Gekkenwerk | De Prinzhorncollectie

Eind vorige week opende in het Museum Dr. Guislain (Gent) een boeiende en intrigerende tentoonstelling. Een selectie uit de wereldvermaarde Prinzhorn collectie uit Heidelberg, een van de allereerste verzamelingen beeldend werk van psychiatrische patiënten, uit de jaren twintig van de vorige eeuw.

Dat soort werk werd ook vroeger al bijgehouden, maar meer als curiosum of voor didactische doeleinden. Echte esthetische waardering kwam er maar met de veranderende kijk op geestesziekte en de moderne, non-figuratieve kunst. Deze laatste werd en wordt vaak met gekte geassocieerd: wie de dingen zo verdraaid ziet, moet wel gek zijn. Artsen en andere brave burgers hadden het over kunstontaarding, degeneratie, als betrof het een levend wezen. Anderen, die open stonden voor moderne kunst, vonden ze 'authentieker', 'oorspronkelijker', vergeleken ze met werk van kinderen, 'primitieve' volkeren en geesteszieken die verondersteld werden dichter te staan bij de werkelijkheid waarvan wij normalen door beschaving vervreemd zijn.

Een van de grondleggers van de nieuwe visie op de Irrenkunst (gekkenkunst) was Hans Prinzhorn, kunsthistoricus en psychiater. Met de bedoeling de psychische wortels van kunst bloot te leggen, breidde hij van 1919 tot 1921 de kleine leerverzameling van de psychiatrische kliniek van Heidelberg uit. Psychiatrische instellingen in binnen- en buitenland werden aangeschreven om typerend werk van patiënten op te sturen voor een 'museum voor pathologische kunst'. De respons was enorm, 5000 werken van 435 patiënten. Het museum kwam er niet maar wel tentoonstellingen in Duitse steden, Parijs, Genève en Bazel.

In 1922 publiceerde Prinzhorn zijn studie Bildnerei der Geisteskranken. Schizofrenen hebben omdat ze van de wereld afgekeerd zijn een oorspronkelijke kijk, net als echte kunstenaars die zich in hun werk van de wereld afkeren. Een visie die herinnert aan de negentiende-eeuwse gelijkschakeling van genialiteit en waanzin, maar nu in positieve zin: onaangepastheid als oerbron van creativiteit. In zijn enthousiasme zag Prinzhorn wel voorbij aan het feit dat veel van de door hem verzamelde kunstenaars een of andere vorm van kunstopleiding hadden genoten.

Tijdens het nazi-regime stelde het hoofd van de psychiatrische kliniek van Heidelberg, Carl Schneider, werken uit de collectie ter beschikking van de rondreizende tentoonstelling Entartete Kunst (1937-1941). 'Gekkenwerk' werd er naast expressionistisch en dadaïstisch werk gehangen, met retorische vragen als 'Is dat nog kunst?'.

Na de oorlog raakte de Prinzhorncollectie in vergetelheid. Begin jaren zestig werd ze herontdekt, bestudeerd, geconserveerd. Eind 2001, tachtig jaar na datum, kreeg de collectie een museum, in het paviljoen waar vroeger les gegeven werd in anatomie en psychiatrie. In de voorbije jaren was een deel van de collectie te zien in Charleroi, Barcelona, Los Angeles, Londen.


Fragiel

De tentoonstelling in Gent is anders. Geen groot, in het oogspringend beeldend werk, maar schrifturen, schrijfsels, wondermooie kriebels en krabbels bij of in de marge van aquarellen, tekeningen en collages. Geheim schrift, dat de makers dikwijls verborgen hielden voor al dan niet behandelende artsen, die het hun soms uit de handen rukten. Jozef Grebing, een dolgedraaide zelfstandige, schepper van vreemde kalenders (voor scherprechters, roofmoordenaars, barbaren, honderdjarigen) waarschuwt: 'Wie dit boek vastpakt is een dief, rover, vagebond. Niemand heeft, zonder mijn uitdrukkelijke toestemming, het recht, dit, en ook mijn ander, geschreven werk ook maar aan te raken, laat staan te lezen - of zelfs te verspreiden. Dit schrift moet van achter naar voor gelezen worden', die laatste zin voor alle zekerheid doorstreept. Zijn manier om orde te scheppen. Het heeft niet mogen baten, in 1940 werd hij vermoord in een 'euthanasie'-instelling.

Werk dat niet meteen voor de buitenwereld, voor een publiek was bedoeld, meer dan eens gecodeerd, soms onontwarbaar. Ook niet bestemd voor de eeuwigheid, vaak zeer fragiel, het verdraagt ternauwernood licht, al moet het gezien worden. Om die reden moest de tentoonstelling al met anderhalve maand ingekort worden en wordt het tentoongestelde afgemeten belicht, wat onbedoeld voor een bijna intieme sfeer zorgt. Het is ook voor het eerst en het laatst dat deze collectie buiten Heidelberg te zien is.


Religie

Peter Meyer, gewezen kelner en cafébaas, vervaardigde liturgische handschriften, prachtige miniaturen met vreemde titels als Aan wie ik mij toevertrouw. De man sloeg door na het overlijden van zijn vrouw en twee kinderen. Na tien jaar instelling besloot hij te boeten voor zijn (seksueel) losbandige leven, begon als monnik te leven, gooide zich op religieuze thema's.

Schetsboeken, poëzieboeken, papieren onderleggers met daarop een getekend en geschreven ontbijt. Verrassende kleinoden en clandestiene boodschappen, te erotisch voor hun tijd, zoals die chique dame met wijdopen benen tegenover voorname heer met ontblote penis met onder tafel muizen die het met elkaar doen. Of Franz Kleber (what's in a name!) die boeken volkleefde met uit kranten gescheurde stukken tekst. Een ongetwijfeld dol gedraaide boekenworm baande er eigen wegen in. Dat alles gemaakt met overgave en grote zorgzaamheid. Bezield werk, fascinerende pogingen om greep te krijgen op een werkelijkheid. Zeer herkenbaar.

En er zit systeem in. Else Blankenhorn, een voornaam meisje dat seksueel misbruikt werd, zag zichzelf als reddende engel. Ze breide onderbroeken voor keizer Wilhelm-II, wou de doden weer tot leven wekken, schilderde huizen waar ze konden in wonen en mooie bankbiljetten met fabelachtige waarden ('100.000 miljarden') om in hun onderhoud te voorzien.

Radeloze mensen, bittere levens. In het weinige dat over hen geweten is, bots je meer dan eens op zelfdodingpogingen. Schrijnende verhalen, zoals dat van Emma Hauck. Een moeder van twee jonge kinderen die in 1909, op haar dertigste, in Heidelberg opgesloten werd. Ze is schuw en wantrouwig, schrijft de ene na de andere brief aan haar man, die ze met 'lief, lief beertje', 'lief, lief hartendiefje' aanspreekt. Of hij haar wil komen halen? Over haar angsten en jaloezie zwijgt ze. Ze blijft waar ze is, haar smekende toon slaat om in angstige bevelen, 'kom me meteen halen!'. Al gelooft ze er waarschijnlijk zelf niet meer in, ze blijft brieven produceren die... nooit of te nimmer bezorgd werden. Almaar grotere radeloosheid, brieven vol 'kom, kom' en 'hartendiefje kom', eindeloos herhaald, boven op elkaar, woordkolommen, een onleesbaar palimpsest. Heel mooi, al durf je dat bij zoveel verlatenheid en verraad bijna niet meer te voelen.

Deze bijdrage verscheen in De Tijd van 29 november 2003