Vergankelijk werk

Het Centre La Pommeraie ligt in het piepkleine Waalse dorpje Ellignies-Sainte-Anne, bij Leuze. In het nabijgelegen Queveaucamps en Basècles zijn er nog twee vestigingen. Een doelbewuste verspreiding, kwestie van spanningen voorkomen die een te grote concentratie van mentaal gehandicapten teweegbrengen kan.

In deze actieve leefgemeenschap wonen en werken honderd mannen en dertig vrouwen. Daaronder slechts vijfendertig Belgen, exact het aantal dat de Waalse overheid subsidieert. De anderen zijn Fransen, betaald door Frankrijk. Wie wil kan op de boerderij met dieren en planten bezig zijn. Daarnaast zijn er twintig ateliers: metaal- en houtbewerking, toneel, dans, naaien, marionnetten, tekenen en schilderen... In de leermakerij hebben ze vorig jaar een olifantenzadel gemaakt, voor een circus.

Het eerste wat opvalt als je het teken- en schilderatelier binnentreedt, zijn rust en kleurenpracht. Zo felle en contrasterende kleuren, dat Bruno Gérard voor zijn eigen werk op zwart-wit is overgeschakeld, hij kan geen kleuren meer zien. De man is sterk begaan met zijn pupillen en heeft een engelengeduld met ze. Dat is ook nodig. De enen herhalen tot vervelens toe hetzelfde woord, de anderen zwijgen ononderbroken.

Ook artistiek duurt het soms lang voor er iets uitkomt. Neem Michel Dave. Om negen uur zat hij voor een tekening met linksboven vijf tekstballonnetjes. Drie uur later is daar niets aan veranderd of toegevoegd. Al die tijd zat hij wezenloos voor zich uit te staren. Gewoontegetrouw staan in zijn tekst de nodige fouten, met het verklarend Frans woordenboek aan zijn rechterhand als ongerijmde getuige.

Alexis Lippstreu tekende vier jaar lang alleen kleurrijke letters. Toen stond er ineens een wondermooi hoofdje op papier. Hij maakt nu prachtige, door Gauguin geïnspireerde, tekeningen. Met de regelmaat van een klok eist hij met een luid en beslist Question! de aandacht op, tot zijn gom of potlood terug is.

Omzichtig streept Georges Cauchy de vlakken van zijn hallucinante tonelen vol. Recent bleek dat zijn oeuvre niet tegen zonlicht bestand is. De viltstiftkleuren trekken onherroepelijk weg. Het heeft Gérard een jaar gekost om hem aan het verstand te brengen dat hij andere stiften moet gebruiken. Georges is er voor het eerst mee bezig, het bevalt hem wel. Hij ziet niet wat ons zorgen baart: door die betere stiften ontbreken de voor zijn werk zo kenmerkende verticale streepjes, de kleurvlakken zijn niet langer doorzichtig.

Georges' herinneringen zijn al even vergankelijk. Bladerend in zijn werk, vraag ik hem nu en dan wat iets voorstelt. Hij kijkt belangstellend op, herkent de tekening niet, wel de stijl. Een eekhoorn? een paus? waag ik. "Oui, on dirait...". Gebogen over de pijnlijk felle kleuren van zijn nieuwe tekening, krijgt hij een kleine epileptische toeval. Hij schrikt recht tegen de stoelleuning, staart in wat het niets moet zijn, trilt als een espenblad. De man naast hem houdt zijn schouders vast, teder en beslist. Na een paar lange minuten keert Georges terug, een beetje verdwaasd, zich van niets bewust.

Is er, vraag ik Gérard, bij zijn leerlingen sprake van artistieke intentie? Hij aarzelt, maar antwoordt ontkennend; of toch, Wuilbeaux misschien. Een uitzondering die de regel bevestigt, aangezien Wuilbeaux in de waan verkeert de enig echte kunstenaar te zijn. Noblesse oblige.

Het middageten wacht, de artiesten verlaten het atelier. Georges, van wie ik twee niet bepaald goedkope tekeningen had gekocht, drukt me hartelijk en bezorgd de hand: "N'oubliez pas les tableaux que je vous ai offerts!".

Verschenen in De Financieel Economische Tijd, 2000