Hoc est corpus meum | Hostieprofanatie

Wie de Sint-Michiels- of Sint-Goedele-kathedraal in Brussel bezoekt, treft er verscheidene uitbeeldingen aan van een anti-joodse legende. Op Goede Vrijdag 1370 zouden een zestal joden zestien hosties gestolen en vervolgens met messen doorboord hebben om Christus opnieuw te doen lijden. Tot grote ontsteltenis van de joden begonnen de hosties te bloeden. Op 23 mei al werden de heiligschenners op de brandstapel gezet, mogelijk samen met hun gezin. Hun bezittingen en die van andere Brabantse joden werden in beslag genomen. In 1402 werd er een kerkelijk onderzoek ingesteld, niet om de schuld van de joden aan te tonen, daar twijfelde niemand aan, maar om het wonderbaarlijke karakter van de bebloede hosties na te gaan. Aanvankelijk overheerste ongeloof, maar uiteindelijk erkende de Kerk het Sacrament van Mirakel.

Het verhaal van deze hostieprofanatie werd en wordt in de kathedraal op verschillende wijzen verteld op glasramen, schilderijen, wandtapijten en liturgische gewaden. Voorwerpen die door de eeuwen heen geschonken werden door machthebbers en rijken ter nagedachtenis van een overledene. De hele kathedraal lijkt iconografisch wel aan het mirakel gewijd.

Luc Dequeker, emeritus hoogleraar judaïstiek van de Katholieke Universiteit Leuven, lid van het Overlegorgaan van Christenen en Joden in Belgie, doet het ontstaan, de evolutie en de teloorgang van de legende uit de doeken in een even boeiend als leerrijk boek. Hij ontrafelt de verschillende fasen van het verhaal, vergelijkt en analyseert de verschillende versies en wijst wegen aan voor verder onderzoek. Kortom, een oerdegelijk, erudiet en zeer leesbaar werk, zij het soms een beetje te gewichtig geformuleerd ("wij durven stellen").

Pijnigen en doorboren van hosties of heiligenbeelden was in die tijd in verscheidene landen (Duitsland, Oostenrijk, Bohemen, Portugal, Spanje) een gebruikelijke beschuldiging aan het adres van joden. Joden zouden ook bronnen vergiftigd hebben om de pest te verspreid. Soms hadden deze aanklachten een aanwijsbaar materiële basis, zoals het niet kunnen terugbetalen van een lening. In de 13de en 14de eeuw verloren in zuid-Duitsland duizenden joden het leven bij een pogrom volgend op beschuldigingen van rituele moord.


Heilig Sacrament

Achtergrond en basis van het geloof aan en de beschuldiging van hostieschennis is de instelling, midden 13de eeuw, van het feest van het Heilig Sacrament. Dat feest ­moest bij de bevolking het dogma van de transsubstantiatie inprenten, de verandering tijdens de eucharistie van brood en wijn in Christus' vlees en bloed, de overtuiging dat de Heer lichamelijk aanwezig was (de realis praesentia). Een dogma dat in 1215 op het Vierde Concilie van Lateranen was vastgelegd. Zoals bij relikwieën uit vroeger tijden werden aan het Heilig Sacrament wonderlijke krachten toegeschreven. Er kwamen zogenaamde eucharistische wonderen, magische praktijken werden erop gebaseerd. De wonderen golden als onweerlegbare bewijzen van de lichamelijke aanwezigheid van Christus in de geconsacreerde hostie. Hosties namen de gedaante aan van een kind, doorstonden vuur en water, begonnen te bloeden als ze verkeerd behandeld of geschonden werden en genazen ongeneeslijke mensen. De in een monstrans gevatte geconsacreerde hostie werd op geregelde tijden in steden en dorpen rondgedragen om onheil te bezweren en zieken te genezen. Alleen al het zien van de gewijde hostie, de zogenaamde ogencommunie, volstond.

Bloedwonderen, bloedsporen op de hostie zelf of op het doekje waarop hostie en kelk tijdens de mis rusten (het corporale), waren het wijdst verspreid. Verhalen over bloedende hosties sterkten gelovigen in het geloof in het sacrament van de eucharistie: Christus was reëel aanwezig. Een 'lijfelijke' aanwezigheid die ervoor zorgde dat hostieschennis als een soort rituele moord werd beschouwd. De beschuldiging van hostieprofanatie lag met andere woorden dus in het verlengde van het wonder van de lijfelijke aanwezigheid van Christus in de hostie. Hostiewonder en -schennis bekrachtigden elkaar. Het vloeien van het bloed van Christus bij het doorkerven van zijn lichaam - de hostie - was het ultieme bewijs van de transsubstantiatie.

De in lood en glas vervatte beeldverhalen in Sint Goedele berichten over de gebeurtenissen in 1370 "als antwoord op de nieuwlichters die het geloof in de eucharistie openlijk in vraag durfden te stellen". Het Sacrament van Mirakel is het mirakel van het sacrament: God openbaart zich aan ongelovigen, bloedt door de hosties, zegeviert over ketters - de profanatie omgezet in godsbewijs.

Vijftig jaar geleden diste de pastoor die mij en andere kinderen op de eerste communie voorbereidde ons een bloedwonderverhaal op. We mochten in geen geval op de hostie bijten, we zouden Jezus pijn doen en Hij zou bloeden. Minutenlang heb ik, de hostie om en om kerend in mijn mond, geaarzeld maar uiteindelijk zette ik er toch de tanden in. Niks bloed, weg ontluikend geloof! Het verhaal van de pastoor is kennelijk stokoud. In 1374 beet in Middelburg een zekere Jan van Keulen, die ter communie ging zonder gebiecht te hebben, op de hostie en er vielen druppels bloed op het communiekleed.

De eredienst van het Sacrament van Mirakel en andere eucharistische wonderen werden erkend om het gezag van de Kerk tegenover ketters te herstellen, dwalingen te weerleggen, mystieke stromingen in juiste banen te leiden. Dat is de werkelijke grond van de legende. Luc Dequeker maakt niet goed duidelijk waarom juist joden werden beschuldigd. Ze zouden gefungeerd hebben als archetype van de 'ongelovigen'. Door de joden, godsmoordenaars, als schuldigen aan te duiden, wou men duidelijk maken dat het om het bloed van Christus ging. Toch een wat ingewikkelde en ongeloofwaardige redenering. Relevanter is, dat dit soort beschuldigingen toen schering en inslag waren. Joden werden her en der van diefstal en profanatie beschuldigd. Er heerste een vrijwel algemene afkeer voor joden en andere andersdenkenden. De legende sloot aan "bij de traditionele jodenhaat van de christenen" en diende "bij gelegenheid om de joden uit te sluiten en te discrimineren".

De legende van het Sacrament van Mirakel vond haar oorsprong niet in een diefstal of hostieschennis maar in rode vlekjes op hosties die als sporen van bloed werden geïnterpreteerd, het bloed van Christus. Het geloof in een eucharistisch wonder ligt aan de basis van de beschuldiging. Deze rode vlekjes werden veroorzaakt door "het pigment prodigiosin van een woekerende bacterie, serratia marcescens, ook bekend als micrococcus prodigiosus", een schimmel die hosties aantast die op een vochtige plaats bewaard worden. In de 13de eeuw vroeg men zich in de Nederlanden bij een theologische discussie over het doopsel af, of "een jood, die zich na een hostieprofanatie met bloedwonder bekeert en zich laat dopen" nog door burgerlijke instanties kan worden vervolgd. Dit academisch vraagstuk zou wel eens het uitgangspunt geweest kunnen zijn van de lange reeks beschuldigingen van hostieschennis, begonnen in 1295 in Parijs en uitlopend op de aantijgingen van 1370 in Brussel.

Dequeker besluit dat de Brusselse joden valselijk beschuldigd en onrechtmatig terechtgesteld werden op grond van een ongeloofwaardig mirakel (zijn er ook geloofwaardige?). Voor een vrijdenker is dat toch een wat vreemde conclusie. Natuurlijk hebben die joden geen hosties gestolen, wat moesten ze ermee? Ze ontheiligen? Maar voor joden waren hosties gewoon schijfjes ongedesemd brood, hooguit voorwerpen van afgoderij. Om de ander te kleineren, te vernederen? Dan moet die ander daarvan getuige zijn, terwijl de heiligschennissen in groot geheim gebeurden. Of met andere woorden: het verhaal van de hostieschennis is aan een katholiek brein ontsproten. De legende is meer dan onwaarschijnlijk, ze draagt haar ontkenning in zich.

Toch is Dequekers conclusie een stap voorwaarts. In de jaren vijftig besloot een ander KUL-onderzoeker die zich jarenlang in het Sacrament van Mirakel had verdiept, dat "het mirakel legendarisch is en dat de joden misschien het slachtoffer zijn geweest van de tijdsgeest en ten onrechte zijn terechtgesteld", maar de man bleef ervan overtuigd dat de joden gestolen en geprofaneerd hadden. Dequekers boek heeft in katholieke kringen zowaar voor enige beroering gezorgd. Het is voor sommigen te controversieel, ze hebben er liever niets mee te maken. Mogen joden niet goed gepraat worden, mag het eeuwenoude Sacrament niet gebanaliseerd worden?


Nationaal symbool

Het Sacrament van Mirakel werd eeuwenlang jaarlijks herdacht en er werden grootse jubilea georganiseerd. In 1670 werden tien grote triomfbogen opgericht die de legende in scène brachten. Bij het doorgeven van de legende speelden behalve volksdevotie "vooral de belangen van Kerk en vaderland een rol". Het Sacrament van Mirakel werd eeuwenlang ingeroepen om joden uit te sluiten, het geloof te sterken en wereldlijke macht te rechtvaardigen. Het mirakel werd herinnerd en gevierd "als argument tegen ongelovigen, joden, ketters, protestanten en andere 'modernisten', tegen al wie de dogma's van de Kerk en het katholieke vaderland in vraag durfde te stellen".

De religieuze relikwie groeide vrij snel uit tot een nationaal symbool, een landsrelikwie, "vereerd door de vorsten, prinsen en koningen van het land". Het Sacrament van Mirakel was "een garantie voor het behoud van de traditionele waarden en de katholieke identiteit van het land". In de eerste veertig jaar van de Belgische onafhankelijkheid kende het Sacrament een heropleving, zowel in de volksdevotie als als landsrelikwie. De verering "fungeerde als een symbool voor het herstel van de katholieke identiteit van het land en de nationale onafhankelijkheid." Het vorstenhuis "rekende voor de uitbouw van de rechtsstaat en de realisatie van de grondwettelijke vrijheden en het koninklijke gezag op de medewerking van zowel de adel en de financiële kringen als van de Kerk". Deze politiek-strategische, volgens Dequeker zelfs patriottische betekenis van het Sacrament wordt niet echt duidelijk gemaakt.


Eerherstel

Eind 18de eeuw waagden sommigen het aan het mirakel te twijfelen. Maar pas in de tweede helft van de 19de eeuw werd de schuld van de joden in vraag gesteld, en dat bracht heel beroering teweeg. Mede door de Verlichtingsideeën keerde sommigen zich tegen het anti-joodse karakter van de legende. Toen in 1870 voorbereidingen getroffen werden voor het vijfde eeuwfeest kwamen liberalen, vrijzinnigen en vrijmetselaars in het geweer. Ze zouden het niet dulden dat intolerantie en jodenhaat herdacht, gevierd werden! Onder die druk werd de jubileumstoet afgelast. Meteen het einde van het Sacrament van Mirakel als landsrelikwie. Maar de wonderbaarlijke hosties bleven voorwerp van verering, de processie ging ieder jaar uit en de gidsen in de Brusselse kathedraal bleven het verhaal vertellen alsof het om een historische gebeurtenis ging.

Na de tweede wereldoorlog begreep men, aldus Dequeker, dat dit soort verhalen over hostieschennis had "bijgedragen tot de gruwel van de holocaust" en "door het nazi-regime werden misbruikt, samen met andere beschuldigingen zoals rituele moord en bronvergiftiging om de publieke opinie, vooral in Oost-Europa, op te hitsen tegen de joden". Mis-bruikt? Men maakte gebruik van door katholieke jodenhaat ingegeven gruwelverhalen waarin joden als de personifiëring van het Kwaad werden afgeschilderd. Dat de kentering werd teweeggebracht door het besef van de 'holocaust' is niet erg waarschijnlijk, zeker niet in de eerste decennia na de oorlog. Men vergeet te licht dat het een hele tijd geduurd heeft vooraleer de betekenis van de jodenmoord tot de beschaafde wereld doordrong.

Pas in 1967 vroegen vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap van België de katholieke Kerk om eerherstel. Of de iconografische 'getuigenissen' over de legende verwijderd konden worden? Voor kardinaal Suenens was dat onbespreekbaar. Na heel wat, vaak delicate, onderhandelingen werd eind 1977 onder de 16de-eeuwse glasramen van de Sacramentskapel van de kathedraal een bronzen plaat ingehuldigd "waarop de tendentieuze aard van de aanklacht en het legendarische karakter van het Sacrament van Mirakel officieel worden erkend. De tekst, in het Nederlands en het Frans, luidt: 'De joodse gemeenschap van Brussel werd in 1370 beschuldigd en gestraft voor de profanatie van het H. Sacrament. Op Goede Vrijdag 1370 zou men in de synagoge gestolen hosties met een dolk doorboord hebben. Uit de hosties zou bloed gevloeid zijn. De diocesane autoriteiten van het bisdom Mechelen-Brussel hebben in de geest van het Tweede Vaticaans Concilie en na kennisname van het historisch onderzoek, in 1968 de aandacht gevestigd op het tendentieuze karakter van de beschuldiging en de legendarische voorstelling van het 'mirakel'". Een wel heel tendentieuze erkenning, als je het mij vraagt.

Ook in Polen hebben progressieve priesters tevergeefs geprobeerd afschuwelijke anti-joodse schilderijen uit Poolse kerken te verwijderen.

Volgens Dequeker konden de Brusselse glasramen, schilderijen en tapijten niet verwijderd worden omdat het "om nationaal kunstbezit gaat". Men zou geoordeeld hebben dat "de herinneringen aan dit pijnlijke verleden" behouden moesten blijven "als een soort memoriaal, een waarschuwing voor de toekomst. De glasramen, schilderijen en wandtapijten van de kathedraal herinneren eraan dat religieuze vooroordelen en een misplaatste geloofsijver, om niet te gewagen van religieus fanatisme, mede kunnen leiden tot vervolging en moord". Deze tekst, liefst nog iets scherper gesteld, had op de bronzen plaat gemoeten. Of biedt in de kathedraal het boek van Luc Dequeker aan tegen een zacht prijsje.

Dequeker, Luc - Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen, Leuven, Davidsfonds, 2000

Verschenen in De Financieel Economische Tijd, 14 juli 2001