamers, Leuven, Acco, 1997, p. 15-47

van den Berghe, Gie – ‘Zionisten en jodenuitroeiing’, Salon van Sisyphus, 4.6.23

Zertal, Idith – From catastrophe to power. Holocaust survivors and the emergence of Israel, Berkeley/LosAngeles/London, University of California Press, 1998

Zertal, Idith – Israel’s Holocaust and the politics of nationhood, met een voorwoord van Tony Judt, New York, Cambridge University Press, 2011

Het bovenstaande artikel wordt het slot van het eerste deel van Eindoplossingen van het jodenvraagstuk. Dit 'artikel' sluit aan bij het eerder in het Salon en op Streven verschenen Zionisten en jodenuitroeiing

In dit eerste deel zal ik de verscheidene versies van de Endlösung behandelden en hoe die uiteindelijk, mede door het wegkijken van de wereld, uitmondden in een genocide. Het tweede deel van het boek zal gedetailleerd ingaan op een van de vele Duitse maneuvers om de aandacht van de wereld verder af te leiden: Getto Theresienstadt.

Publicatie van dit boek niet vóór einde 2024.

Gepubliceerd in het Salon van Sisyphus op 12.12.23 en op 15.2.24 op Streven