Geen holocaustmuseum

Over het 'Vlaams holocaustmuseum' (noot 1) een duur project dat - veel belangrijker nog - decennialang de Vlaamse schoolgaande jeugd mee vormen en bepalen moet (noot 2), is bitter weinig publiek debat geweest. In het Vlaams parlement werd bij mijn weten slechts één voorzichtige vraag gesteld, op 22 maart 2001, door Chris Vandenbroeke. En die vraag ging dan nog voornamelijk over het museum over Vlaamse ontvoogding dat Patrick Dewael oorspronkelijk als tegenhanger, al tweelingmuseum, wou opgericht zien (noot 3). Stel dat een regering beslist 30 miljoen euro uit te trekken voor een museum over de misdaden tegen de menselijkheid in de Kongo van Leopold II - je zou wat horen! (noot 4).

U, geschiedkundig gevormden, bent een gedroomd publiek. Ook al omdat sommigen onder u direct contact hebben met leerlingen en studenten en verondersteld worden hen over enkele jaren naar dat museum te loodsen. Een unieke gelegenheid om een aantal niet gestelde, mogelijk onbeantwoordbare vragen voor te leggen. Geen makkelijke maar scherpe, soms confronterende vragen, in de hoop tot denken, dialoog en debat aan te zetten (noot 5).


Genese

Een beetje geschiedenis om te beginnen, de wordingsgeschiedenis van dit museumproject, een grotendeels politieke geschiedenis. Een zo objectief mogelijke schets of poging tot reconstructie. Veel heeft zich immers, zoals gebruikelijk, achter de schermen afgespeeld. Ik baseer me in de mate van het mogelijke op documenten, maar noodgedwongen ook op gesprekken met mensen wiens naam ik niet noemen mag, gesprekken die zelfs "nooit plaats gehad hebben". Ik beschik niet over alle puzzelstukjes maar toch voldoende om een algemeen beeld te schetsen.

Belgische en Vlaamse overheden hadden tot voor kort bitter weinig belangstelling voor het lot van de uit België gedeporteerde joden. Twee voorbeelden om dat te illustreren. Zo'n tien jaar geleden vond ik op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers, meer bepaald op de zevende verdieping van 'de toren', waar duiven in en uit vlogen en alles onder poepten, enkele 'vergeten' metalen kasten met daarin de laatste bezittingen van uit België gedeporteerde joden en zigeuners. In standaard bruine omslagen vond ik allerhande papieren, trouwboekjes, identiteitskaarten met pasfoto's en dergelijke meer. Brokstukken leven, nooit opgevraagd omdat de meeste weggevoerden de oorlog niet overleefd hadden, omdat zij die wel terugkeerden er geen weet van hadden, omdat de Belgische staat geen of te weinig moeite deed om een en ander terug te bezorgen aan de rechtmatige eigenaars. Bij die omslagen was er ook eentje op naam van Regine Beer met wie ik bevriend was. Het heeft me flink wat moeite gekost om de inhoud via bureaucratische weg aan haar terug te bezorgen.

Of neem de Dossinkazerne, Sammellager Malines, van waaruit 25.124 joden en 351 zigeuners gedeporteerd werden, voornamelijk naar Auschwitz (daarnaast ook 218 joden naar Buchenwald, Ravensbrück, Bergen Belsen en Vittel) (noot 6) Er waren vanaf de jaren zestig wel jaarlijkse herdenkingen, 'bedevaarten' zo men wil, maar dat was het zo wat. Tot in 1973 werd de kazerne gebruikt als opleidingscentrum voor het leger. Begin jaren zeventig overwoog de stad Mechelen om de kazerne te laten afbreken. Daar kwam protest tegen, de gevel werd geklasseerd. In 1982 kocht de stad de kazerne aan, in 1984 besloot de gemeenteraad ze om te bouwen tot appartementen voor particulieren. In een donkere vleugel van de voormalige kazerne werd het stadsarchief ondergebracht. In 1989 betrokken de eerste bewoners hun woonst in het tot Hof van Habsburg omgedoopte complex. Eén appartement in ruwbouw werd gereserveerd voor een museum of herdenkingsoord. In de jaren negentig groeide de idee er een joods museum over deportatie in onder te brengen, om de geschiedenis levendig te houden, iets te doen aan de toenemende holocaustontkenning én als uitdrukking van de stijgende bewustwording van het Belgisch jodendom. Toen de kopers van de appartementen van deze plannen hoorden was er even commotie. Daar stond niets van in het contract, kon dat wel? De bewoners vreesden dat een joods museum antisemitisch vandalisme zou meebrengen, dat hun rust en veiligheid verstoord zouden worden.

In september 1992 werd de eerste steen gelegd van het Joods Museum van Deportatie en Verzet (JMDV). In mei 1995 werd het door de koning ingehuldigd in het kader van de 50ste verjaardag van de bevrijding. Eind 1996 gingen de deuren open voor het publiek. Van de federale regering kreeg het JMDV een gift naar aanleiding van die vijftigste verjaardag, de Vlaamse Regering trok jaarlijks tien miljoen Belgische frank uit voor werkingskosten, maar de grote verbouwingswerken moesten gefinancierd worden met privé-fondsen (noot 7).

In het najaar van 2000 bezocht Vlaams minister-president Patrick Dewael het JMDV, op uitnodiging van de Raad van Beheer. Die vreesde dat het nieuwe museumdecreet de subsidies in gevaar kon brengen. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om de premier duidelijk te maken dat er meer middelen nodig waren, financiële en infrastructurele. Het JMDV was te klein behuisd, men kon het aantal bezoekers niet meer aan. Een zeer terechte vraag, dat begreep ook Dewael. Na overleg met de ministers van cultuur en onderwijs, respectievelijk B. Anciaux en M. Vanderpoorten, werden de subsidies veilig gesteld. En toen "zijn we", aldus Dewael in een interview afgenomen in oktober 2001, "verder gaan denken en hebben ook gezegd: het zou toch goed zijn mochten we kunnen komen tot een groot Holocaustmuseum, omdat ik ook begreep dat men nogal krap zat in de bestaande infrastructuur (...) een 'echt' Holocaustmuseum" (noot 8). 

Dat idee lanceerde de minister-president op 3 februari 2001 bij de uitreiking van de prijzen van de Radio- en Televisiekritiek, voor de verzamelde media dus. Als democratisch politicus riep Dewael de journalisten op een charter of code op te stellen voor de omgang van de media met extreemrechts, kwestie van "het Vlaams Blok kritisch te benaderen". Zelf zou hij als minister-president inspanningen leveren om het democratisch en pluralistisch karakter van Vlaanderen te beklemtonen en de herinnering levendig houden aan de ontvoogdingsstrijd van Vlamingen, een strijd die democratie en pluralisme mogelijk gemaakt heeft. Hij zou de Vlaamse regering voorstellen twee musea op te richten, een Vlaams holocaustmuseum en een museum over de Vlaamse ontvoogding.

Die maand nog trok Dewael, in overleg met het JMDV, naar de pas geopende Holocaust Exhibition in het Imperial War Museum te Londen. Hij deed dat om inspiratie op te doen "voor de invulling en wetenschappelijke onderbouw" van het Vlaams holocaustmuseum. Hij werd vergezeld door Ward Adriaens en Nathan Ramet, respectievelijk conservator van het JMDV en voorzitter van de Raad van Beheer, alsook de mediamensen Cas Van dertaelen en Dirk Verhofstadt, makers van de VTM-serie 'De laatste getuigen' (1991).

In de Holocaust Exhibition werd Dewael rondgeleid door Nathan Ramet, een overlevende van Auschwitz. Op een bepaald moment zei Nathan Ramet nogal indringend dat hij een van laatste getuigen was en dat herinnerde Dewael aan zijn grootvader, minister Arthur Vanderpoorten, die tijdens de bezetting wegens verzetsdaden werd opgepakt en die, na een lijdensweg door verscheidene concentratiekampen, in Bergen-Belsen aan tyfus omkwam (noot 9). Dit nieuwe, persoonlijke, familiale gegeven dook kort nadien weer op in een toespraak die Dewael op 24 februari 2001 hield op de academische zitting voor de 150ste verjaardag van het Willemsfonds.

In april 2001 bezocht Dewael samen met Bert Anciaux en anderen (onder meer Jan Hoet, daar stond Dewael op) ook het nog niet geopende Joodse Museum in Berlijn.


Op 7 mei 2001 barstte de affaire Sauwens los. VU-minister Johan Sauwens had de viering bijgewoond van de 50ste verjaardag van het extreemrechtse Sint-Maartensfonds. SPa en Agalev eisten het ontslag van Sauwens. Dewael hield hem even de hand boven hoofd, tot bekend werd dat het Vlaams Blok de affaire had uitgebracht om de regering in een kwaad daglicht te stellen.

Op 10 mei viel Dewael in het Vlaams parlement fel uit tegen Philip Dewinter. Diens lichaamstaal, zo zei Dewael, straalt onvervalst fascisme uit en, vervolgde hij, daaruit "put ik de kracht om met deze ploeg en met dit democratisch project door te gaan". Volgens sommige commentatoren werd deze politieke crisis de opmaat "voor een verhevigde strijd tegen onverdraagzaamheid en racisme" (noot 10). De regering zou nog meer doen, ook al omdat volgens Dewael Vlaanderen "onder een kwalijk maar totaal onjuist imago lijdt van weinig verdraagzame deelstaat" (noot 11). Dewael zelf zei hierover dat het "incident in het Vlaams Parlement naar aanleiding van de affaire Johan Sauwens", samen met de "voortdurende driestheid van VB als politieke factor" de plannen voor het museum "in een stroomversnelling" hebben gebracht. De overheid moest de rol overnemen van de laatste getuigen; "als we niet opletten, als we stem van de laatste getuigen niet versterken voor het jonge publiek" kan de "gemakkelijkheidboodschap van het rechtse extremisme" opnieuw evident worden. Daar moet iets aan gedaan worden, het holocaustmuseum is noodzakelijk. De deuren zouden eind 2003, begin 2004 open gaan (noot 12).

Even terug in de tijd. Op 22 maart 2001 zei Dewael in antwoord op die enige vraag in het Vlaams Parlement dat, gezien het feit dat het JMDV al door de Vlaamse regering gesubsidieerd wordt en rekening houdend met alles wat daar al werd opgebouwd, het logisch was dat initiatief uit te breiden. Het concept van het JMDV moest de kern worden van het nieuwe museum. Een oud schoolgebouw rechtover de Dossinkazerne zou worden aangekocht en op die locatie was het, zei Dewael nog, moeilijk het verhaal te brengen van andere, even afschrikwekkende genociden. "Als men voor die kazerne opteert, moet men respect opbrengen voor wat die locatie in het verleden heeft betekend" (noot 13).

Op 29 juni 2001 keurde de Vlaamse Regering het basisconcept voor de oprichting van het holocaustmuseum goed, het mission statement, geschreven op maat van het JMDV, overduidelijk bedoeld als uitbreiding van dat museum. Voor het opstellen van dit mission statement werd niet één ter zake bevoegd historicus geraadpleegd; bijvoorbeeld om na te gaan of er niets schortte aan concept en uitwerking van dat JMDV, of het wel geschikt was om het politieke doel te realiseren.


Deskundigheid

"De verdere voorbereiding van het project in 2001", zo werd in het eerste mission statement gestipuleerd, zou gebeuren door een werkgroep voorgezeten door het kabinet van Vlaams minister-president Dewael. Die werkgroep bestond verder uit, "enerzijds vertegenwoordigers van het kabinet Anciaux", Vlaams minister voor cultuur, "het projectteam Kleurrijk Vlaanderen, de vzw Kunst en Democratie en het Joods museum voor Deportatie en Verzet", en anderzijds, de "onafhankelijke deskundigen Luckas Van dertaelen, Marc Reynebeau en Dirk Verhofstadt". Misschien wel onafhankelijk, maar hun deskundigheid in deze werd toch enigszins overschat. Een merkwaardig samenraapsel, het gekende verhaal van wie kent wie, dit keer met blauwe randjes (noot 14).

In de werkgroep zaten geen ter zake bevoegde wetenschappers en ook geen vertegenwoordigers van andere joodse groepen of gemeenschappen. De werkgroep werd gedomineerd door tien vertegenwoordigers van het JMDV. Reynebeau hield dat na één vergadering al voor bekeken, zoals hij publiek toegaf op de Driekoningengesprekken (26 januari 2004, Gent). Eind 2001 werd de subsidie voor de wetenschappelijke werking van het JMDV verhoogd en werd bepaald dat de vzw Pro Museo Judaïco zich "vooral bezig zal houden met de inhoudelijke onderbouw van het toekomstige holocaustmuseum" (noot 15).

Kennelijk werd in deze aanvangsfase niet aan een wetenschappelijk comité gedacht. Van SPa-zijde zou daarop aangedrongen zijn, maar blijkbaar zonder gevolg. Uit goede bron mocht ik vernemen dat men dacht geen wetenschappelijk comité nodig te hebben, het ging tenslotte gewoon om een uitbreiding van het bestaande JMDV, aangevuld met inspiratie opgedaan in de Holocaust Exhibition in Londen. Een en ander zou begonnen zijn nadat Dirk Verhofstadt, toen nog bij VT4, enthousiast terugkeerde van een bezoek aan die Londense tentoonstelling.

In zijn antwoord op die éne vraag in het Vlaams parlement verwees ook Dewael naar Londen voor de invulling en wetenschappelijke onderbouw van het nieuwe museum. Maar wat het museum over de Vlaamse ontvoogding betreft, vervolgde hij, ligt dat moeilijker, daar moet vertrokken worden van een wetenschappelijk platform. Die middag zou hij daarover een gesprek hebben met professor Adriaan Verhulst. Uiteindelijk bleek het Vlaams Parlement relatief weinig interesse te hebben voor dit Museum over Vlaamse ontvoogding en het lijkt een stille dood gestorven.


Meer holocaust

Naast de terechte verzuchting van het JMDV om meer middelen en ruimte, de herinnering van Dewael aan zijn grootvader en de politieke wens om iets aan het succes van het Vlaams Blok te doen, speelden nog andere factoren mee. Bijvoorbeeld de plechtige belofte die vertegenwoordigers van 48 Europese landen, waaronder België en zijn deelregeringen, eind januari 2000 aflegden op een holocaustconferentie in Stockholm. In antwoord op het toenemend succes van extreemrechts, (noot 16) zou de herinnering aan de Holocaust levendig gehouden worden, zou men er alles aan te doen om volkenmoord en rassenhaat uit te bannen, moest er meer holocaustopvoeding en -onderzoek komen met bijzondere aandacht voor de holocaustgeschiedenis in eigen land, en zou elk land een jaarlijkse holocaustherdenkingsdag instellen (noot 17).

Eind 1999 al waren een dertigtal Belgische professoren, leerkrachten en overheidsmensen naar Jeruzalem getrokken voor een zesdaags symposium in Yad Vashem. Ze raakten er overtuigd van de noodzaak in het onderwijs meer aandacht te besteden aan de jodenmoord. Dat was nodig "wegens de opkomst van het Vlaams Blok en andere uiterst-rechtse elementen". Professor Raf De Keyser (KUL) betreurde dat de holocaust nog altijd niet expliciet in het schoolprogramma opgenomen was. Maar daar zou verandering in komen; als hoofd van de commissie leerplan geschiedenis voor het katholieke net stelt hij een leerprogramma op dat onderricht over de holocaust verplicht stelt voor de vijfde en zesde klassen middelbaar (noot 18). 

In oktober 2002 werd in de schoot van de Raad van Europa door ministers besloten een Herdenkingsdag voor de Holocaust te introduceren. Midden maart 2004 werd op een Europees seminarie, dat in België doorging, besloten alvast één dag per schooljaar uit te trekken voor projecten rond de holocaust en preventie van misdaden tegen de menselijkheid (noot 19).

De politiek-ideologische exploitatie van de holocaust is, begrijpelijk genoeg, van joodse oorsprong, maar de grootschaligheid ervan is, en ook dat zal niemand verwonderen, van Amerikaanse makelij. De holocaust bruikbaar maken voor de hele natie, als onderdeel van het nationaal bewustzijn; het verhaal van pluralisme, tolerantie, democratie en mensenrechten dat de VS graag over zichzelf vertellen. Identificatie met de slachtoffers staat voorop, zoals de getuigenis van een joodse vrouw die met haar bevrijder trouwde, een Amerikaanse soldaat. Jodendom en Amerikaanse democratie, één strijd! Dit soort hartverwarmende ideeën lag aan de basis van het in 1993, na vijftien jaar voorbereiding, in Washington geopende United States Holocaust Memorial Museum. De negatie van tolerantie en democratie tonen om de Amerikaanse idealen te versterken. Maar geen staatsmuseum over het lot van de zwarten en de slavernij. De joodse herinnering wordt een collectieve herinnering, Auschwitz een staatszaak.

En dan is er natuurlijk nog wat Marc Reynebeau "het opruimen van het verleden" heeft genoemd (noot 20). België dat zijn excuses aanbiedt voor de apathie tijdens de Rwandese genocide in 1994 en geld uittrekt voor de herdenking van de tiende verjaardag ervan. De Belgische betrokkenheid bij de moord op Patrice Lumumba werd parlementair onderzocht. Het tijdens de Tweede Wereldoorlog geroofd joods bezit werd geïnventariseerd om erfgenamen te vergoeden. De groep Voorwaarts, die de kampen van collaborateurs en verzetslui nader tot elkaar wil brengen, krijgt nieuwbakken Prijs van de Vlaamse Regering. Verzoening om, aldus Dewael in zijn 11-julitoespraak in 2001, de voedingsbodem van het racistische Blok weg te nemen, eraan toevoegend dat ook andere taboes doorbroken moeten worden, "ook van die in het migrantendebat" (noot 21). Het kan verkeren, zeker in de politiek. 


Het is hoog tijd om het verleden op te ruimen. Maar waarom zo selectief, waarom nog meer aandacht voor het lot van joodse slachtoffers? Opruiming met behoud van wat hier en nu politiek bruikbaar is, er steevast van uitgaand dat de jodenmoord het directe gevolg is van nationaal-socialisme, dat wordt vereenzelvigd met extreemrechtse partijen die vandaag de dag weer wind in de zeilen hebben.


De Tweede Wereldoorlog is stukje bij beetje de oorlog tegen de joden geworden. De politieke tegenstanders van de nationaal-socialisten, de politieke gevangenen, zoals de grootvader van Patrick Dewael, zijn verdwenen in de coulissen van de collectieve herinnering. Overigens in schril contrast met de eerste naoorlogse decennia, toen kregen joden aandacht noch erkenning (behalve als ze konden bewijzen dat ze waren opgepakt wegens onbaatzuchtige patriottische daden). Tegenwoordig komen de politieke gevangenen maar aan bod als, en in zoverre ze erin slagen hun verhaal in dat van de jodenmoord in te kaderen. De gedachte een Vlaams Holocaustmuseum op te richten is daar een voorbeeld van, nergens is sprake van de politieke gevangenen. Geschiedkundig gezien is er geen reden om geen of minder aandacht te besteden aan de vele Belgen, Vlamingen en Walen die, omdat ze zich tegen de bezetter hadden verzet, in nazi-gevangenissen en concentratiekampen terechtkwamen en daar niet zelden omkwamen. Maar het gros van die politieke gevangenen waren patriotten en communisten en wat koop je daar vandaag nog voor? Geen stemmen, zoveel is duidelijk.

En dan is er nog de oorlogssituatie in het Midden-Oosten, de toenemende kritiek op Israël, natuurlijk ook van Palestijnse en islamitische zijde. Van terechte verontwaardiging en bezorgdheid, over antizionistische kritiek, tot joodvijandigheid en jodenhaat. Kritiek die in zijn totaliteit wordt afgedaan als antisemitisme; de oude draak zou weer de kop opsteken. Begin dit jaar streek in Brussel, de Europese hoofdstad, een Amerikaansjoodse lobby neer met 'antisemitisme' als ordewoord. Als je een bepaalde Amerikaanse pers moet geloven, zijn wij Europeanen met zijn allen weer antisemiet.


Piramidebouwers

De hele voorgeschiedenis van het museumproject heeft ervoor gezorgd dat men zich kennelijk op geen enkel moment heeft afgevraagd of er wel een holocaustmuseum moest komen en wat voor museum dat dan moest zijn. Van bij het begin lag vast dat het JMDV-concept de basis zou vormen. Een concept dat het gebeurde voornamelijk benadert vanuit een slachtofferperspectief, toegespitst op joodse slachtoffers en hun interpretaties. Kritische bezoekers van het JMDV blijven met de vraag zitten hoe het zo ver is kunnen komen. Nationaal-socialisme, raciaal antisemitisme, rashygiëne, dwangsterilisatie, euthanasieprogramma, uitroeiing - het komt allemaal een beetje uit de lucht gevallen. Geen woord of beeld over ontstaan en evolutie van dit ideeëngoed in de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw, in alle beschaafde landen. De droom de wereld van alle ellende en kwalen te verlossen, een droom die uitmondde in de nachtmerrie die Endlösung, definitieve oplossing, werd genoemd.

Deze slachtoffervisie, die voor een stuk haaks staat op een meer afstandelijke geschiedkundige benadering, dreigde het te halen. Dat was niet naar de zin van een aantal mensen, een en ander werd gelekt naar enkele historici, onder meer naar mij. In overleg met professor Bruno De Wever richtte ik op 11 november 2001, in eigen naam, een brief aan Patrick Dewael (brief die, naar ik later vernam, onmiddellijk doorgesluisd werd aan het JMDV). Toen ik na een drietal weken geen teken van leven ontvangen had, schreef ik een opiniestuk dat op 9 december in De Standaard verscheen. Kort voor publicatie werd ik uitgenodigd voor een onderhoud met de Vlaamse minister-president. Tijdens het gesprek met Patrick Dewael (en Dirk Verhofstadt) liet ik, toen ik de noodzaak van een wetenschappelijk comité onderstreepte, de naam van Bruno De Wever vallen als mogelijke voorzitter (een opwelling van het moment, ik had daar met Bruno De Wever niet over gesproken). Ondertussen, zo verzekert men me, zou ook in de werkgroep het besef gegroeid zijn dat een wetenschappelijke inbreng toch onontbeerlijk was.

Bruno De Wever werd als voorzitter gevraagd, dacht daar grondig over na en onderhandelde stevig om te bekomen dat het JMDV niet in zijn eentje de inhoud van het museum bepaalde, een en ander moest op wetenschappelijke manier gebeuren. De Wever kreeg uiteindelijk zijn zin, mocht het comité in alle onafhankelijkheid samenstellen, kreeg de garantie dat het onafhankelijk zou kunnen werken en de opdracht van het comité werd inhoudelijk afgelijnd. Het mission statement werd deels herschreven, er werd een wetenschappelijk comité ingelast.

De overheid maakte de mensen van het JMDV op een of andere manier duidelijk dat een aantal afspraken niet konden doorgaan, het ging tenslotte om overheidsgeld, een exclusief joodse visie kon niet. In het herschreven mission statement krijgt het bestaande Joods Museum van Deportatie en Verzet een memoriaalfunctie. Voor het 'Vlaams holocaustmuseum' zal een beroep gedaan worden op ter zake deskundige instellingen en personen, onder meer het JMDV. Voor de inhoudelijke invulling van het nieuwe museum zal een beroep gedaan worden op de collectie van het JMDV. Het JMDV dat aanvankelijk de teugels in handen had, heeft nu heel wat minder in de pap te brokkelen. Dat zal niet zonder slag of stoot gegaan zijn, daar moet iets tegenover gestaan hebben. Hoe een en ander in zijn werk is gegaan, daar hebben u en ik het raden naar. Zeker is dat op 9 februari dit jaar het wetenschappelijk comité werd geïnstalleerd, op basis van een herschreven herschreven mission statement.


In sommige kringen beweert men dat het hele museumproject Dewael en het JMDV een beetje boven het hoofd zou gegroeid zijn. De Raad van Beheer van het JMDV was, zo verzekerde Nathan Ramet me bij herhaling, geen vragende partij voor dergelijk grootschalig opzet. Door het enthousiasme van enkele kabinetmedewerkers van Dewael zou het veel grootser geworden zijn dan Dewael bedoeld had. Het doet een beetje denken aan de piramidebouwers in de anticommunistische satire De Piramide van de Albanese schrijver Ismaël Kadare. Daarin oppert de nieuwe farao Cheops dat hij misschien geen piramide wil. Zijn raadgevers, priesters en hofarchitect zijn in alle staten. Beseft de farao dan niet dat de bouw van een piramide het volk koest houdt? Dat een en ander buiten Dewael om zou zijn gegaan, ik weet het niet, Dewael had het toch meteen over een spraakmakend museum, al doelde hij vooral op de architectuur.

Mensen waarvan je denkt dat ze het kunnen weten, mensen die dicht bij de politieke bron zitten, maar niet met hun naam in de krant willen, zeggen me dat het museum van dertig miljoen er nooit komt, dat geld is er gewoon niet. Een paar jaar geleden misschien, maar nu, door de vertraging die het dossier heeft opgelopen, kan het niet meer. De volgende Vlaamse regering zal moeten bezuinigen en dan wordt dit te dure project vast minder noodzakelijk. Daartegenover staat dat de huidige Vlaams minister-president, Bart Somers, zich sterk maakt "dat hij, indien de VLD na de verkiezingen opnieuw in de Vlaamse regering zit, ervoor zal pleiten dit project voort te zetten" (noot 22).

Het gebouw waarin het museum moet komen, zal waarschijnlijk nog tijdens deze legislatuur worden aangekocht. Mocht het grootse museum er uiteindelijk niet komen, dan is het niet onwaarschijnlijk dat het JMDV zich (ook) daar zal vestigen. Wat er verder ook gebeurt, het werk dat het wetenschappelijk comité verricht, is verre van verloren. Het brainstormen, de kruisbestuiving van en het aan mekaar slijpen van ideeën levert nieuwe inzichten op, en die vinden hun weerslag in lessen, artikels en boeken, zeg maar een virtueel museum.

In de voorbije drie jaar gingen nogal wat tijd, energie en geld verloren. Dat is, zegt men me, niet uitzonderlijk maar representatief voor een politieke cultuur die energie, tijd en geld verspilt. Maar goed, er is een hele weg afgelegd, er is een wetenschappelijk comité, historici hebben een vinger in de pap.


Belgisch en historisch

België heeft wat de Tweede Wereldoorlog betreft al een stevige reputatie van laattijdigheid. Dit museum wordt gepland op een moment dat er sprake is van een zekere holocaustverzadiging, ook bij jongeren. Geen wonder, de holocaust is alomtegenwoordig, er gaat geen dag voorbij of de media berichten erover (noot 23). Alomtegenwoordig én sacrosanct, de holocaust ontkennen is strafbaar, god ontkennen niet.

Op een moment ook dat de situatie in het Midden-Oosten nog maar eens escaleert. De bezette gebieden beginnen zo stilaan op een reusachtig getto te lijken, met muur en al. Een tijd van bijna grenzeloze politieke en militaire arrogantie, naar het voorbeeld van de VS, die allertrouwste der bondgenoten. Een tijd ook waarin, niet helemaal toevallig, de druk toeneemt om nog meer aandacht te besteden aan deze ondertussen zestig jaar oude genocide. 

Die laattijdigheid, die andere politieke context, ze vormen ook een kans om een ander dan een klassiek holocaustmuseum te maken. Maar door de voorgeschiedenis zitten we met een zware erfenis opgescheept. Gelukkig is het 'definitieve' mission statement, een typische compromistekst, nogal breedvoerig en multi-interpretabel. Maar er wordt in bepaald dat het museum thematisch uitgewerkt moet worden als de 'Belgian case' (zoals in het JMDV). Eigen geschiedenis eerst, baas in eigen natie. Er is iets voor te zeggen, je zit nu eenmaal het dichtst bij eigen bronnen, veel is nog niet duidelijk of werd nog altijd niet onderzocht. Maar dat is een geschiedkundige bekommernis, die in feite los staat van het geplande museum.

Een Vlaams holocaustmuseum over lot van de joden van België. Beeldt u even een Benedenmoerdijks holocaustmuseum in! Natuurlijk, het is een Vlaams initiatief, het is Vlaams geld, geen Belgisch, Wallonië heeft geen Vlaams Blok (noot 24).
Een regionaal holocaustmuseum, terwijl in een steeds globaler wordende wereld almaar meer aandacht gaat naar grootschalige evoluties. Misschien moet de geschiedenis maar eens gered worden van de natie, zeker die over tijden van oorlog, die per definitie grensoverschrijdend zijn.

Een ander probleem met die nationale beperking is dat de deportatie van en de moord op de 'Belgische' joden, Roma en Sinti ('zigeuners', maar dat is een scheldwoord) een gevolg, géén oorzaak zijn. Gevolg van het nationaal-socialistische regime, de Duitse bezetting en wat daaraan voorafging. Deportatie en uitroeiing waren het einde, de Endlösung, van een langdurig proces, niet de oorzaak. En wie herhaling wil voorkomen, kan toch maar beter met oorzaken bezig zijn. Door de beperking tot de 'Belgian case' kan bijvoorbeeld weinig of geen aandacht besteed worden aan wat direct voorafging aan de Endlösung én ze ook aankondigde: de sterilisatie en zogenaamde euthanasie van mentaal en fysiek gehandicapten.

Ook de vervolging van homoseksuelen en Jehovah Getuigen past niet goed in dat Belgisch kader. In bezet België werd voor zover bekend niet één homo omwille van zijn homoseksualiteit vervolgd; van de Belgische Jehovah Getuigen werden er 'slechts' een tiental vervolgd en gedeporteerd. Dat terwijl het toch nuttig tot noodzakelijk is aandacht te besteden aan deze en andere categorieën slachtoffers (bijvoorbeeld de asocialen), kwestie van duidelijk te maken dat het nationaal-socialisme meer was dan een tegen joden gerichte ideologie, duidelijk maken dat het nazi-regime iedereen wou elimineren die op een of andere manier niet in de nazi-pas liep.

In het mission statement staat gelukkig ook dat "de oorzaken, omstandigheden, systematiek en gevolgen van de holocaust en de jodenvervolging in het algemeen en in België in het bijzonder aan bod" moeten komen, "alsook andere vormen van genocide, etnische zuivering, uitsluiting, intolerantie en racisme die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog tot op de dag van vandaag voorkomen" (mijn cursivering). Een beperking in de tijd waardoor in principe geen aandacht besteed kan worden aan de volkenmoord in Kongo Vrijstaat of aan de genocide op de Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog, een genocide die nog altijd niet erkend wordt door de Belgische staat, bevreesd als men is voor "ernstige reacties van de Turkse regering", een "devaluatie van de betrekkingen met Turkije" (noot 25).

Het moge duidelijk zijn dat je met het mission statement veel kanten op kunt. Of dat lukt is weer iets anders. Want een andere erfenis van de voorgeschiedenis is, dat het een historisch museum moet worden (opnieuw, zoals het JMDV). Dat hangt ook samen met de keuze van de voorzitter van het wetenschappelijke comité en de samenstelling van dat comité. Daarin zetelen op mij na, toch een halve historicus, alleen historici. En dat bepaalt en beperkt van vooraf aan de invalshoek een beetje. Achteraf gezien ware het comité beter wat multidisciplinair van samenstelling geweest.

De jodenmoord is uiteraard geen exclusief geschiedkundig onderwerp, de historische invalshoek is slechts een van de mogelijke benaderingswijzen of verhaallijnen. Sommige historici zijn het daar niet mee eens, het gaat toch om feiten, niks dan harde feiten! Maar ook geschiedkundigen zijn natuurlijk niet alleen met feiten bezig, ze selecteren, benoemen, interpreteren en presenteren die op bepaalde wijze(n) en daarbij spelen waarde-oordelen mee (academische, politieke, ideologische, morele, idiosyncratische). Eén zo'n vervorming is de neiging van veel historici om zich toe te spitsen op de eigen natie, ook al omdat ze die van huize uit het best kennen.


Het verleden is geen privé-domein van historici. Uit niets blijkt dat een geschiedkundige benadering juister of beter zou zijn dan een antropologische, sociologische, psychologische of ethische. Genociden zijn algemeen menselijke fenomenen, van alle tijden, tijdloos.

Overigens, doet het er wat het bereiken van het politiek-ideologisch doel betreft eigenlijk toe of alles historisch volkomen juist gepresenteerd wordt? Als rechtgeaard historicus en wetenschapper revolteer ik tegen deze intellectuele gedachte. We denken toch zeker wel met recht en rede dat het er veel toe doet, zeker op de lange termijn? Maar het gaat nu even niet om geschiedschrijving, maar om een museum voor het grote publiek, een museum dat jongeren democratische attituden wil bijbrengen, een dam wil opwerpen tegen extreemrechts. Doet objectiviteit er minder toe als het om universele waarden gaat, tolerantie, vrede en democratie? Waarden waar iedereen - nu ja, bijna iedereen - het minstens in theorie over eens is? Is de (re)constructie van het verleden niet vooral middel tot een hoger doel, bijvoorbeeld een leefbaarder samenleving?


Ideologie

Ik had het al over waarden en ideologie. Zal men in het museum de keuzevrijheid beklemtonen of veeleer de grootschalige, structurele evoluties die die keuze (mee) bepalen en beperken? (beide kan natuurlijk ook). Benadrukken dat mensen altijd en overal keuzevrij en dus verantwoordelijk zijn, verantwoordelijk gesteld kunnen worden? Of veeleer onderstrepen dat mensen niet zelden, zeker in extreme situaties, voor keuzen geplaatst worden als het in feite te laat is? (noot 26).

Het gaat hierbij natuurlijk om de keuze tussen goed en kwaad. Een juridisch-morele invalshoek dus, met intentionalistische boventonen en achteraf beoordeling van gedrag, vanuit kennis van de afloop. Maar waren de keuzen op het moment zelf, altijd even duidelijk en makkelijk? Zijn goed en kwaad eenduidig, altijd en voor iedereen herkenbaar? Waarom bijvoorbeeld zou patriottisme een hoger goed zijn dan de wereld bevrijden van communisme? Koos men werkelijk? Altijd? Iedereen?

En keuzevrijheid, geldt die alleen voor daders en omstanders? Of konden ook de slachtoffers kiezen? Anne Frank bijvoorbeeld? (noot 27). Kan men zomaar stellen dat de joden maar de benen hadden moeten nemen toen het nog kon, dat ze met andere woorden mee verantwoordelijk waren? Natuurlijk niet, maar waarom kan dat wel als het om daders gaat? Kun je jongeren niet beter aan het verstand brengen dat keuzen mee bepaald worden door structuren en processen die het individu overstijgen? Om dan die structuren en processen te ontleden en te verduidelijken, zodat men er rekening mee kan houden en aldus misschien een beetje aan autonomie wint?


Slachtoffers én daders

De klemtoon op keuzevrijheid hangt samen met het gebruikelijke slachtofferperspectief op de jodenmoord. Holocaust is Grieks voor brandoffer, slachtoffer. De daders daarentegen, hadden het over Endlösung, een deels verhullende maar ook onthullende term. Eindoplossing, er was dus een probleem, het jodenvraagstuk, en niet alleen in Duitsland. Er wellen dus direct vragen op, zoals: hoe kwam het dat joden als een probleem werden gezien? Je moet verder in de tijd terug.

Het slachtofferperspectief, de interpretatie van slachtoffers wordt onvermijdelijk vervormd door wat ze hebben doorstaan. Begrijpelijk genoeg zijn ze meer met gevolgen dan met oorzaken bezig. Zo goed als alles wordt belicht vanuit de gruwelijke afloop, sterk geïntentionaliseerd en gemoraliseerd, met gedemoniseerde, op hun beurt ontmenselijkte daders tot gevolg.

Dit slachtofferperspectief spreekt velen aan. Het gaat om ervaringsgeschiedenis, ooggetuigen, overlevenden, laatste getuigen; het is tastbare, menselijke geschiedenis; niet complex, in begrijpelijke en emotionele taal. Komt daarbij dat, als het om kwaad gaat (tenminste kwaad waar we niet zelf de hand in hebben) vrijwel iedereen zich bijna automatisch identificeert met de slachtoffers. Dat is meer dan werktuigelijk medelijden, de vereenzelviging met goede, onschuldige slachtoffers werkt deculpabiliserend, schept afstand, men onderscheidt zich van daders en kwaad. En daardoor is men, met de woorden van Auschwitz-overlevende Arnoni, niet meer op zijn hoede voor de Eichmann in zichzelf (noot 28). 

Het is als met die Belgian case: slachtofferschap is gevolg, daderschap oorzaak. Zonder daders geen slachtoffers. Om te begrijpen hoe het mogelijk was dat daders deden wat ze deden, moet de voorgeschiedenis van deze mensen worden bestudeerd, moet (ook) door hun ogen gekeken worden. Naast de geschiedenis van het leed van binnenuit, ook de geschiedenis van het kwaad van binnenuit. Aan bezoekers van holocaustmusea niet alleen identificatiepasjes van slachtoffers aanreiken, maar ook van daders. Waar geloofden zij in? Wat streefden zij na? Zagen ze het kwaad dat ze aanrichtten (nog) als kwaad? Waren sommigen er misschien van overtuigd het goede te doen? Een goed dat wij niet meer erkennen, niet meer kunnen herkennen, omdat we denken vanuit de gruwelijke afloop en omdat de tijden veranderd zijn?

Slachtofferperspectief en inleving in slachtoffers zijn van groot belang voor de politiek-ideologische motivatie, om herhaling te willen voorkomen. Maar om ze te kunnen voorkomen, moet er ook achter, voorbij de gruweldaden gekeken worden, moet de wordingsgeschiedenis doorgrond worden. In 1966 al stelde Theodor W. Adorno in zijn voordracht Erziehung nach Auschwitz dat men om de mechanismen te doorgronden die mensen tot gruweldaden brengen, zich moet inleven in de vervolger, niet in het slachtoffer (noot 30).

Begrijpen, inzien dat ook de daders vader en moeder hadden,vrouw, man en kinderen. Dat die hen niet minder of niet meer beminden en respecteerden dan die van andere mensen,dan die van slachtoffers. Moeilijke denkoefeningen, dat wel. Kwaad is een menselijke potentie. Zonder kwaad geen goed, zonder hel geen hemel.

Het is bij wijze van spreken belangrijker te weten hoe Joseph Mengele geworden is wie hij was, dan te doorgronden hoe Anne Frank slachtoffer werd. Als je het eerste begrijpt, is het tweede bijna verklaard.

De manicheïstische tegenstelling slachtoffers-daders doorbreken, ook daders zijn mensen van vlees en bloed. Daders naast slachtoffers plaatsen, levensverhalen vergelijken. Een SS-verslag over een deportatietransport confronteren met het verslag van een overlevende van dat konvooi. De aankomst in Auschwitz, beschreven door een SS-arts én een gevangene. Foto's van slachtoffers gebruiken, bijvoorbeeld het beeld van het jongetje in 1943 in het getto van Warschau, om de verschillende perspectieven en niveaus van betrokkenheid duidelijk te maken. In plaats van die en andere foto's nog maar eens te verknippen tot de gestereotypeerde dader-slachtoffer tegenstelling.

Inzien dat we slachtoffer of dader kunnen worden, al zullen de meeste onder ons als het erop aankomt toe- of wegkijken. Wie bij dit alles per se Belgisch wil gaan, kan man made disasters van Belgische makelij belichten, zoals de massamoorden in 'onze' Kongo. Met een museum over eigen misdaden tegen de menselijkheid wordt, zoals in Duitsland blijkt, identificatie met slachtoffers een stuk moeilijker. Je keert dan als het ware je voorouders de rug toe. Sommigen reageren daarop met distantiëring, "die daders, dat zijn er geen van ons", schreef Martin Walser in 1965 in Unser Auschwitz, naar aanleiding van de reacties op de gruweldaden die aan het licht kwamen op het Auschwitzproces in Frankfurt-am-Main (noot 31). Dat bleek ook kort na de bevrijding van de nazi-kampen toen de geallieerden Duitse burgers dwongen om de gruweldaden met eigen ogen te zien. Op het verplicht bezoek aan een nabijgelegen kamp, bekijken van een film over de verschrikkingen, foto's met lijkenbergen op elke marktplaats reageerden sommigen met "Das waren keine Deutschen mehr" (noot 32).


Complex

Het beeld van de jodenmoord dat in de collectieve herinnering leeft is vaak simplistisch. Zo gaan we er steevast van uit dat de judeocide het directe gevolg is van extreemrechts. Maar het lag niet alleen aan nationaal-socialisme, Hitler of de Duitsers. De opkomst en het succes van het nationaal-socialisme in het Duitsland van de jaren twintig-dertig had onder meer te maken met het onverwerkte verleden van de Eerste Wereldoorlog, het te strenge en niet afdwingbare Verdrag van Versailles, het debacle van Weimar-Duitsland, de houding van de wereld tegenover het Derde Rijk, de verregaande appeasement politiek. En nog eerder: het ontstaan van monopoliestaten met machtige bureaucratieën; industrialisatie en urbanisatie; opkomst en succes van nationalismen, met fascisme als meest extreme vorm; nieuwe naties met nieuwe verzuchtingen, zoals Duitsland. En natuurlijk ook: het vooruitgangsdenken van de Verlichting, de droom de wereld voor eens en altijd van kwaad te bevrijden; het daarmee verbonden degeneratiedenken; het succes van moderne geneeskunde, sociaaldarwinisme, eugenetica en de wetenschappelijke rassenleer, gekoppeld aan de eeuwenoude, door de kerken aangezwengelde joodvijandigheid, versterkt door gevoelens van afgunst en rancune over de politieke emancipatie en het maatschappelijk succes van joden. De natie, het Volkslichaam, terug gezond te maken; de rotte appendix uit het Volkskörper snijden. Een zuivering die begon met de eliminatie van mentaal en fysiek gehandicapten, eerst door sterilisatie (niet alleen in Duitsland), vervolgens door 'euthanasie'. Artsen voerden de selecties uit, tot en met op de Rampe van Auschwitz en Majdanek - heel erg modern, beschaafd, 'wetenschappelijk'. Voeg bij deze mix een dictatuur die het licht op groen zet voor discriminatie, vervolging en uitroeiing van Anderen, en je krijgt een moderne genocide.

Men vergeet te makkelijk dat het Duitsland van die tijd geen barbaars of achterlijk land was; integendeel, het stond aan de spits op cultureel, economisch en wetenschappelijk vlak. Veel van wat Hitler in Mein Kampf schreef, leefde al een tijd in een flink deel van de beschaafde wereld (noot 33). De wereld zuiveren van ongewenste, onproductieve elementen, het was en is geen exclusieve nazi-droom. De jodenmoord is een fenomeen van de moderniteit, alleen een moderne, gedisciplineerde, bureaucratische staat, met burgers die de wet respecteren en gehoorzamen, was en is daartoe in staat.

In Europa wordt de holocaust voornamelijk gebruikt als ideologisch en propagandistisch slagwapen tegen extreemrechts. Meer dan begrijpelijk, maar werkt het ook? Averechtse effecten zijn niet ondenkbaar, bijvoorbeeld omdat er dan niets of minder wordt gedaan aan sociaal-economische wantoestanden waar extreemrechts op teert. Of omdat mensen die lid zijn van, of stemmen voor extreemrechts, zich niet herkennen in het gedemoniseerde schrikbeeld dat van hen wordt opgehangen. De meeste zien zichzelf immers niet als fascisten of neo-nazi's. Hun verontwaardiging en afweer kunnen verdere radicalisering en verkiezingssympathie voor de underdog in de hand werken.

Is de jodenmoord een geschikt middel om tolerantie en democratie aan te leren? Heeft de niet aflatende aandacht voor de judeocide de wereld aantoonbaar verbeterd? Gaat het er in Israël, hét slachtofferland, zoveel beter aan toe?

Het kwade voorhouden om het goede te doen - het is een joods-christelijk thema. Hel en vagevuur om de hemel te verdienen. Maar werkt het ook? Zeker is dat we er niet consequent mee omspringen: geen moordmusea om moorden te voorkomen; geen verkrachtingsmusea om mensen vrouwvriendelijker te maken; geen misbruikt-kinderen-musea om kindvriendelijkheid te bevorderen; geen porno op school om het af te leren; geen musea voor lelijke kunsten om de schone beter te waarderen; geen 'kom op tegen kanker' affiches met foto's van bekende vrouwen met zichtbare borstamputatie; geen affiches langs de snelwegen met zwaar verminkte slachtoffers van verkeersongevallen. Het zou waarschijnlijk ook niet veel uithalen. De dood lijkt bijna altijd te ver af, mensen moeten directer aangesproken worden. Zoals door dat affiche dat ik begin dit jaar in Nederland zag: "te snel rijden = 115 euro = een nieuwe jas". Men spreekt de consument aan, niet de mens of zijn verantwoordelijkheidszin; er staat ook niet "115 euro = 46 Derde Wereldkinderen gered" (noot 34).

Het kwade tonen om het goede te doen? Dan maar veel geweld in films en op televisie? Hoe meer geweld en seks, hoe meer verdraagzaamheid en celibaat? Ha neen, dàt geweld werkt anders, mensen kopiëren dat, apen het na. Maar waarom zouden bezoekers van holocaustmusea dat niet doen?

Het museum van dertig miljoen is, zoveel is duidelijk, een schot in het duister. Niemand neemt de moeite om te onderzoeken of de burgers en de schoolgaande jeugd van een Amerikaanse stad mét holocaustmuseum, toleranter, democratischer, minder xenofoob zijn dan hun tegenhangers in een Amerikaanse stad zonder.

Gewoontegetrouw of ten einde raad gaat men a-priori uit van positieve effecten. Maar waarom dan zo selectief? Waarom niet veel meer musea, bijvoorbeeld over het lot van zwarten?

Het is ook niet ondenkbaar dat holocaustmusea heel wat minder uithalen dan de directe sociale omgeving (thuis, peer group). Mocht dat zo zijn, kunnen we die 30 miljoen dan niet beter investeren in leefbaarder wijken of - ik zeg maar wat - een museum dat het goede toont om het kwade te laten?

We weten ook niet welke aanpak, welk museum het meest resultaten afwerpt; mij is geen vergelijkend onderzoek van holocaustmusea bekend. Velen zweren bij identificatie met de slachtoffers, meeleven met de familie Weiss uit de succesrijke televisieserie Holocaust (NBC, 1978). Alleen dan, zo luidt het, raak je mensen en raken ze betrokken. Moet je dan, zoals sommige holocaustmusea in de VS, de emotieve, sensationele toer op? Dramatiseren en herbeleven, bezoekers in een imitatiegaskamer leiden, deur op slot en een grafstem laten zeggen: "Dit was het laatste wat miljoenen joden hoorden"?

Onze houding is ook aan evolutie onderhevig. Niet zo lang geleden vond men het tonen van gruwelijke kampfoto's, ook op school aan betrekkelijk jonge kinderen, zoals Het boek der Kampen van Ludo Van Eck, niet meer dan vanzelfsprekend. Shockpedagogiek die ervan uitging dat beelden van lijkenbergen en vreselijke verminkingen spontaan afschuw opwekten voor daders en medelijden voor slachtoffers. Pas eind jaren tachtig groeide twijfel, begon men in Duitsland te beseffen dat veel bezoekers zich daarvoor afsluiten, vluchten in distantiërende afwijzing vluchten (noot 35). Je moet jongeren niet met stomheid slaan, wie sprakeloos is kan zich niet goed ontwikkelen, stelt geen vragen meer.

Het perspectief moet breder. Tonen dat mensen die denken het goede te doen - al is het maar gehoorzamen aan de staat - heel veel kwaad kunnen aanrichten. Duidelijk maken dat onverdraagzaamheid, intolerantie, xenofobie, racisme, discriminatie des mensen, menselijk zijn. Bijvoorbeeld aan de hand van eigen misdaden tegen de menselijkheid. De aandacht niet toespitsen op het eindresultaat, de Endlösung, en wat toen in België is gebeurd. Ook het heden in vraag stellen. Jongeren waarschuwen voor hedendaags ideologisch, economisch, wetenschappelijk, technologisch, staatkundig geweld. Duidelijk maken dat, gezien de almaar breder wordende afgrond tussen arm en rijk, migratie en onverdraagzaamheid voorspelbaar zullen toenemen, samen met de druk om mensen die illegaal worden genoemd terug te sturen naar wat geen thuis kan zijn. Onder begeleiding, onder supervisie van professoren in de ethiek, heel wetenschappelijk, beschaafd en humaan. Bedoeld wordt 'op humane wijze', niet dat de uitwijzing humaan zou zijn en al evenmin dat men zich hard inspannen zou om herhaling te voorkomen. Al was het maar door met zijn allen, van staatswege, één procent van ons inkomen af te staan aan Derde en Vierde Wereld. Het goede voorbeeld geven, niet met de ene hand een museum oprichten tegen intolerantie en met de andere het migrantenstemrecht blokkeren. Niet de ontkenning van de ene genocide strafbaar stellen en de andere, die op de Armeniërs, weigeren te erkennen.

Wie wil leren uit wat misgelopen is, moet het gebeurde aan hedendaagse evoluties en maatregelen koppelen. Niet wegkijken. Beseffen dat de in Nederland democratisch gestemde wet om zo'n 25.000 uitgeprocedeerde asielzoekers buiten te zetten, koren op de molen is van extreemrechts, een gevaarlijk precedent waarvan misbruik kan gemaakt worden. Beseffen dat veel van de extreme maatregelen van het beginnend nazi-regime gebaseerd waren op structuren, instellingen en wetten uit de Weimar-republiek.

Het geheugen is qua oorsprong niet op het verleden, maar op heden en toekomst gericht. Herinneringen zijn middelen tot aangepast gedrag, ervaring maakt accurater handelen mogelijk. Een herinnering is een soort anticipatie. Het geheugen is geen retrospectieve maar een prospectieve functie (noot 36).

Geen historisch museum dus, maar één over uitsluiting- en vervolgingsmechanismen. Van alle tijden, van alle mensen. De jodenmoord daarentegen is meer specifiek, bijzonder, volgens sommigen zelfs 'uniek' (wat zou betekenen dat er niet kàn uit geleerd kan worden). Een meer sociologische, antropologische benadering, over uitsluiting en ontmenselijking van Anderen, met als extreem voorbeeld de judeocide.
Natuurlijk moet de geschiedenis van al dat leed ook verhaald, herinnerd en herdacht worden. Het JMDV kwijt zich voorbeeldig van die taak. Het nieuwe museum kan zich dus toeleggen op de analyse van processen die van gewone mensen, mensen zoals u en ik, genocidaire daders maken. Het herdenkingsoord als emotionele, het museum als rationele toegang tot verleden én heden.

april 2004

 

Noten

[1] Ondertussen herdoopt in 'Transit Mechelen' door het wetenschappelijk comité dat zal instaan voor de "inhoudelijke, didactische en museale invulling" (Mission statement Holocaustmuseum, punt 10).

[2] "De doelgroep van het museum zijn de leerlingen van het secundair onderwijs, socio-culturele groeperingen en alle geïnteresseerden in binnen- en buitenland", Mission statement Holocaustmuseum, punt 4.

[3] Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting. Vergadering van 22.3.2001.

[4] Denk maar aan de felle discussie begin april dit jaar naar aanleiding van de uitzending door VRT en RTBf van de documentaire van Peter Bate - White King, Red Rubber, Black Death. In die discussie veegde een minister van buitenlandse zaken Louis Michel de vloer aan met de documentaire voor hij hem gezien had.

[5] Mijn kritiek is ook niet nieuw, hij is alleen gerijpt, verder uitgediept.

Gie van den Berghe - 'Een uniek Vlaams Holocaustmuseum', De Standaard, 9 december 2001 (ook verschenen in  Driemaandelijks tijdschrift van de Stichting Auschwitz, nr. 76-77, juli-december 2002, pp. 89-92); 'Museum en ideologie', Knack, 7 augustus 2002, p. 28-31; 'Sans exécuteurs, pas de victimes', Points Critiques, février 2003, p. 38-41; 'Holocaustmusea: joodser dan joods', De Financieel-Economische Tijd, 16 maart 2002.

[6] In de Didactische gids voor een bezoek aan het Joods Museum van deportatie en verzet (Mechelen, JMDV, z.d., pp. 10 en 19) staat dat er in de kazerne "25.257 joden en 351 zigeuners werden bijeengebracht om naar Auschwitz gedeporteerd te worden". Dat is in meerdere opzichten onjuist: de gedeporteerde zigeuners zijn inbegrepen in het totaal van de naar Auschwitz gedeporteerden, ze moeten afgetrokken worden van de 25.257; bovendien worden ook de 1.477 joden over het hoofd gezien die in Mechelen opgesloten zaten maar niet weggevoerd werden (zie hierover: Gie van den Berghe - Getuigen. Een case-study over ego-documenten, Brussel, Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, 1995, deel I, p. 111 e.v.).

[7] Cécile Vanderpelen - 'Het Joods Museum van Deportatie en Verzet te Mechelen. Interview van Ward Adriaens, conservator, en van Maxime Steinberg, historicus' in, '30-50, nr 31, najaar 1998, pp. 64-70. Bijkomende informatie werd ingewonnen bij het stadsbestuur van Mechelen, met name dhr. Xavier Declercq en Chris van Esbroeck.

[8] 'Nieuws van het Joods Museum van Deportatie en Verzet te Mechelen. Interview van Dhr. Patrick Dewael, Minister-president van de Vlaamse regering' in, Consistoriaal Nieuwsblad, 1/2002, p 5.

[9] Interview in het Consistoriaal Nieuwsblad, 1/2002, p 6.

Patrick Dewael bracht het lot van zijn grootvader minstens één keer eerder ter sprake in een politieke context, namelijk op 10 februari 1994 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, als voorzitter van de VLD-fractie. Aanleiding was de oproep van de koning om, met het oog op de nakende 50ste verjaardag van de bevrijding, tot verzoening te komen. Ook Dewael vond dat de tijd gekomen was om "de dossiers rond de collaboratie en de repressie definitief te sluiten", maar voegde eraan toe dat de VLD geen amnestie wilde, waarna hij een warm pleidooi hield voor "wederzijds begrip". In het begin van zijn uiteenzetting verwees Dewael naar zijn grootvader om aan te geven dat hij emotioneel betrokken was. Hij begreep niet en zou ook nooit begrijpen "dat men hem vermoord heeft omwille van zijn politieke overtuiging", en hij begreep evenmin "waarom zoveel mensen omwille van ideologieën en fanatieke overtuigingen elkaar zoveel onrecht hebben aangedaan en nog steeds aandoen". In deze tussenkomst repte Dewael met geen woord over joden of andere om niet-politieke redenen vervolgden.

[10] Mark Deweerdt - Vlaamse regering voert strijd tegen extreemrechts op, De Financieel-Economische Tijd, 11.5.O1.

[11] Ibidem

[12] Interview Dewael, Consistoriaal Nieuwsblad, 1/2002, p. 6.

[13] Dit stond in andere bewoordingen ook in het interview in het Consistoriaal Nieuwsblad, 1/2002.

[14] Het eerste mission statement werd naar alle waarschijnlijkheid uitgewerkt door de werkgroep - die zichzelf dus met terugwerkende kracht oprichtte - en een beetje bijgespijkerd door het kabinet van de minister-president. Aanvankelijk stond er bijvoorbeeld dat het "museum in het gebouw rechtover de Dossinkazerne in Mechelen" zou komen. Dat werd veranderd in: "museum ook in het gebouw rechtover...".

[15] Ontwerp van decreet voor de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar 2002, dd. 6.12.2001.

[16] De hele holocaustconferentie werd overschaduwd door het verkiezingssucces van Jörg Haider en zijn FPÖ (Vrijheidspartij!) en de dreiging van extreemrechtse deelname aan de Oostenrijkse regering, dreiging die op 1 februari bewaarheid werd.

[17] The Stockholm International Forum on the Holocaust, 26-28 January 2000 - www.holocaustforum.gov.se

[18] Salomon Bouman - 'Belgische leraars vragen meer aandacht voor holocaust', De Standaard, november 1999.

[19] 'Recht op informatie', Knack, 24.3.2004.

Een herdenkingsdag en museum voor alle genociden ware een betere zaak. Er is geen reden om slachtoffers van andere genociden uit te sluiten van onderzoek of herdenking. Hoe zouden, vroeg Jeremy Krikler zich naar aanleiding van de discussie over de holocaustherdenkingsdag in Groot-Brittannië retorisch af "joden zich voelen als men erop stond dat de Britse nationale herdenkingsdag voor slachtoffers van genociden 'Cambodja Herdenkingsdag' werd genoemd?" ('A day to remember', in Times Literary Supplement, March, 1, 2002).

[20] Marc Reynebeau - 'De losse eindjes van het verleden. De politiek zoekt een nieuwe visie op het verleden', Knack, 21.02.2001.

[21] Bart Eeckhout - '11 juli: Dewael wil politieke herverkaveling tegen Blok', De Morgen, 9 juli 2001.

[22] Bart Brinckman - 'Holocaustmuseum wordt Transit Mechelen', De Standaard, 4.2.2004.

[23] In de voorbije drie jaar waren er hooguit tien dagen dat in de Vlaamse en Nederlandse pers niet bericht werd over de holocaust, zoals blijkt uit een dagelijkse zoekopdracht in Mediargus, de Vlaams-Nederlandse digitale persdatabank.

[24] In het interview in het Consistoriaal Nieuwsblad (1/2002, p. 6) zegt Dewael dat het belangrijke "aspect België en Vlaanderen" moet worden overstegen; "het is een Vlaams initiatief, vanuit de Vlaamse overheid (...) daar zich vragen bij stellen en zeggen: waarom doet de Belgische overheid dat niet; wel de Belgische overheid is daar niet meer voor bevoegd".

[25] Aldus Louis Michel, Minister van Buitenlandse Zaken, op 17.11.2000 in de Kamer, in antwoord op een interpellatie van Bert Schoofs, Vlaams Blok. Die partij diende op 5 december 2003 een voorstel van resolutie in betreffende de genocide op de Armeniërs (parlementair document 51K0697), voorstel dat nu hangende is bij de Commissie Buitenlandse Betrekkingen.

[26] Opvoedkundig en juridisch kun je niet buiten de vrije wilsnotie, je moet mensen nu eenmaal verantwoordelijkheidszin bijbrengen (Hugo Van den Enden - 'Morele oordelen en de zogenaamde Vrije Wil', in, Studia Philosophica Gandensia, Gent, 1970, pp. 167-212). Maar als die verantwoordelijkheid overdreven wordt, leidt dat enerzijds tot veronachtzaming van bovenmenselijke, structurele factoren en anderzijds tot metafysische schuldgevoelens, zonder feitelijke schuld of verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld het overlevingsschuldgevoel bij nogal wat overlevenden van de nazi-kampen (Gie van den Berghe - Met de dood voor ogen, Antwerpen, EPO, 1987, passim maar vooral pp. 280-304).

[27] Bruno Bettelheim, een psychoanaliticus die in Dachau en Buchenwald zat, stelde in The Informed Heart. The Human Condition in Mass Society (London, Granada, 1970, p. 230) dat Otto Frank, de vader van Anne, er beter had aan gedaan een revolver te kopen om de man neer te kogelen die hen kwam arresteren. Hadden alle joden dat gedaan, dan waren er geen miljoenen kapot gemaakt. "The loss of an SS with every Jew arrested would have noticeably hindered the functioning of the police state. (...) ...they could have sold their lives dearly instead of walking to their death". Bettelheim ziet nogal wat over het hoofd, onder meer dat hijzelf, toen hij in 1938 in Oostenrijk door de nazi's werd opgepakt, niemand neerkogelde en ook dat hij vrijgelaten werd uit het kamp omdat hij onder zijn cliënteel een rijke Amerikaanse telde met relaties in Amerikaanse politieke kringen.

[28] M.S. Arnoni - In plaats van ideologie, Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1975.

"Het besef dat ethisch leven een full-time job is, is nauw verwant aan het besef dat u en ik potentiële Eichmannen zijn.  (...) ...woorden van liefde schijnen de mens niet werkelijk rijp te maken voor een relatie met een vijand. Ze kunnen zelfs een negatief effect hebben op de mens in die zin dat hem niet het bewustzijn wordt bijgebracht van een altijd werkzame haat in zijn hart. Als hij dan ook geconfronteerd wordt met een situatie waarin hij niets dan minachting en animositeit voor een medemens kan opbrengen, dan wordt hij met een onbekende kant van zichzelf geconfronteerd en handelt hij uit verwarring en onwetendheid. In plaats van zijn gedrag ethisch te beteugelen, handelt hij instinctief, waarna hij zijn daden rationaliseert. Als je hem dan vraagt hoe hij al die ingegoten preken over de liefde rijmt met zijn daden van dat moment, dan zal hij je iets vertellen wat er in wezen op neer komt dat hij altijd de liefde tegenover zijn medemensen betracht, maar dat zijn vijand daarentegen toevallig niet menselijk, ja zelfs onmenselijk is. Daarom zijn individuen, politieke bewegingen en naties geneigd uit te gaan van de inferioriteit van hun slachtoffers". pp. 80-81.

[30] "Die Wurzeln sind in den Verfolgern zu suchen, nicht in den Opfern, die man unter den armseligsten Vorwänden hat ermorden lassen. Nötig ist, was ich unter diesem Aspekt einmal die Wendung aufs Subjekt genannt habe. Man muss die Mechanismen erkennen, die die Menschen so machen, dass sie solcher Taten fähig werden, muss ihnen selbst diese mechanismen aufzeigen und zu verhindern trachten, dass sie abermals so werden, indem man ein allgemeines Bewusstsein jener mechanismen erweckt" (geciteerd in, Abram, Ido & Heyl, Matthias - Thema Holocaust. Ein Buch für die Schule, Hamburg, Rowohlt Verlag, 1996, p. 13). Vrij vertaald: "De wortels zijn bij de vervolgers te zoeken en niet bij de slachtoffers, die men onder de meest ellendige voorwendsels heeft laten vermoorden. Nodig is, wat ik in dit opzicht ooit 'de betrokkenheid op het subject' genoemd heb. Men moet de mechanismen doorzien, die mensen in staat stellen om dergelijke misdaden te begaan, men moet hen zelfs met deze mechanismen confronteren om herhaling te voorkomen, namelijk door een algemeen bewustzijn voor dergelijke mechanismen op te wekken".

[31] http://workpage.de/mwa1.php

[32] Cornelia Brink - Ikonen der Vernichtung. Öffentlicher Gebrauch von Fotografien aus nationalsozialistischen Konzentrationslagern nach 1945, Berlin, Akademie Verlag, 1998, p. 94.

[33] Gie van den Berghe - 'Sein Kampf', Yang, 2004, 2

[34] Voor 2,5 euro per hoofd kunnen derdewereldkinderen ingeënt worden tegen de meest voorkomende dodelijke ziektes, blijkt uit de Unicef-Rotary campagne 'Vaccination for life' in mei dit jaar (Kinderen wereldwijd, Brussel, Unicef, april-juni, 2004).

[35] Cornelia Brink, op. cit., p. 203.

[36] De meeste andere dieren hebben alleen een on line geheugen, paraat als het nodig is, bijvoorbeeld om voedsel of gevaar te herkennen. Alleen de mens en mogelijk ook (enkele) mensapen, heeft een off line of introspectief geheugen, en dat hangt samen met taal en zelfbewustzijn (John McCrone - 'Reasons to forget. Scientists count the ways we get it wrong', Times Literary Supplement, January 30, 2004, pp. 3-4).

Dit is een bewerkte versie van de lezing gehouden op 27 maart 2004 te Gent, ter gelegenheid van de jaarvergadering van de Oud-studenten geschiedenis van de Universiteit Gent. Een sterk ingekorte versie van deze lezing verscheen onder de titel 'Een moordmuseum' op 3 april in De Standaard.

Verschenen in de Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 2004, nr. 13/14, p. 283-305