Mensenmeters | Stephen Jay Gould - The Mismeasure of Man

Het westers mens- en wereldbeeld werd in de voorbije twee eeuwen sterk bepaald door biologisch determinisme, een theorie die onder meer stelt dat sociale en economische verschillen tussen mensen en mensengroepen (rassen, klassen, seksen) het gevolg zijn van aangeboren, erfelijke verschillen. De maatschappelijke rangorde als getrouwe weergave van biologische verschillen. Zwarten, vrouwen, armen en vreemdelingen als van nature minderwaardig en dus ondergeschikt. Dat kan ook afgelezen worden aan het brein, dat wat mensen in min of meerdere mate tot mens maakt.

In de negentiende eeuw werden vooral schedels gemeten, met mosterdzaad en loodhagel, meetlat en schuifmaat. Stilzwijgend gin men uit van een dwingend verband tussen hersenomvang en verstand. In de twintigste eeuw, het tijdperk van de intelligentietest, werd het brein zelf gemeten. Zonder meer werd daarbij aangenomen dat 'intelligentie' - een verzamelbegrip voor het complexe en veelzijdige geheel van menselijke mentale vermogens - geen concept maar een ding is. Iets tast- en meetbaars, herleidbaar tot één getal, dat toelaat mensen naar mentale waarde te rangschikken. Het biologisch determinisme wordt vertekend door twee hardnekkige menselijke neigingen en misvattingen: enerzijds hiërarchisch denken en ordenen, anderzijds 'verdinglijken' of 'reïficeren' (naar het Latijn res voor ding) van abstracte begrippen.

Overigens verbaasde niemand er zich over dat de eenduidige, aangeboren, onveranderlijke hersenomvang of -inhoud naadloos aansloot bij de bestaande sociale rangorde: slimme rijken, domme armen - onklopbaar als conservatief politiek argument.


Objectiviteit

Stephen Jay Gould, één van de grootste biologen van de voorbije eeuw, legt politieke context en zwakheid van het biologisch determinisme bloot. De meeste deterministen waren gedegen wetenschappers, ze twijfelden niet aan hun objectiviteit, gingen zeer afstandelijk te werk, abstractie makend van eigen voorkeuren. Maar juist die stellige overtuiging zorgde ervoor dat ze niet meer op hun hoede waren voor de onbewuste sociale en cultuurgebonden voorkeuren die eenieders waarneming en interpretatie kleuren.

Wetenschap is geen robottenwerk maar een menselijke onderneming, een sociaal fenomeen. Niemand is volkomen onpartijdig, iedereen heeft een achtergrond, behoeften, overtuigingen, verlangens. Zich dat realiseren, is de beste waarborg voor objectiviteit. De eigen voorkeuren expliciteren om hun invloed na te gaan en waar mogelijk bij te stellen. Absolute objectiviteit is een mythe, die alleen benaderd kan worden.

Gould legt de eigen subjectiviteit bloot. Hij komt uit een familie die zich inzette voor meer sociale rechtvaardigheid, was zelf actief in de burgerrechtenbeweging. In de jaren 1920-30 kregen zijn grootouders als joodse immigranten in de VS af te rekenen met strenge quota voor 'raciaal zwakbegaafden', een op vooroordelen teruggaande categorie, gelegitimeerd door wetenschappelijke intelligentietests.

Gould analyseert de onderzoeksgegevens van enkele beroemde schedel- en lichaamsmeters; allen verlichte modernisten die door middel van wetenschap mens en wereld wilden verbeteren. Maar allen hebben, zonder dat te beseffen, selectief gegevens verzameld en geïnterpreteerd.

Samuel George Morton ontwierp op basis van zijn grote schedelverzameling een biologische rangschikking van mensenrassen. Gemeten aan de standaard, het witte -  eufemistisch 'blanke' - ras, waren alle andere rassen minderwaardig. Sommigen vonden weliswaar dat ze daarom niet minder rechten moesten hebben, maar anderen gebruikten de zogenaamd kleinere schedelinhoud van zwarten als argument pro slavernij.

Wat niet met de theorie overeenstemde werd weg geredeneerd. Was er bijvoorbeeld weinig of geen verschil tussen door ziekenhuizen geleverde schedels van witten en zwarten, dan voerde men aan dat toch algemeen bekend is dat witten meer respect hebben voor hun doden dan zwarten, dat de schedels van blanken dus van mensen van lagere stand waren, prostituees en andere ontaarden; en dat die minderwaardige schedels toch even groot waren als die van zwarten van betere stand.

Ook Paul Broca's hiërarchische rangschikking van mensenrassen werd vervormd door a-priori oordelen. Een anekdote: toen een Zweeds onderzoeker vaststelde dat langschedeligen, het Noordse of Teutoonse ras waartoe de man behoorde, geciviliseerder waren dan kortschedeligen, toonde Broca, die zoals de meeste Fransen kortschedelig was, direct het tegendeel aan.

Cesare Lombroso leidde uit zijn metingen af dat de helft van de criminelen geboren misdadigers zijn. Ze gedragen zich als apen of wilden omdat ze een vroege fase uit de menselijke evolutie belichamen; hun criminaliteit is een vorm van degeneratie of atavisme. Gelukkig dragen ze ook de uitwendige tekens van aapachtigheid, kunnen ze geïdentificeerd worden om ze voor de rest van hun leven op te sluiten.

Een overblijfsel van het veronderstelde verband tussen degeneratie en raciale rangschikking is de benaming 'mongooltje' voor iemand met het syndroom van Down. Zo genoemd naar John Down, de arts die in 1866 de afwijking identificeerde in een artikel waarin 'idioten' etnisch gerangschikt werden. Volgens Down dragen geboren 'idioten' de anatomische kenmerken van lagere rassen. Enkele toevallige gelijkenissen met Aziaten (spleetogen, lichtjes geel gekleurde huid) suggereerden de benaming 'mongolisme', een specifieke vorm van raciale degeneratie.


IQ

In 1904 kreeg Alfred Binet, psycholoog aan de Sorbonne, van de minister van onderwijs de opdracht een techniek te ontwikkelen om schoolkinderen met leermoeilijkheden te identificeren en beter te helpen. Binet bedacht een resem vrij willekeurig samengestelde taken van oplopende moeilijkheidsgraad. De laatste taak die een kind aankon, gaf zijn mentale leeftijd aan. Door die te delen door zijn werkelijke leeftijd (en de uitkomst met honderd te vermenigvuldigen) bekomt men het intelligentiequotiënt (IQ). Aan die score kende Binet geen andere betekenis toe dan die van ruwe, proefondervindelijke aanwijzing dat iemand aangepast onderwijs verdient.

Amerikaanse wetenschappers vormden intelligentie om tot een ding, noemden het erfelijk en maakten er een instrument van om mensen sociaal te rangschikken. Ook hier veel sociale vooringenomenheid, denkfouten en geknoei. Intelligentietests werden gebruikt om de zogenaamde zwakbegaafden (niet toevallig mensen uit de laagste klasse, uit de marge van de maatschappij) te identificeren en uit te schakelen door ze in kolonies op te sluiten of te steriliseren. Eenieders intelligentie zou in kaart gebracht worden, iedereen zou op de voor hem voorbestemde plaats terechtkomen. Geen geld en energie verspillen aan kinderen met een IQ onder de 100, ze zullen toch alleen maar het vuile werk opknappen, 'voor een kapper is alles boven de 85 verspilling'. In werkelijkheid werd geen 'aangeboren intelligentie' gemeten maar onderwijsniveau en vertrouwdheid met de Amerikaanse cultuur.

De sociobiologie en evolutionaire psychologie zijn recente uitingen van biologisch determinisme. Ze overschatten de effecten van de biologische evolutie bij de (hedendaagse) mens. Homo sapiens onderscheidt zich vooral van andere dieren door zijn brein en cultuur (culturen). De effecten die biologisch deterministen inroepen zijn door de band niet het product van biologische evolutie, maar van de zoveel sneller verlopende culturele evolutie.

Stephen Jay Gould - The Mismeasure of Man, London, Penguin, 1992 (1981), 352 blz - ISBN 0 14 013681 9 - De mens gemeten, Amsterdam/Antwerpen, Contact, 1996, 493 blz - ISBN 90 254 1102 9

Deze bijdrage verscheen in de reeks 'De klassieker' in De Tijd van 28 augustus 2004.