Gott mit uns [1]

Jedem das Seine

Suum cuique, ieder het zijne, was de wapenspreuk van de Pruisische koning Frederik I. De adelaar op diens wapenschild houdt in de ene poot een laurierkrans, in de andere een bliksemschicht: lof voor de enen, blaam en vernietiging voor de anderen. Ruim twee eeuwen later kwam Jedem das seine ook op de toegangspoort van Buchenwald te staan.

 

Vrijwel direct nadat Adolf Hitler op 30 januari 1933 rijkskanselier werd, werden uitzonderingswetten uitgevaardigd. Eind februari kwam er een 'Noodwet ter bescherming van volk en staat', zum Schutze des deutschen Volkes. Voortaan kon al wie zich niet voegde in Schutzhaft genomen worden, op volkomen wettelijke wijze, zonder enige vorm van proces. De gevangenen werden, aldus de propaganda, in bescherming genomen tegen zichzelf en tegen de gerechtvaardigde volkstoorn.

De nazi's wendden de Schutzhaft eerst en vooral aan om hun politieke tegenstanders uit te schakelen, communisten en socialisten. Eind november 1933 volgde een speciale wet tegen misdadigers van gemeen recht. In de daaropvolgende jaren kwamen er, in steeds sneller tempo, almaar andere categorieën 'sociaal ongewensten' en 'volksschadelijke elementen' bij: Jehova's Getuigen, zigeuners, homoseksuelen, joden en asocialen;Gemeinschaftsfremden, mensen uit de marge van de maatschappij: bedelaars, landlopers, werklozen, alcoholisten, pooiers...

De meeste van deze categorieën waren volgens de nazi-ideologie heropvoedbaar. Veel nazi-bonzen waren er in het begin oprecht van overtuigd dat bijvoorbeeld politieke tegenstanders, asocialen en Jehova's Getuigen, omgeschoold konden worden tot nazi-volgelingen. Daartoe werden ze geïsoleerd van de bevolking en geconcentreerd in kampen, waar ze onderworpen werden aan een meer dan Spartaans regime. Uit die tijd stammen de leuzen op ingangspoorten van kampen, op en in de barakken: Arbeit macht Frei, Jedem das Seine, Es gibt einen Weg zur Freiheit... Leuzen die later, toen niemand nog aan omscholing dacht en gevangenen alleen nog als slaven of schadelijk ongedierte gezien en behandeld werden, een even schrikbarende als cynische betekenis kregen. Dát gedurende korte tijd geloofd werd in heropvoedbaarheid, blijkt onder meer uit het feit dat in de aanvangsperiode vrijlatingen niet uitzonderlijk waren. Wie het nazi-licht gezien had, verderfelijke ideologieën en levenswijzen had afgezworen - of dit alles voorwendde, kon vrijkomen.

Joden en zigeuners, fysiek en mentaal gehandicapten waren niet heropvoedbaar. Hun afwijking was onverbeterlijk, hun 'kwaal' ongeneeslijk. Ze waren erfelijk ziek (erbkrank), en biologisch minderwaardig. Daar hielp geen lievemoederen aan. Om het gezonde deel van de bevolking voor besmetting te behoeden moesten deze zieke, parasitaire delen van het Volkskörper geïsoleerd en onschadelijk gemaakt worden. Het menselijk lichaam werd voorgesteld als "een hoog ontwikkelde cellenstaat die parasitair ondermijnd wordt door bacteriën, die zelf niet in staat zijn een staat te bouwen. Zij kunnen in een lichaam wonen, zij kunnen zich daar vermenigvuldigen en zich in bepaalde delen vastzetten. Zij scheiden er hun gif af en daardoor ontstaan reacties van het lichaam, die men zeer goed kan vergelijken met gebeurtenissen in het volksleven die aan dergelijke oorzaken te wijten zijn. Een lichaam dat ziek is moet de binnengedrongen parasieten overwinnen, of het wordt zelf door die parasieten overwonnen. En wanneer de mens ze overwonnen heeft, heeft hij er belang bij ook zijn omgeving van die parasieten te zuiveren om niet weer geïnfecteerd te worden. Bij dergelijke uiteenzettingen en gebeurtenissen kan van humanitaire beginselen geen sprake zijn, evenmin als bij de desinfectie van het lichaam of een besmette kamer" (uit de 'Scholingsbeginselen voor de nationale thema's van de NSDAP - Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij - voor het jaar 1941/42'.[2] De remedie zit ingebakken in de biologische voorstelling van het sociaal verschijnsel: het volk als lichaam, met gezonde en aangetaste delen. Vandaar ook termen als erfelijkheidshygiëne en rashygiëne. Op het tastbare niveau van de enkeling die als Volksschädling - hij die het volk schaadt - werd gebrandmerkt, betekende deze remedie in een eerste fase sterilisatie, later, omdat dergelijke onproduktieve elementen (Ballastexistenzen, unnütze Esser) middelen en geld blijven opslorpen, de zogenaamde genadedood.

Kort na de machtsovername al, op 14.7.1933, vaardigden de nationaal-socialisten de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht' uit. Deze wet maakte dwangsterilisatie mogelijk en in vele gevallen verplicht. Deze Reinigung des Volkskörpers was bedoeld voor volgende categorieën van 'biologisch minderwaardig erfgoed': aangeboren zwakzinnigheid, schizofrenie, manisch-depressieve krankzinnigheid, erfelijke vallende ziekte, erfelijke sint-vitusdans, erfelijke blind- en doofheid, zware erfelijke lichamelijke misvorming (o.a. spierdystrofie, uitgesproken klompvoet, dwerggroei, hypodactylie of vingertekort). Zwaar alcoholisme werd als aparte categorie toegevoegd. Uit de motivering bij de wet blijkt dat alleen die afwijkingen werden geviseerd waarvan wetenschappelijk vaststond dat ze erfelijk zijn. Bij alcoholisme diende men zich daarom te beperken tot de zeer zware vormen, "waar sprake is van geestelijke en ethische minderwaardigheid, waardoor nageslacht van deze personen op meerdere gronden ongewenst is".[3] Minderwaardigen en erfelijk belasten planten zich, zo luidt het in de motivering van de wet, ongebreideld voort, drie tot vier keer sneller dan normale mensen. Over een drietal generaties zal de bevolking volledig overwoekerd zijn door minderwaardigen, hoogwaardige families worden met uitsterven bedreigd. Er moet dringend ingegrepen worden, "de hoogste waarden staan op het spel, het gaat om de toekomst van ons Volk!"[4]

Voorkoming van ander sociaal 'ontaard' nageslacht - ontmanning van gevaarlijke zedenschenners - werd kort nadien geregeld in de 'Wet tegen gevaarlijke gewoontemisdadigers' (24 november 1933). Eventuele ontmanning van homoseksuelen was al voorzien in de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht'. Ze konden, als ze erin toestemden, "bevrijd worden van hun ontaarde geslachtsdrift". Met het Volk als hoogste goed en vanuit een bewuste demografische bekommernis, was de logische tegenhanger van dit sterilisatie-gebod voor erfelijk belasten, een sterilisatie-verbod voor erfelijk gezonde Duitsers. Dit uitdrukkelijk in paragraaf 14 van de wet van 14.7.1933 gestipuleerde verbod (sterilisatie mag alleen nog als voortplanting een bedreiging vormt voor leven of gezondheid van het individu en mits zijn/haar instemming) wordt in naoorlogse commentaren zelden of nooit vermeld.

Het was voor de nazi's allemaal een kwestie van sociale hygine, een probleem dat op een 'wetenschappelijke en humane' manier, door artsen, zou worden opgelost. In de verantwoording bij de sterilisatiewet luidt het, dat sterilisatie "het enig zeker middel is om verdere overerving van geestesziekten en zware erfelijke ziekten te voorkomen", dat de onvruchtbaarmaking "dus beschouwd moet worden als een daad van naastenliefde en een voorzorg voor komende generaties".[5] Humaniteit en rationaliteit leken verder gewaarborgd door de strikt logische en gedetailleerde uitwerking en aanvulling van deze wetgeving. In het uitvoeringsbesluit (van 5.12.1933) van de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht' bijvoorbeeld, wordt in het eerste artikel bepaald dat niet gesteriliseerd hoeft te worden als de betrokkene zich niet (meer) kan voortplanten (te jong, te oud), als hij of zij is opgenomen in een hermetisch gesloten instelling, of als de ingreep zijn/haar leven in gevaar kan brengen.[6]In de vijfde aanvulling op de wet (van 25.2.1936) wordt aan deze laatste uitzondering iets gedaan; vrouwen wier leven door een operatie in gevaar zou worden gebracht (of die ouder zijn dan 38) mogen voortaan ook door röntgenbestraling gesteriliseerd worden, mits toestemming van de betrokkene of haar wettelijke vertegenwoordiger.[7]

Deze logica en humaniteit mondden na enkele jaren uit in moord om bestwil. Enkele maanden voordat de tweede wereldoorlog losbrak, werd de ondertussen gelegaliseerde en gemedicaliseerde moord in daden omgezet. Fysiek gehandicapte instellingskinderen werden systematisch aan 'euthanasie' onderworpen. Een veertiental dagen na de inval in Polen was het de beurt aan volwassen geesteszieken in Poolse instellingen. Kort nadien werd die 'genadedood' ook gegund aan Duitse krankzinnigen. De praktijk werd gelegaliseerd door het in oktober 1939 door Hitler uitgevaardigde euthanasiebevel, dat artsen machtigde om ongeneeslijken te doden. Het bevel werd, betekenisvol, geantidateerd op de dag dat de oorlog begon, een tijd waarin van oudsher veel kan. De grensoverschrijdende, internationale oorlog viel samen met een burgeroorlog, oorlog op het thuisfront. De nazi's wilden van de gelegenheid gebruik maken om alle sociale problemen voor eens en altijd uit de wereld te helpen. Door deze Endlösung der sozialen Frage zou een honderdvijftig jaar oude droom in vervulling gaan: definitieve uitschakeling van de onbruikbaren, al wie uit de boot van de industriële maatschappij viel. De paradox tussen genezen en doden verdwijnt als al wie van de norm afwijkt, de abnormalen, als ziektekiemen worden gezien, als de ander wordt gepathologiseerd. Het rotte deel wegsnijden wordt een therapeutische noodzaak, een goede daad, een verdienste.

Voor joden en zigeuners lag alles ingewikkelder. Het was niet voor iedereen direct duidelijk dat het om parasieten en Untermenschen ging. De nazi's moesten ten slotte zelfs de jodenster introduceren om joden herkenbaar temaken. Joden en zigeuners zijn minder afwijkend dan gehandicapten, lichamelijk en geestelijk lijken ze verduiveld goed op mensen, op Ariërs. "De Untermensch- die biologisch schijnbaar volkomen gelijkgeaarde schepping der natuur met handen, voeten en een soort van brein, met ogen en mond, is niettemin een volstrekt andere, een vreselijke creatuur, die met een mens slechts vage gelijkenis vertoont, met menselijk lijkende gelaatstrekken - geestelijk echter lager dan het dier. En in het binnenste van deze mens een wrede chaos van woeste, ongeremde hartstochten: naamloze vernietigingswil, de meest primitieve begeerte, de meest onverhulde gemeenheid. Untermensch - anders niets!"[8] Deze moeilijkheid, dat niet iedereen het afwijkende en bedreigende van joden en zigeuners inzag, is een van de factoren die ervoor zorgden dat het veel langer duurde voor er tot uitroeiing werd overgegaan, dat ze toen het zo ver was, buiten 's lands grenzen werd voltrokken en dat ook de geheimhouding veel strikter was dan voor de sterilisatie en de 'euthanasie'campagne.

De jodenvervolging begon met discriminatie en geterg, op alle denkbare en ondenkbare manieren. De druk om joden uit het Duizendjarige Rijk te verdrijven werd almaar opgedreven. Maar uiteindelijk lukte dat niet zo goed. Het is ook niet makkelijk om alles achter te laten en van nul af te herbeginnen in een vreemd land, waar joden bovendien niet bepaald met open armen ontvangen werden. Duitse joden hadden ook te veel vertrouwen in de mensheid en de beschaving. Het zou allemaal wel voorbijgaan, dachten ze. Ze voelden zich in de eerste plaats Duitsers, wilden hun land niet verlaten. 'Alles geht vorüber, alles geht vorbei, auch Adolf Hitler und seine Partei', werd er toen nog gezongen.

Na de Reichskristallnacht, de novemberpogrom van 1938, werden enkele tienduizenden joden opgepakt en in concentratiekampen opgesloten om ze alsnog tot emigratie te dwingen. Pas toen dat niets meer uithaalde, mede omdat de oorlog ondertussen was uitgebroken en alle grenzen hermetisch waren gesloten, werden grovere middelen aangewend. De praktijkervaring opgedaan met geesteszieken werd nu op zigeuners en joden toegepast. Het merendeel werd vergast, de nog arbeidsbekwamen werden als slaven gebruikt, onder andere als proefkonijnen voor experimenten om goedkope en efficiënte methodes te vinden voor snelle en massale sterilisatie van Untermenschen.


Kinderen van hun tijd

Wie erin slaagt om deze evolutie vanop afstand te beschouwen, wie erin slaagt om even afstand te nemen van de na vijftig jaar terechte verontwaardiging ingebakken afkeer en afweer van dit nazi-verleden, kan beetje bij beetje de ijzeren logika in dit alles ontwaren. Bij onkritische aanvaarding van de uitgangspunten van de nazi-ideologie volgt uit elke stap onvermijdelijk de volgende. Het zijn foute, immorele uitgangspunten, zonder enige twijfel, maar de logika van uit elkaar voortvloeiende maatregelen, de escalatie van discriminatie naar uitroeiing, daar valt geen speld tussen te krijgen.

Na zovele jaren afkeer en afweer kost het moeite om zich te realiseren dat een groot deel van de ideologie die aan de basis lag van deze escalatie, toentertijd modern en vooruitstrevend was. Ze was tot op grote hoogte wetenschappelijk onderbouwd en sprak tot veler verbeelding. Het streven om het eigen volk ideologisch, etnisch en biologisch te zuiveren, de rashygiënische ideeën van de nazi's, vormden toen geen schabouwelijke wanklank. In moderne, beschaafde en ook wetenschappelijk toonaangevende landen - Duitsland, de Verenigde Staten, Canada, Zwitserland en Denemarken - waren vooruitstrevende psychiaters het erover eens dat sterilisatie van individuen die gevaar opleverden voor de gemeenschap meer dan wenselijk was. Alleen over de inspraak van de betrokkenen verschilde men van mening. Over de abnormaliteit van geesteszieken waren beschaafde mensen het overigens al lang eens. Overwaardering van de rede was daaraan zeker niet vreemd. Het vermogen te beschouwen en te abstraheren, waardoor de homo sapiens zich opvallend van andere dieren onderscheidt, werd en wordt zo hogelijk gewaardeerd dat sommigen de mens als een aparte levensvorm zien, naast planten en dieren. De blijvend redelozen, gedomineerd door de wilde natuur in hen, werden/worden dan ook als minder menselijk gedefinieerd. Hun menselijkheid, de rede, is aangetast. Vanaf de moderne tijd worden geestesgestoorden niet meer, zoals vroeger, als anders gezien, ze worden nu geestesziek genoemd. Het anders-zijn, hun alteriteit, wordt gemedicaliseerd. De eensgezinde afwijzing van geesteszieken verklaart overigens dat nazi's op geen enkel moment overwogen hebben hun mentaal gehandicapten te exporteren zoals ze met hun joden deden. Geen land ter wereld zou zijn grenzen voor dergelijke last- en verliesposten hebben opengesteld. Dat was en is blijkbaar voor iedereen direct duidelijk of, met andere woorden, logisch en moreel aanvaardbaar...

Wie erin slaagt om de lijst van de bevolkingsgroepen die door de nazi's gediscrimineerd werden kritisch en onbevooroordeeld te beschouwen, zal vaststellen dat gehandicapten, geesteszieken, communisten, socialisten, criminelen, asocialen, homoseksuelen, Jehova's Getuigen, zigeuners en joden, destijds niet alleen in nazi-Duitsland maar in bijna de gehele geciviliseerde wereld, door bijna iedereen werden geschuwd, gestigmatiseerd en veelal gediscrimineerd. Ze werden en worden beschouwd als afwijkelingen, zo verschillend van onze gewoontes, waarden en normaliteit; zo abnormaal, zo totaal anders, zo onbekend, dat ze ons angst inboezemen en een bedreiging lijken te vormen. Onze psychische reacties verschillen niet wezenlijk van die van nazi's. Ook nu nog worden de anderen gestigmatiseerd en waar mogelijk verdreven, geïsoleerd, opgesloten, geconcentreerd en onteigend van rechten en goederen. De Schutzhaft was geen uitvindsel van de nationaal-socialisten. Hij bestond in vroeger tijden en bij andere volkeren, hij bestaat hier en nu, ook bij ons. Geesteszieken en mensen die mordicus zelfmoord willen plegen, worden nog steeds opgesloten om ze tegen zichzelf te beschermen, om de bevolking gerust te stellen. Onlangs nog verklaarde het gewezen hoofd van twee Vlaamse psychiatrische instellingen, in een artikel waarin de pro's en de contra's van de nieuwe collocatiewet werden opgesomd, dat men "die mensen duidelijk [moet] uitleggen dat het niet om vrijheidsberoving maar om eenbeschermingsmaatregel gaat".[9]

Eind negentiende, begin twintigste eeuw was een aanzienlijk deel van de westerse intelligentsia in de ban van evolutietheorie, eugenetica, sociaal-darwinisme, rassenleer en, met dit alles verweven, nationalisme. Maatschappelijke problemen werden steeds vaker en nadrukkelijker in medische en economische termen verwoord. De evolutieleer van Charles Darwin, die de differentiatie en het ontstaan van dier- en plantesoorten verklaart, werd vrij snel op simplistische en foutieve wijze uitgebreid tot de sociaal-culturele sfeer, de mensenmaatschappij en haar evolutie. Darwins verklaringsprincipe, de natuurlijke selectie (in een veranderend milieu winnen de best daaraan aangepasten de strijd om het leven doordat ze de meeste levensvatbare nakomelingen hebben), werd omgetoverd tot een wetenschappelijke rechtvaardiging van de maatschappelijke vooruitgangsideologie. De best aangepaste (aan een milieu) werd de beste zonder meer. Men kende hem intrinsieke, van het milieu onafhankelijke, overlevingseigenschappen toe en die werden overgewaardeerd. Evolutie werd gelijkgeschakeld met vooruitgang en verbetering. Evolutie, een even neutraal begrip als verandering (etymologisch gezien betekent het zoveel als 'ontrollen en lezen van een papyrusrol'), had zelfs bij Darwin al zo'n morele connotatie. Ook hij beschouwde aanpassing aan een veranderend milieu, zeker wat de mens betrof, onkritisch, ja zelfs in tegenspraak met zijn eigen theorie, als een verandering ten goede, als vooruitgang.[10] Het gedachtengoed van een van de grootste wetenschappers aller tijden werd verkleurd door de geest van zijn tijd: de vooruitgangsidee en een antropocentrische zienswijze. Darwin onttroonde de mens als heer van de schepping, maar zag hem als het top- en eindpunt van een biologische evolutie. Dat leidde ook bij hem soms tot racistische interpretaties. Minder beschaafde volkeren waren ook in zijn ogen cultureel minderwaardig. Maar Darwin ideologiseerde dit Victoriaanse vooroordeel niet. Hij breidde het niet uit tot een rechtvaardigingsgrond van een soort natuurrechterlijke politiek: minder waard, minder rechten. Integendeel, Darwin pleitte steeds voor meer rechten voor minder bedeelden.[11]

De theorie dat biologische en maatschappelijke vooruitgang te danken zijn aan het feit dat de besten het uiteindelijk halen in de overlevingsstrijd kende veel bijval, ook in wetenschappelijke kringen. Uit deze overtuiging vloeide bijna naadloos voort dat men er goed aan deed de besten een handje toe te steken. De vermenigvuldiging van waardevolle elementen kon door een genetische politiek worden bevorderd, geboortepremies voor hooggewaardeerde bevolkingsgroepen bijvoorbeeld. De verspreiding van schadelijke factoren kon worden ontmoedigd of verhinderd, bijvoorbeeld door sterilisatie. Het aantal hooggeplaatste voorstanders van dergelijke positieve en negatieve eugenetische beleidsmaatregelen zwol gestaag aan. Het sociaal-darwinisme en de normatieve eugenetica leken dé remedie tegen de kwalijke gevolgen van industrialisatie en urbanisatie: pauperisme, criminaliteit, werkeloosheid, alcoholisme, prostitutie, geslachtsziekten, tuberculose, geestesziekte, degeneratie...

De eugenetische droom was misdadig noch onmenselijk. Hij lag in het verlengde van het menselijk streven naar vooruitgang. De grondleggers van de eugenetica en de rashygiëne waren geen onmensen, het waren dromers, idealisten, wereldverbeteraars, verkondigers van een nieuwe heilsboodschap. Het waren ook geen racisten in de exclusief ideologische betekenis die we daaraan sinds het eind van de tweede wereldoorlog vastknopen. Ze wilden door doelgerichte selectie mens en mensheid verbeteren. Bescherming van zwakken, gehandicapten en abnormalen leek hen een onduldbare tegenspraak. Daarom keerden ze zich tegen bijvoorbeeld liefdadigheid en verbetering van levensomstandigheden, maatregelen die de natuurlijke selectie verstoren en (dus) het ras, het eigen volk schaden.[12]

De term 'vernietiging van levensonwaardig leven' stamt al evenmin uit het nazi-tijdperk. In 1920 al prijkte hij in de titel van een invloedrijke wetenschappelijke verhandeling, Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens. Ihr Maß und ihre Form (Leipzig).[13] De ideeën die hierin worden uiteengezet door Karl Binding, een gerespecteerd jurist, en Alfred Hoche, professor in de psychiatrie, kregen grote weerklank in de Weimarrepubliek. Het begrip Vernichtung lebensunwerten Lebens raakte ingeburgerd in kringen van Duitse medici, juristen en andere integere wetenschappers. Bijvoorbeeld Karl Bonhoeffer, toen een van de meest vooraanstaande en politiek onbesproken Duitse psychiaters (vader van de bekende theoloog Dietrich Bonhoeffer die later een leidende rol zou spelen in het verzet). Zoals de meeste psychiaters van naam mengde ook Karl Bonhoeffer zich in de theoretische discussie over het 'dysgenetisch effect' van de eerste wereldoorlog (het voorvoegsel dys is de tegenhanger van eu en betekent 'slecht, kwaad, verkeerd'). Aan het front waren de besten en de sterksten gevallen, terwijl in beschutte instellingen de slechtsten en zwaksten in leven werden gehouden met inzet van alle beschikbare middelen. In 1924 vatte Bonhoeffer de eugenetische en rashygiënische discussie goed samen inDie Unfruchtbarmachung der geistig Minderwertigen, een artikel dat werd gepubliceerd in een gerenommeerd wetenschappelijk tijdschrift. "Mag een Staat vandaag de dag", vroeg Bonhoeffer zich retorisch af, "nu we door de oorlog vele honderdduizenden genetisch hoogwaardige mensen hebben verloren en de Staat, gemeentes en enkelingen verarmd zijn, zich de humaniteit veroorloven de voortplanting van geslachten te gedogen waaruit steeds weer mensenmateriaal voortkomt dat waardeloos, duur en in sommige omstandigheden gevaarlijk is voor de gemeenschap, terwijl door de financile uitgaven noodzakelijk voor hun instandhouding andere belangrijke volkshygiënische taken onopgelost moeten blijven?"[14]

Ook in 1924 schreef politiek agitator Hitler in de gevangenis van Landsberg am Lech, waar hij na zijn mislukte putsch was opgesloten: "Wie lichamelijk en geestelijk niet gezond en volwaardig is, mag zijn eigen gebrek niet vereeuwigen in het lichaam van zijn kind. De volkse staat moet hier de geweldigste taak als opvoeder vervullen welke men zich denken kan. De vervulling van die plicht zal echter ooit als een grotere daad worden beschouwd dan de grootste van alle oorlogen die wij in deze burgerlijke periode wisten te winnen. Hij moet door opvoeding de enkeling doen begrijpen dat het geen schande, maar slechts een betreurenswaardig ongeluk is ziek en sukkelend te zijn, maar dat het een misdaad en daardoor tegelijkertijd een schande is, om dit ongeluk door eigen egoïsme te onteren. Want dat doet men, wanneer men die last weer op de schouders van andere onschuldige wezens legt. (...) Indien men kans zag om gedurende slechts zeshonderd jaar alle lichamelijk gedegenereerde en geestelijk zieke individuen te verhinderen, de kracht te ontnemen om kinderen te verwekken, dan zou men de mensheid niet alleen van een geweldige last bevrijden, maar zou daarmee een herstel mogelijk maken zoals men zich heden ten dage bijna niet kan voorstellen" (Hitler, p. 496-497). Kort nadat Hitler vervroegd in vrijheid was gesteld, kwam een mapje in omloop met zes prentbriefkaarten waarop hij als een bezield redenaar poseert. Onder elke foto staat in drukletters zijn nog niet alomgekende naam, gevolgd door een uittreksel uit een van zijn toespraken. Onder meer de volgende: "Toen aan het front de besten sneuvelden, had men thuis tenminste het ongedierte kunnen verdelgen, de verraderlijke snuiters uit hun schuilplaatsen halen en aan de hoogste galg ophangen". Het mapje bleef in circulatie tot in de late jaren dertig (Herz, p. 106-111).

Beperking en desnoods vernietiging van levensonwaardig leven (een contradictio in terminis, de morele veroordeling van een biologische categorie) werd begin twintigste eeuw door vele vooraanstaande medici en intellectuelen, in en buiten Duitsland, niet alleen door reactionairen en ook door joden, gezien als een zowel progressieve als humane manier om de maatschappij te ontlasten van sociaal-economische ballast. In 1900 bijvoorbeeld, formuleerde een Amerikaans eugeneticus de mening dat het goed zou zijn alle nachtelijke inbrekers te vergassen.[15] In 1939 schreef Ernest Hooton, een Amerikaans criminoloog, dat "de misdaad maar kon worden geëlimineerd door de algehele uitroeiing van de fysiek, mentaal en moreel ongeschikten, of door hun totale afzondering in een sociaal aseptische omgeving" (The American Criminal, Cambridge/Mass., p. 309[16]). In kringen waarin deze medicalisering van de sociale problematiek werd besproken en gereguleerd, viel geen verontwaardiging te noteren. Men probeerde alleen tot een consensus te komen over de ethische grenzen, welke praktijken onder welke voorwaarden toelaatbaar waren en welke niet.

De rashygiënische nazi-wetten liggen in het verlengde van dit biologisch deterministisch denken en de medicalisering van sociale problemen veroorzaakt door een industriële, kapitalistische maatschappij. De 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht' en de in 1935 uitgevaardigde 'Nürembergwetten', waaronder de beruchte 'Wet ter bescherming van het Duitse bloed en de Duitse eer' (die de begrippen Ariër en jood definieerde, huwelijk en seksualiteit tussen deze 'rassen' strafbaar stelde), waren de radicale politiek-juridische omzetting van de eugenetische utopie. Eugenetici hadden overigens direct en indirect meegewerkt aan de wetgeving, en ze hing ook al een tijd in de lucht. In de vroege jaren twintig werd er bijvoorbeeld in Pruisen al ernstig nagedacht over de mogelijkheid sterilisatie te legaliseren. Kort voordat de nazi's aan de macht kwamen, had de Pruisische gezondheidsraad omstandig gedelibereerd over een sterilisatiewet. Het enige opvallende verschil tussen het Pruisisch wetsontwerp en de naziwet was dat steeds de instemming van de betrokkene of zijn vertegenwoordigers vereist was. In de motivering van de nazi-wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht wordt overigens verwezen naar het Pruisisch initiatief.[17]

Ten tijde van de Weimarrepubliek keken Duitse eugenetici afgunstig in de richting van hun Amerikaanse confraters. Sinds de eeuwwisseling mochten in enkele Amerikaanse staten geesteszieken gesteriliseerd worden. In de periode tot 1920 werden 3.233 mensen tegen hun wil onvruchtbaar gemaakt, in de daaropvolgende vier jaar volgden nog eens 2.689 sterilisaties en in de jaren dertig steeg het ritme tot twee à vierduizend per jaar. In de schoot van de internationale eugenetische beweging werkten Duitse en Amerikaanse specialisten gedreven samen. Na de machtsgreep van de nazi's werden de rollen omgekeerd. Amerikanen gingen hun Duitse collega's steeds meer benijden om een politiek bestel dat radicale maatregelen niet alleen toeliet maar verplicht stelde. Tot ver in de tweede helft van de jaren dertig en zelfs na het begin van de tweede wereldoorlog, gingen Amerikaanse eugenetici op studiereis naar nazi-Duitsland.[18]

In deze context verdient het boek van Theodore N. Kaufman, Germany must perish!, vermeld te worden. Kaufman, een fanatiek vredesactivist, stelt in dit begin 1941 in de V.S. in eigen beheer uitgegeven boek voor, het Duitse volk uit humanitaire overwegingen definitief te vernietigen. Duitsland verstoort steeds weer de wereldvrede, deze natie verdient dus de doodstraf. Ook hier is de gedachte van het volk als lichaam niet veraf. Het "Duitse probleem mag niet nog eens aan een volgende generatie worden doorgegeven" (p. 5). Duitsers "zijn slechts beesten en moeten aldus behandeld worden" (p. 14), maar wel op een humane manier, ze moeten gesteriliseerd worden. Dat is een veilige en eenvoudige ingreep, "niet erger dan het trekken van een tand", waar de Amerikanen al heel wat ervaring mee hebben (p. 93). Deze "gezondheidsmaatregel om de mensheid voorgoed te beschermen tegen het germanenvirus" (p. 94) is in elk geval een veel humanere behandeling dan de Duitsers verdiend hebben. De klus kan in een vrij korte tijdspanne geklaard worden door twintigduizend chirurgen. Het Duitse volk kan over twee generaties van de aardbodem verdwenen zijn (p. 94-98). Kaufman, zelf een jood, heeft het wel over "onuitsprekelijke Duitse gruwelen", maar hij verwijst nergens naar de sterilisaties in Duitsland of naar de jodenvervolging. In de enige eigentijdse bespreking van het boek die ik terugvond, wordt Kaufmans voorstel griezelig genoemd, een sensationeel idee dat niet ernstig genomen kan worden.[19] In nazi-Duitsland kreeg Kaufmans boek veel aandacht, het werd er natuurlijk aangegrepen als legitimatie voor de Duitse jodenpolitiek. De nazi's overdreven het belang van boek en auteur (holocaustontkenners doen dat nog steeds). Kaufman maakte daar dankbaar gebruik van voor de tweede editie van zijn boek (eveneens in 1941), dat op het omslag wordt voorgesteld als 'the book that Hitler fears'.[20]

De nationaal-socialistische ideologie putte een deel van haar theoretische fundamenten en rationalisaties uit de wetenschap. Theorieën en begrippen werden overgenomen, hun toepassingsgebied werd uitgebreid en ze werden geradicaliseerd uitgevoerd. De voor de hand liggende gedachte van Francis Galton, grondlegger van de moderne eugenetica en neef van Charles Darwin, om door genetische politiek de voortplanting van hoogbegaafde mensen te bevorderen, werd aan de rassenleer gekoppeld en mondde uit in een wetgeving met de Arische Übermensch als maat, nog steeds ter meerdere eer en glorie van de Mens. Erfelijkheidsonderzoek (Erbforschung) en rashygiëne of eugenetica (Erbpflege, zorg voor de erfelijkheid) werden een onderdeel van de geneeskundige bevolkingspolitiek, naast bijvoorbeeld rassenonderzoek,Raspflege en bevolkingsaanwas. In Duitse overzichtslijsten van wetenschappelijke literatuur uit die tijd vindt men, naast indrukwekkende commentaren op en verklaringen van de raciale nazi-wetten (eerbiedig onder de noemer Hitlergesetze gebundeld en uitgegeven[21]), een wirwar van ziekten en normafwijkingen - van kanker, rheuma en hazelip, over schizofrenie, blindheid en criminaliteit tot muzikale begaafdheid - ook praktische handleidingen en woordenboeken om te achterhalen wie erbgesund en wieerbkrank is.[22]

Dat het meer dan vijftig jaar duurde voordat de verbanden tussen de eugenetica en de Duitse rashygiëne werden bestudeerd, komt door verdringing van het pijnlijke feit dat Duitse wetenschappers verre van alleen stonden. Alleen in katholieke landen zoals België werden negatieve eugenetische ingrepen principieel afgewezen. Daarbij stond evenwel niet het welzijn van het individu of de maatschappij voorop, er werd gehoorzaamd aan het absolute gebod elke vorm van (mogelijk) menselijk leven te respecteren, wat ook de kwaliteit ervan zij. Dit gebod was op 31 december 1930 nog bekrachtigd door de encycliek Casti connubii, waarin de paus zijn anathema uitsprak over abortus, castratie, voorhuwelijkse seksualiteit en vrouwelijke emancipatie. Of ook eugenetische sterilisatie veroordeeld werd, was niet helemaal duidelijk.[23]Maar in 1933 namen de nazi's toch liever geen risico. De bekendmaking van de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht', die in dezelfde kabinetszitting was goedgekeurd als het concordaat met het Vaticaan, stelden ze twee weken uit om de afsluiting van het concordaat niet in gevaar te brengen.[24]

De afwijzing door (Belgische) katholieken was principieel maar niet altijd categorisch. De ontwikkeling van eugenetische maatregelen in nazi-Duitsland, die op de voet werd gevolgd, werd niet altijd veroordeeld. Sommige Belgische geestelijken en katholieke artsen leken er wel begrip voor te kunnen opbrengen, een enkele keer klinkt spijt door over de onverzettelijkheid van de eigen moraal.[25] Toen Cyriel Verschaeve begin 1941 hoorde over het 'euthanasieprogramma', schreef hij in een persoonlijke brief: "Ongeneeslijke idioten vermoorden zou ik niet doen, nadat het pijnloos gedaan werd kan ik het niet onmenselijk vinden" (geciteerd in De Wever, p. 165-166). Katholieke dokters en geestelijken annexeerden de eugenetica ook. In deze gekerstende eugenetica kwam de klemtoon te liggen op kuisheid, ascetisme, onthouding, het scheppen van een gunstig moreel en materieel milieu voor huwelijk en voortplanting (verplichte vaccinatie en prenuptiaal onderzoek). De enkele vrijzinnige en vooruitstrevende Belgische dokters en politici (Emile Vandervelde bijvoorbeeld) die het aandurfden hun afwijkende mening schriftelijk te verkondigen, predikten in de woestijn. Zo goed als alle instellingen voor abnormalen waren immers in handen van de geestelijkheid.

De door de nazi's in diskrediet gebrachte normatieve eugenetica leidt sedertdien een verborgen bestaan, zeker wat toepassingen op menselijk vlak betreft. Er wordt nog maar zelden een lans voor gebroken.[26] Als bepaalde eugenetische ideen en voorstellen (een spermabank met zaad van intellectueel hoogbegaafden bijvoorbeeld) de openbaarheid halen, ontstaat telkens weer de grootste beroering. Hedendaagse voorstanders van eugenetische maatregelen betreuren dit en zetten de verschillen met de nazi-praktijk dik in de verf. Sommigen proberen uit de impasse te geraken door te stellen dat de eugenetica werd misbruikt door de nazi's. Dat is niet het geval, maar de nazi-praktijk heeft wel de radicale consequenties blootgelegd van de biologische leer tot verbetering van de menselijke soort. Ze heeft duidelijk gemaakt dat het gevaar van escalatie bijzonder groot is, zeker als eugenetica aan een rassenleer wordt gekoppeld, iets wat bijna onvermijdelijk is.

Het kost moeite om in te zien dat onze principiële afwijzing hier en nu, destijds eerder uitzondering dan regel was. De relatief kleine afstand die ons aanvankelijk scheidde van de nazi-praktijk werd, nadat de afloop bekend geraakte, gemaximaliseerd en gecultiveerd. De morele veroordeling achteraf wordt op hypocriete wijze in het verleden geprojecteerd. Dat eugenetica, rashygiëne en rassenleer door een niet onbelangrijk deel van de westerse eugenetici en antropologen werden beschouwd als wetenschappelijk verantwoorde instrumenten ter verwezenlijking van een vooruitstrevende en humanitaire visie, dat werd zo snel mogelijk verzwegen en verdonkeremaand. Het moest zo snel mogelijk uit het collectief geheugen worden gewist. De meeste betrokken Duitse wetenschappers konden na de oorlog hun werk ongestoord voortzetten en in geschiedkundige werken werd hun rol en betrokkenheid lange tijd met de mantel der liefde bedekt.


Wir haben es nicht gewußt

Ook onze betrokkenheid bij de uitroeiing van de joden is veel groter dan ons lief is. Toen de nazi's er nog alles aan deden om de joden uit het Derde Rijk te verjagen, toen veler leven nog gered had kunnen worden, grendelde de beschaafde wereld zijn grenzen steeds grondiger af. Toen in maart 1938 door de annexatie van Oostenrijk de discriminatie en vervolging van joden werd uitgebreid en verhevigd, en de wereldpers bol stond van gruwelverhalen, probeerde de V.S. de toenemende druk om iets te ondernemen in banen te leiden. Tien dagen na de Anschluss al, stelde de V.S. een internationale conferentie voor waarop de emigratie van Duitse en Oostenrijkse joden naar de vrije wereld zou worden geregeld. In afwachting van die conferentie gebeurde niets constructiefs. De grenzen bleven potdicht, de rij wachtenden voor de ambassades in Duitsland en Oostenrijk werd almaar langer. Diplomaten van landen die aan de conferentie zouden deelnemen, konkelden alvast achter de schermen om de quota voor hun land zo laag mogelijk te houden. Op het thuisfront maakte men zich zorgen dat te veel joden zouden worden toegelaten. Britse artsenverenigingen bijvoorbeeld, kantten zich fel tegen de vloed joodse confraters die ze vreesden. In de V.S. deed het alarmerend maar vals gerucht de ronde dat een schip met honderden Duitse artsen onderweg was. Op de conferentie, die op 6 juli 1938 van start ging in het mondaine Evian-les-Bains, bleek dat van de circa dertig deelnemende landen alleen de Dominicaanse republiek zijn grenzen wou openstellen. Iedereen had een geldig excuus. De Australische vertegenwoordiger verklaarde dat zijn land zo goed als geen raciaal probleem kende en er ook geen wou importeren. In de V.S. waren overigens al sinds de jaren twintig nogal wat vooraanstaande persoonlijkheden fel gekant tegen immigratie (vooral die uit Zuid- en Oost-Europa), onder meer omdat ze de Amerikaanse intelligentie zou bedreigen... Een Amerikaans psycholoog, C.C. Brigham, bood in zijn Study of American intelligence (1923) een verklaring voor de oververtegenwoordiging van joden in de intelligentsia: omdat men bij een jood weinig intelligentie verwacht, valt ze meer op.[27] In 1924 al was immigratie in de V.S. bij wet beperkt, maar eugenetici bleven zich inzetten voor een verlaging van het aantal mensen van 'inferieure rassen'.[28]

De wereld die zichzelf vrij noemde om het onderscheid met nazi-Duitsland te onderstrepen, liet uit economisch en politiek eigenbelang de Europese joden aan hun lot over, beriep zich op de noodzaak eigen volk eerst te beschermen. Na de feitelijke mislukking van de conferentie van Evian blokletterden sommige kranten dat het allemaal de schuld was van de Duitsers. Een deel van de pers leverde evenwel bittere commentaar: 'Wie Evian achterstevoren leest krijgtnaive'; 'Als dit de vluchtelingen te hulp snellen is, wat zouden naties dan doen als ze joden in de steek lieten?' De nazi's sloegen vanzelfsprekend munt uit de affaire, ze gebruikten de afloop van de conferentie als een rechtvaardiging van de Duitse jodenpolitiek. Iets later, op Halloween (de avond voor Allerheiligen), zaaide Orson Welles paniek in de V.S. door in een hoorspel, gebaseerd op The war of the worlds van H.G. Wells, een andere invasie te fingeren, dit keer van... Marsmannetjes.

Een paar dagen eerder hadden de nazi's duizenden Poolse joden uit hun Rijk verdreven. Maar in Polen waren de joden al evenmin welkom. Na heen en weer gedreig kwamen er moeizame onderhandelingen tussen Duitsland en Polen. In afwachting leefden vijf tot tienduizend joden maandenlang (sommigen van november '38 tot augustus '39) in erbarmelijke omstandigheden in het niemandsland tussen beide naties. Onder deze joden bevond zich ook de familie van Herschel Grynszpan, die in 1936 naar Frankrijk was geëmigreerd. In Parijs volgde hij de berichtgeving over de antisemitische terreur op de voet. Verbitterd over een lot dat nu ook zijn familie trof, schoot hij op 7 november 1938 de derde secretaris van de Duitse ambassade in Parijs neer. De aanslag werd door de nazi's aangegrepen om de novemberpogrom, deReichskristallnacht (van 9 op 10 november), te ontketenen.

Nog in oktober 1938, werd op verzoek van de Zwitserse regering beslist dat Duitse joden voortaan een onuitwisbare rode J op hun identiteitspapieren moesten dragen. Zwitserse autoriteiten wilden de joodse immigratie een halt toeroepen, zonder hun toeristische belangen te schaden. Enkele maanden later bleek uit een in de V.S. georganiseerde enquête dat bijna 90 % van de Amerikaanse burgers zou instemmen met een immigratieverbod voor Europese vluchtelingen. De weinigen die tegen waren, waren bijna allen joods. Zo'n zes maand later smeekte een duizendtal Duitse joden tevergeefs om asiel in Noord- en Zuid-Amerika. Ze waren op 13 mei 1939 in Hamburg ingescheept op de Duitse pakketboot St-Louis en ten einde raad naar Cuba getrokken, ondanks het feit dat hun visa inderhaast waren ingetrokken. De St-Louis zwalpte wekenlang rond in de buurt van Cuba, de hele tijd geschaduwd door de Amerikaanse kustwacht die verhinderen moest dat wanhopige passagiers de V.S. al zwemmend probeerden te bereiken. Onderhandelingen leidden uiteindelijk tot een overeenkomst. Mits betaling van 500 dollars per vluchteling zouden de joden Cuba toch binnen mogen. Maar de joods-Amerikaanse hulporganisatie die dit akkoord bedongen had, slaagde er niet in de afkoopsom tijdig bij mekaar te krijgen. Op 6 juni 1939 zette de St-Louis onverrichter zake (29 passagiers met nog geldige passen, waaronder 23 joden, waren wel ontscheept) terug koers naar Europa. Na heel wat consternatie en media-aandacht kregen de passagiers tijdelijk onderdak aangeboden in België, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland.

Toen de jodenuitroeiing volop aan de gang was en politici geen reden meer konden bedenken om de werkelijkheid ervan te betwijfelen, werd verwoed weggekeken, ook door de Yishuv (de joodse gemeenschap in Palestina). Van joodse zijde werden wel haalbare acties en maatregelen voorgesteld, maar er werd bijzonder weinig ondernomen. Politieke, economische, militaire en ook antisemitische overwegingen en doelstellingen, wogen steeds zwaarder dan medemenselijke. Toen naar het einde van de oorlog toe, Himmler het vege lijf probeerde te redden en zich daarom bereid verklaarde het leven van duizenden Hongaarse joden te sparen, in ruil voor materiële en politieke garanties, werkten westerse politici zo hard tegen dat menig plan mislukte. Er is, zoals Auschwitz-overlevende Arnoni schrijft "nog iets tragischer dan de Holocaust: de nonchalance, de lauwheid waarmee de mensheid als geheel de Holocaust heeft geslikt, over zich heen heeft laten komen, er met een boog omheen is gelopen, zich er immuun voor gemaakt heeft. In welke mate verschillende volken er echt onschuldig aan geweest zijn dan wel actief of passief medeplichtig waren, de onaandoenlijkheid, de stoïcijnsheid, de hardheid waarmee uiteindelijk gereageerd is, zijn bijna universeel." (Arnoni-1983, p. 306).[29]
 

Een barbaarse civilisatie

De Duitsers uit de eerste helft van de twintigste eeuw waren geen barbaren. Ze vormden een van de meest vooraanstaande cultuurvolkeren en stonden in vele sferen van de maatschappij aan de spits. Dat maakt de gruwel die in naam van en door het Duitse volk werd aangericht des te alarmerender en, op het eerste gezicht, ook onbegrijpelijker en unieker. Dit is de achtergrond van de gedachte dat de jodenuitroeiing uniek is, niet met andere volkenmoorden kan (en mag) vergeleken worden, de zogenaamde uniciteit van deze volkenmoord. De judeocide voltrok zich niet ver van huis, in een afgelegen koloniaal gebied bijvoorbeeld, maar in Europa, onder onze neus. Ze werd gepland en uitgevoerd door een leidende westerse natie, een van de belangrijkste centra van westerse beschaving. De slachtoffers waren daarenboven geen duidelijk herkenbare, 'afwijkende' vreemdelingen, maar blanke, geciviliseerde en, in West-Europa, grotendeels geassimileerde en vaak vooraanstaande medeburgers. Deze kenmerken van de daders én de slachtoffers, aspecten die volkenmoord ten enenmale leken uit te sluiten, maken deze genocide in onze ogen zo ongerijmd en uniek.[30] Stapels lijken van Derde-Wereld-mensen wekken nu eenmaal minder empathie op, Hutu- of Tutsi-moordbrigades geen stamgevoel. De herkenbaarheid, de raciale en culturele 'kwaliteit' van slachtoffers en daders, of met andere woorden het blanke superioriteitsgevoel, speelt een rol.

Zelfs SS-ers waren door de band geen sadisten. De meesten onder hen, zeker SS-ers van het eerste uur, waren overtuigde politieke soldaten. Ze stonden in dienst van de nieuwe sociale orde waarin ze rotsvast geloofden. Ze waren bezield, beginselvast en plichtbewust. Ze identificeerden zich met de SS (Schutzstaffel: beschermingseenheid, weergroep), werden aangetrokken door zijn cultus van jeugd en mannelijkheid, de ascetische zelfopoffering, de stringente moraal en het elitair karakter (de SS heette de elite van het volk te zijn). Ze waren vrijwillig tot de SS toegetreden, op een moment dat daar geen tastbare vergoeding tegenover stond. SS-ers in de concentratiekampen (deTotenkopfverbände) hadden minder promotiekansen en het loon dat ze later kregen was kleiner dan dat van andere SS-ers. De meeste kampcommandanten, zij die het nauwst en het langst bij repressie en uitroeiing waren betrokken, behoorden tot deze overtuigde of fanatieke categorie. Kampcommandanten zagen geen reden om hun functie in vraag te stellen of te weigeren. De kampen waren gewoon een instrument van de ideologie die ze beleden en dienden.[31]

SS-ers volgden een autoriteit die ze als legitiem erkenden. Getrouwheid aan de ideologie was de te volgen norm en bepaalde het eergevoel (Meine Ehre heißt Treue). Gehoorzaamheid aan het gezag zorgde ook bij minder geharde volgelingen voor een gerust geweten: Wehrmachtsoldaten, politiemannen en gemobiliseerde reservisten. De meesten onder hen waren verre van rabiate racisten, maar waar nodig kweten ze zich naar best vermogen van de opgelegde taak, slachtpartijen op onschuldige burgers inbegrepen.[32] Uit nogal wat naoorlogs sociaal-psychologisch onderzoek blijkt dat, met de woorden van Stanley Milgram, "de inhoud van een bevel niet van doorslaggevend belang is, het feit dat het door een autoriteit wordt uitgevaardigd wel. (...) Een aanzienlijk deel van de mensen doet eenvoudigweg wat hun wordt opgedragen, en zolang deze opdrachten afkomstig zijn van een in hun ogen legitieme gezagsinstantie, voelen zij daarbij geen enkel gewetensbezwaar" (p. 113 & 218).[33]

Wie de opleiding of bepaalde bevelen - opdrachten tot meedogenloosheid - niet aankon, werd uitgezuiverd. Duizenden haakten af en hun werd geen strobreed in de weg gelegd. Naarmate de omvang van de genocide toenam, vergrootte ook de afstand tussen dader en slachtoffer, de moordwapens werden gesofistikeerder, het moorden werd steeds onpersoonlijker en grootschaliger. Het werd een fabrieksmatig doden, aan de lopende band, met een doorgedreven arbeidsverdeling. Ook gevoelens van verantwoordelijkheid en schuld geraakten daardoor steeds meer verspreid en gemilderd. De medicalisering en technologisering, de 'verwetenschappelijking' van het doden, praatte het verder goed. Op het aankomstperron van Auschwitz selecteerden artsen gevangenen alsof het om natuurlijke selectie ging. Een andere factor waardoor het doden vergoelijkt en gerationaliseerd werd, is de ontmenselijking van de slachtoffers. Door de jarenlange achteruitstelling en de onmenselijke levensomstandigheden in getto's en kampen gingen joden en zigeuners uiterlijk (extreme vermagering, ziekten, vervuiling) steeds meer lijken op deUntermenschen die de nazi's van het begin af in hen wilden zien.

De vergroting van de afstand tussen dader en slachtoffer, waardoor daders minder zwaar belast werden, was niet gepland. De distantiëring drong zich gaandeweg op, door en bij het moorden. In het begin gingen te veel daders en toeschouwers (bevelhebbers bijvoorbeeld) door het direct contact met de slachtoffers psychisch onderuit. Er kwam ook te veel protest tegen de onmenselijkheid, vooral tegen de openbaarheid van de slachtpartijen, tegen hun ongedisciplineerd verloop, sommigen maakten van de chaos zelfs misbruik om persoonlijke lusten te botvieren. Een andere wezenlijke factor die aanzette tot distantiëring, massificatie en rationalisering, was natuurlijk de schrikbarende toename van het aantal slachtoffers.

De uiteindelijke daders kwamen relatief zelden in gewetensnood. Ze waren ervan overtuigd goed te doen. Hun daden dienden een hoger doel. Ze vervulden een grootse opdracht, zuiverden de wereld van kwaad. Daarom ontzagen ze zichzelf noch anderen, maar ze probeerden toch zich op een zo 'humaan' mogelijke wijze van hun taak te kwijten. Op 4 oktober 1943 hield Heinrich Himmler, hoofd van de SS en van de Duitse politie, in Posen een urenlange toespraak voor SS- en politie-generaals. Hij had het ook even over "de jodenevacuatie, de uitroeiing van het joodse volk. Het is een van die dingen", zei hij, "die men gemakkelijk zegt - 'Het joodse volk wordt uitgeroeid', zegt elk partijlid, 'natuurlijk, staat in ons programma, uitschakeling van de joden, uitroeiing - doen we.' En dan komen ze allemaal af, 80 miljoen brave Duitsers die allen hun fatsoenlijke jood hebben. De anderen, dat zijn natuurlijk zwijnen, maar dit is een prima jood. Geen van allen die aldus spreken, heeft toegekeken, geen heeft het doorstaan. De meesten onder u weten wat een hoop van 100 lijken betekent, of vijfhonderd, of duizend. Dit volgehouden te hebben en - enkele gevallen van menselijke zwakheid uitgezonderd - fatsoenlijk gebleven te zijn, dat heeft ons hard gemaakt. Dit is een roemrijke bladzijde in onze geschiedenis, die nooit geschreven werd en niet geschreven moet worden,..." (Internationaal Militair Tribunaal Nüremberg, document PS-1919 - mijn vertaling). Fatsoen, zo blijkt indirect uit het vervolg van Himmlers betoog, heeft te maken met de houding tegenover Volk en Reich. De enkele SS-ers die het gewaagd hebben zich te vergrijpen aan voormalige rijkdommen van joden, nu staatseigendom, werden met de dood bestraft. "Wij hebben het morele recht, we hebben tegenover ons volk de plicht, dit volk, dat ons ombrengen wil, om te brengen. Maar we hebben niet het recht, ons persoonlijk te verrijken met een bontjas of een uurwerk, met een mark of met een sigaret, of wat dan ook. We zullen toch niet, omdat we een bacil uitroeien, erdoor besmet worden en sterven. Ik zal niet dulden dat zich ook maar een kleine rotte plek vormt of zich vastzet. Waar ze zich vormt, zullen we ze samen uitbranden. Maar alles samen kunnen we toch zeggen dat we deze zwaarste opgave in liefde voor ons volk volbracht hebben. En ons innerlijk, onze ziel, ons karakter hebben daarbij geen schade opgelopen." Eerder in zijn toespraak, toen hij het had over de oorlog in het Oosten en over slavische volkeren, had Himmler al duidelijk gemaakt dat fatsoen en humaniteit in de eerste plaats betrekking moesten hebben op het eigen, superieure Volk. "Eén principe moet absoluut gelden voor de SS-man: eerlijk, fatsoenlijk, trouw en kameraadschappelijk moeten we alleen zijn ten opzichte van leden van ons eigen bloed en verder tegenover niemand. (...) Of de andere volkeren in welstand leven of omkomen van de honger, dat interesseert me maar in zoverre dat we ze als slaven voor onze beschaving nodig hebben, verder niet. Of bij de aanleg van tankgrachten 10.000 Russische vrouwen van uitputting instorten of niet, interesseert me maar in de mate dat de tankgrachten voor Duitsland gereed moeten komen. We zullen nooit of te nimmer ruw en harteloos zijn als het niet nodig is, zoveel is duidelijk. Wij Duitsers, die als enigen ter wereld een fatsoenlijke houding hebben tegenover dieren, zullen toch zeker wel een fatsoenlijke houding aannemen tegenover deze mensdieren (Menschentieren), maar het is een misdaad tegen ons eigen bloed, ons over hen zorgen te maken..."

Nazi-bonzen verkeerden in de ideologische overtuiging de mensheid een dienst te bewijzen. Zij deden wat anderen dachten of alleen in besloten kring zeiden. Zij zuiverden de wereld van schadelijk kwaad: joden, zigeuners, bedelaars, geesteszieken... Ze betreurden alleen dat niet alle Duitsers de grootsheid van die taak inzagen, dat ze daardoor verplicht waren hun taak verborgen te houden en ze in veraf gelegen gebieden uit te voeren. De bereidheid en het geloof zich voor een ideaal, een hoogste principe, op te offeren is van oudsher de voornaamste bron van grootschalig door mensen veroorzaakt geweld. Wie bereid is voor een zaak te sterven, is ook bereid ervoor te doden. Het transcendentie-vermogen van de mens, de mogelijkheid zich de wereld voor te stellen zoals hij zou moeten zijn, is de voornaamste bron van zowel creatief als destructief gedrag.[34]

Nazi-bonzen en kampcommandanten waren, anders dan ze tijdens en na de oorlog werden afgebeeld, doorgaans geen barbaren of sadisten. Beoefenaars van de vrije beroepen, artsen en juristen bijvoorbeeld, waren oververtegenwoordigd in de nazi-partij (45 % was lid). Ook bij de SS en de SA waren ze oververtegenwoordigd. Onze verstomming over de belangstelling van sommige nazi's en SS-ers voor verheven cultuur, klassieke muziek bijvoorbeeld, heeft alles te maken met de wijze waarop wij nazi's en SS-ers afschilderen. De tegenspraak tussen barbaarsheid en cultuur is het produkt van onze afweer, onze behoefte om de afstand tussen hen en ons zo groot mogelijk te maken. Deze uit onze afweer geboren contradictie ging als stereotiep een eigen leven leiden: SS-ers die middenin een slachtpartij Beethoven spelen of bewonderen, bijvoorbeeld in Schindler's List van Steven Spielberg, bij de ontruiming van het getto van Krakau.[35] Tijdens en na de twee wereldoorlogen werd het begripDeutsche Kultur door velen als zo'n opvallende contradictio in terminis beschouwd, dat men meende ze als een voor iedereen vanzelfsprekende aanklacht te kunnen gebruiken tegen álle Duitsers.[36] Aldus schraagt het stereotiep de afweer waaruit het is voortgekomen, het wordt als 'bewijs' aangevoerd.

Om de zogenaamde gespletenheid van nazi's te verklaren, werden dikke boeken vol geschreven. Sommigen (Jay Lifton en Bruno Bettelheim bijvoorbeeld) kwamen tot de tautologische verklaring dat het om geestelijke gespletenheid gaat, ontdubbeling van de persoonlijkheid. Maar dat is een herformulering van het probleem, geen verklaring. Dit alles ter ontkenning van het feit dat mensen, normale mensen, er in bepaalde omstandigheden van overtuigd kunnen geraken dat sommige medemensen geen mensen zijn, maar onmensen waartegen zij, mensen, zich mogen en moeten beschermen, met alle middelen. En dat kan dan zonder al te veel gewetenswroeging omdat de ander niet als medemens, maar als een lagere en schadelijke diersoort wordt gezien, een insect dat vertrapt, een rat die vergiftigd mag worden. Waffen-SS'er Günther Niethammer bijvoorbeeld, verrichte in juni en juli 1941 in Auschwitz, waar toen alles in gereedheid werd gebracht om van dit kamp het centrum van de Endlösung der Judenfrage te maken, de nodige waarnemingen om de vogelwereld in Auschwitz zo uitputtend mogelijk te bestuderen en te beschrijven. In zijn nog in 1941 gepubliceerd ornithologisch verslag dankt hij kampcommandant Rudolf Höß en diens adjunct omdat ze het mogelijk hebben gemaakt dit "nog onontgonnen gebied" in kaart te brengen.[37] Een bekender voorbeeld biedt de SS-arts Johann Kremer. Die hield in 1942 in Auschwitz een dagboek bij waarin hij naast het lekkers dat hij te eten kreeg ook noteerde wanneer hij betrokken was geweest bij 'speciale acties', selecties en vergassingen.[38]

Dat een hoog ontwikkelde beschaving aan de basis lag van een van de ergste volkenmoorden is alleen op het eerste gezicht een tegenspraak. Die beschaving was een noodzakelijke - zij het geen voldoende - voorwaarde voor de technische en morele uitvoerbaarheid van zo'n langdurige en grootschalige massamoord. Het hoge politieke, sociale, economische, wetenschappelijke, technologische en culturele ontwikkelingspeil van de Duitse beschaving maakte regeling, disciplinering, wetenschappelijke en ideologische rechtvaardiging mogelijk. Het ging niet langer om een uitbarsting van opgehoopte woede en ontregelde agressie. De emotionele jodenhaat was in de loop van de negentiende eeuw omgevormd tot een beredeneerd antisemitisme, gerechtvaardigd door een wetenschappelijke theorie, de rassenleer. De pogrom, de ordeloze slachtpartij waar alle beschaafde mensen een afkeer van hebben, werd door de moderne Duitsers omgezet in een georganiseerde zuivering. De judeocide was een rashygiënisch verantwoorde operatie, ter meerdere glorie van mens en rede.

De hoge vlucht die wetenschap en technologie sinds de negentiende eeuw hadden genomen, en het daarmee verbonden geloof in de totale maakbaarheid van mens en maatschappij, brachten een coherente en moreel aanvaardbare toekomstvisie voort die de realisatie beloofde van een eeuwenoude droom: definitieve opheffing van het menselijk tekort. De inhumaniteit van de middelen werd geheiligd door een streven naar meer humaniteit, een streven gebaseerd op een übermenschliche moraal, een ethiek waaraan elke kleinmenselijkheid, medemenselijkheid, vreemd was.[39]


Demonisering van daders

Door demonisering van de vijand, door de daders af te schilderen alsUntermenschen, die in álles van ons verschillen, vergroten we de afstand die ons van hen scheidt tot een onoverbrugbare kloof. Alles waarvoor nazi's stonden, alles wat ze gedaan hebben, moet haaks staan op wat wij nagestreefd hebben en doen. Nazi-wetenschap moet pseudo-wetenschap zijn. De wrede geneeskundige experimenten op gevangenen noemen we onwetenschappelijk, niet medisch, en nazi-dokters kunnen niet anders dan krankzinnig of ziekelijk sadistisch zijn.

De wens is ook hier de vader van de gedachte. Wetenschap is wat op een gegeven moment door de wetenschappelijke gemeenschap als dusdanig gekenmerkt wordt. Het is een sociaal ingebedde activiteit en wetenschappers volgen sociale, tijdgebonden conventies. De 'nazi-geneeskunde', de eugenetica en tot op grote hoogte ook de rassenkunde waren volgens het in de eerste helft van de twintigste eeuw geldend paradigma wetenschap.[40] De 'nazi-geneeskunde' was geen breuk met het verleden, het was geen dwaling van enkelingen. Ze was een exponent van de reductionistische, natuurwetenschappelijke geneeskunde die zich beriep op totale ideologie- en waardevrijheid. Vele vooraanstaande wetenschappers, de farmaceutische industrie en alle Duitse universiteiten werkten er enthousiast aan mee.

Eens men rotsvast gelooft dat er mensen, minder-mensen en onmensen zijn, en dat de mensheid verbeterd kan worden door uitschakeling van dat minder of niet menselijke, is het humaan, verantwoord en wenselijk dat te doen. Zuiver medisch gezien is gedwongen sterilisatie niet onverantwoorder dan onvruchtbaarmaking op verzoek of met de toestemming van de betrokkene. De sterilisatie is in beide gevallen gebaseerd op dezelfde wetenschappelijke en technische kennis, en fysiologisch gezien is het resultaat identiek. Puur wetenschappelijk bekeken en teruggeplaatst in hun tijd waren de experimenten die artsen in de kampen organiseerden en uitvoerden, eerder vooruitstrevend en zelden zinloos. De experimenten waren gericht op het behoud, de vermenigvuldiging en de verbetering van het beste mensenras. Dat zorgde ervoor dat vaak gerenommeerde artsen en professoren, gevangenen als proefkonijnen konden gebruiken zonder in gewetensnood te geraken. In de ogen van SS- en Wehrmachtartsen waren de gevangenen die ze gebruikten trouwens toch ten dode opgeschreven. Fritz Klein, de SS-arts die op het Bergen-Belsen proces ter dood werd veroordeeld, kwam geenszins in verlegenheid toen zijn collega en gevangene, Ella Lingens-Reiner, hem vroeg of hij geen schaamte voelde over de wijze waarop hij met joden omsprong (niet-joodse gevangenen behandelde hij wat menselijker). Op de vraag of hij als arts geen respect had voor het menselijk leven, antwoordde hij: "Uit respect voor menselijk leven moet ik de rotte appendix uit een ziek lichaam halen. De joden zijn de rotte appendix in het Europese lichaam".[41] Ook Carl Clauberg, professor in de gynaecologie, die in 1940 al meer dan vijftig wetenschappelijke artikels op zijn naam had staan, behield een zuiver geweten niettegenstaande de zowel vernederende, pijnlijke als verminkende experimenten die onder zijn leiding werden verricht op vrouwelijke gevangenen in Auschwitz (injectie van bijtende vloeistoffen in de baarmoeder). Zijn experimenten om joden en zigeuners zo snel, goedkoop en massaal mogelijk te steriliseren - in 1943 stelde hij in een brief aan Himmler duizend vrouwen per dag als streefcijfer voorop - lagen geheel in de lijn van de nazi-ideologie.[42]

De meeste experimenten die artsen in de kampen uitvoerden, hadden te maken met experimentele erfelijkheidswetenschap, experimentele fysiologie en serologie. Bedoeling was steeds weer bescherming, verbetering en vermenigvuldiging van het Arische ras. Veel proefnemingen dienden militaire doelen. Het leven en overleven van de Duitse soldaat, dienaar van zijn volk en ras, gold als absolute waarde. Om bijvoorbeeld de overlevingskansen voor Duitse piloten die in zee terechtkwamen realistisch in te schatten en te vergroten, werden proeven gedaan om zeewater drinkbaar te maken, bevroren lichaamsdelen efficiënt te ontdooien en onderkoelde mensen te reanimeren. Daartoe werden gevangenen verplicht vele liters zeewater te drinken om allerhande ontzoutingsmiddelen uit te proberen, werden gevangenen urenlang onderkoeld om ze dan weer tot leven te wekken, als dat tenminste nog lukte. Anderen werden besmet met ongeneeslijke of dodelijke ziekten of opzettelijk verwond om experimentele geneesmiddelen uit te testen die misschien Duitse militairen konden redden (malaria, wondkoorts, giftige kogels...). Het merendeel van de experimenten werd op wetenschappelijk verantwoorde wijze opgezet, uitgevoerd en opgetekend: zorgvuldig, gedetailleerd, nauwlettend en nauwkeurig. Er werd 'gewoon' op mensen geëxperimenteerd alsof het dieren betrof.

Het welzijn, de pijn, de psychische en fysieke verminking, en het leven van de slachtoffers waren alleen van belang in het kader van het experiment. Zolang dat duurde waren de meeste proefkonijnen zeker van hun leven en werden ze vaak beter behandeld dan andere gevangenen, wat soms afgunst opwekte.[43]In enkele uitzonderlijke gevallen was hun leven slechts een middel om na te gaan hoe lang een mensenleven gerekt kon worden in extreme, experimenteel nagebootste omstandigheden. Bijvoorbeeld de proeven die Sigmund Rascher in Dachau uitvoerde om de maximale hoogte te bepalen waarop een piloot kon overleven, of om een uitrusting te testen nodig om te kunnen overleven onder zeer hoge druk en bij groot zuurstofgebrek. Rascher overschreed bij dit soort experimenten álle grenzen, ook die van de geneeskunde in nazi-context. Hij doodde zonder ideologisch verantwoordbaar doel, enkel en alleen om alle stadia van de doodstrijd van de slachtoffers gedetailleerd te kunnen optekenen.

Voor deze Versuche mit Menschenmaterial, zoals nazi-dokters hun experimenten noemden, werd ongegeneerd geput uit het in de kampen overvloedig beschikbaar mensenmateriaal. Zuiver wetenschappelijk gezien, als men geen rekening houdt met de gebruikelijke (medisch-)ethische beginselen, is menselijk 'materiaal' zonder enige twijfel ook het meest geschikte voor medische doeleinden. Door het begrip mens te vernauwen, had de nazi-ideologie ook het toepassingsgebied van ethische beginselen ingekrompen. Aanvankelijk viel zelfs nog een zekere schroom te merken, ze gebruikten bij voorkeur geesteszieken en misdadigers als proefkonijn. Maar het duurde niet lang voordat nog vrijwel uitsluitend zigeuners en joden werden gebruikt, wezens die volgens de nazi-ideologie toch alleen maar uiterlijk op mensen lijken. Mentaal en fysiek gehandicapten, joden en zigeuners waren menselijk materiaal(ook Bonhoeffer gebruikte die term al in zijn hierboven aangehaald artikel uit 1924). In hun beleving experimenteerden nazi-dokters op materiaal, niet op mensen. Medemenselijke overwegingen waren overbodig, het ging niet om medemensen maar om 'mindermensen'. Ware humaniteit was, dezeUntermenschen te gebruiken voor het hoogste doel, de (Arische) mens. In zoverre nazi-dokters overtuigd waren van dit nationaal-socialistisch mensbeeld (sommigen namen natuurlijk alleen de gelegenheid te baat om wetenschappelijk carrière te maken), handelden ze in overeenstemming met het geweten van hun gemeenschap. Ze handelden in naam van een hoger doel, hanteerden eenÜbermoral. En door de herdefiniring van het begrip mens bleven ze zelfs trouw aan de eed van Hippocrates: alle mogelijke middelen werden aangewend om de (Arische) mens te genezen en te behouden.

Wie in de ander zichzelf niet herkent, wie in de ander de ontkenning van zichzelf - van zijn waarden, normen, idealen en menselijkheid - meent te bespeuren, is maar een kleine stap verwijderd van de overtuiging dat die ander in bepaalde gevallen mag en moet worden misbruikt, gefolterd en vernietigd. In het verleden werd daarover niet anders gedacht door hooggeleerde en moreel hoogstaande mensen, bijvoorbeeld ten tijde van inquisitie, kruistochten, imperialisme en kolonialisme. Na de tweede wereldoorlog werden in nagenoeg alle beschaafde landen nog steeds geneeskundige experimenten gedaan op onwetende criminelen en geesteszieken. En waar militaire doeleinden in het spel zijn kan altijd nog meer. Tussen 1945 en 1975 bijvoorbeeld, heeft de Amerikaanse overheid minstens 1.400 verschillende onderzoeken goedgekeurd of gefinancierd waarbij in totaal circa 23.000 Amerikaanse kinderen, gevangenen, soldaten en geesteszieken radio-actieve stoffen kregen toegediend.[44] Of denken we maar aan de recente beslissing van de Franse president Jacques Chirac om de kernproeven te hervatten onder het atol Mururoa in Frans Polynesië, aan de andere kant van de wereld, zonder ook maar in het minst rekening te houden met de immense schade voor de gezondheid van de inboorlingen. Het uiteindelijke gevaar van heterofobie, stigmatisering en biologisch determinisme (racisme, sexisme)[45] is dat het onmenselijkheid humaniseert. Onvoorwaardelijke medemenselijkheid moet een absolute norm zijn en blijven voor ons denken en handelen. Zeker en in de eerste plaats zelfs waar het om anderen gaat, zij die niet aan onze normen beantwoorden. Onder gelijken is verdraagzaamheid vanzelfsprekend, bijna automatisch, zonder moeite. Verdraagzaamheid heeft alleen betekenis, waarde en effect als ze wordt uitgebreid tot de ander.

De 'nazi-geneeskunde' werd in 1945 volledig noch definitief afgezworen. Rond de resultaten van de zogenaamd zinloze medische experimenten wordt sedertdien een medisch-ethische discussie gevoerd: mogen de onderzoeksresultaten gebruikt worden of moet men dat uit eerbied voor de slachtoffers laten? In afwachting werd alvast van belangwekkende bevindingen gebruik gemaakt.[46] Wanda Poltawska, een van de proefkonijnen in Ravensbrück, nam reeds tijdens haar gevangenschap een weldoordacht standpunt in. Ze hoopte dat de experimenten waarvoor ze misbruikt werd de medische wetenschap vooruit zouden helpen, en ze zwoor dat ze, als ze het overleefde, arts zou worden (p. 84). Onderzoeksresultaten van Carl Clauberg werden in de jaren zeventig en tachtig door Duitse artsen gebruikt, onder meer om de kinderwens van onvruchtbare vrouwen in vervulling te laten gaan. Ze verwierven er internationale erkenning door.[47] Nog voor de oorlog beëindigd was, werd de jacht op nazi-experten, hun materiaal en onderzoeksresultaten geopend. De middelen die de Amerikaanse geheime dienst daarbij ter beschikking stonden, waren tien keer groter dan die van het tribunaal dat in Nüremberg moest oordelen over enkele nazi-dokters. Toen in augustus 1947 het vonnis over de artsen werd geveld, zonder dat de rechters echt zeggenschap hadden gekregen over bewijsmateriaal of beklaagden, was de recuperatie van 765 nazi-wetenschappers (actie Paperclip) bijna afgerond.[48]Zonder bepaalde experimenten waarbij talloze gevangenen werden misbruikt, zouden de ruimtevaarttechniek en -fysiologie nooit zo'n vaart genomen hebben. De resultaten van de hogedrukproeven in Dachau, die aan een zeventigtal gevangenen het leven hebben gekost, werden met medeweten van vooraanstaande Amerikaanse wetenschappers aangewend om bepaalde problemen in verband met onderdruk op te lossen. In dit licht doet de onvoorwaardelijke afwijzing van 'nazi-wetenschap' nogal cynisch aan.

Cynisme en hypocrisie werpen ook een schaduw over het Nürembergproces, het recht dat de overwinnaars spraken over de net verslagen doodsvijand. Zoals verwacht mocht worden, werden de nazi's met zoveel mogelijk zonden beladen en wasten de geallieerden zichzelf zo wit mogelijk. De Russische openbare aanklager wou op een bepaald moment zelfs de slachtpartij die de Russische politieke politie in Katyn had aangericht (een woud bij Smolensk waar in 1940 een duizendtal Poolse officieren koelbloedig werd afgeslacht) in de schoenen schuiven van de nazi's. Dat was de geallieerden, die wel beter wisten maar hun militaire bondgenoten te vriend wilden houden, toch wat te bar. Katyn werd dan maar verzwegen. Ook de Duitse bombardementen op westerse steden die aan talloze burgers het leven gekost hadden, werden buiten beschouwing gelaten. Was dat niet gebeurd dan hadden de nog meedogenlozere tapijtbombardementen op Hamburg en Dresden niet onvermeld kunnen blijven. De atoombommen op Japanse steden werden door hetzelfde cynisme gekenmerkt. Toen de bommen gegooid werden, waren de Japanners al tot overgave bereid. De bommen werden vooral gebruikt om indruk te maken op de Russen. De directe slachtoffers, meer dan tweehonderdduizend burgers, waren geen van allen actief betrokken bij de oorlog. Ze stierven een afgrijselijke dood, niet omdat ze iets hadden gedaan, maar omdat ze op het verkeerde moment op de verkeerde plaats waren.[49] "Hiroshima en Nagasaki waren", schreef ik eerder al, "veel meer dan Auschwitz, absolute, ambtelijk-technologische genocides, de mega-dood in haar meest concrete en vernietigende vorm, anders dan in Auschwitz, zonder enige selectie".[50]Hiroshima was zelfs een tweede keus doelwit. De bom was aanvankelijk bedoeld voor Kyoto, maar die stad werd omwille van zijn tempels en kunstschatten in bescherming genomen.


Een slachtoffervisie op de geschiedenis

Bij demonisering worden alle daden van de tegenstander gententionaliseerd en zijn macht om te realiseren wat hij nastreeft, wordt verabsoluteerd. De vijand krijgt de boosaardigheid en almacht van de duivel toegeschreven, het tegenbeeld van de goddelijke voorzienigheid. Demonisering is een meer dan gebruikelijk verschijnsel, zeker bij mensen in extreme situaties en bij extremisten. Antisemieten bijvoorbeeld overdrijven steevast de doelbewustheid en de macht van 'de' joden, anti-fascisten doen dat met nazi's en neo-nazi's. Ons denken over de jodenuitroeiing, met inbegrip van ons wetenschappelijk denken, werd hierdoor danig scheefgetrokken. De Endlösung wordt doorgaans voorgesteld als het resultaat van een zorgvuldig opgesteld en uitgewerkt plan. Alles was tot in de puntjes geregeld, Hitler wou de joden altijd al uitroeien, dat stond al met zoveel woorden in Mein Kampf (een mythe die het nog steeds doet). Alles was voorzien, er werd stap voor stap toegewerkt naar de judeocide. Zelfs het mogelijk verweer van slachtoffers en omstanders was ingecalculeerd, ingekaderd in het vernietigingsplan. Het was een diabolisch komplot waar geen ontkomen aan was.

Voor gevangenen in de nazi-kampen was het geloof in zo'n diabolisch komplot van groot nut. Daardoor konden ze het gevoel ontmenselijkt te zijn - een van de verschrikkelijkste gevolgen van een regime dat bepaalde mensen als minder dan beesten behandelde - op de SS projecteren. Alles wat in het kamp gebeurde, het kleinste detail, was vooruit gepland om gevangenen te vernederen en te dehumaniseren. Schuldgevoelens over degeneratie van de persoonlijkheid en over de teloorgang van morele waarden (om te kunnen overleven moesten sommige morele normen overtreden worden), werden erdoor gemilderd. Mede hierdoor bleef de komplottheorie ook na de bevrijding overeind, kleurde ze de verwerking van de bittere ervaring en de beeldvorming over de kampen.[51]

De slachtoffervisie, een kijk bepaald door directe en passieve betrokkenheid, heeft de geschiedschrijving over de jodenuitroeiing lange tijd verregaand vertekend. De demonisering door gewezen gevangenen (Bruno Bettelheim bijvoorbeeld) werd overgenomen door vele buitenstaanders. Sommigen gingen daarbij zelfs nog een stap verder. Leonard Peikoff bijvoorbeeld, een Amerikaans filosoof, verdedigde de stelling dat de kampen en de gruwel niet alleen bedoeld en gepland waren voor dehumanisering van de slachtoffers, maar ook voor die van de daders, de SS. Bij beiden moest elke vorm van zelfbepaling vernietigd worden. De slachtoffers werden omgevormd tot robotten die hun bewakers slaafs volgden, de bewakers zelf werden door hun kampfunctie omgevormd tot marionetten die de Führer zonder verpinken gehoorzaamden. Daarom, om de daders tot abjecte onderdanigheid te brengen, werd gebruik gemaakt van volmaakt onschuldige slachtoffers, joden. SS-ers konden hun daden dan niet meer rationaliseren, bijvoorbeeld door te denken dat de slachtoffers hun lot verdiend hadden. Ze moesten bevelen opvolgen omdat ze bevolen werden.

De demoniserende interpretatie van de jodenuitroeiing staat haaks op de werkelijkheid. De judeocide begon niet van bij de machtsovername door de nazi's en al evenmin van bij het begin van de tweede wereldoorlog. Toch waren dat twee momenten waarop dat perfect had gekund, tenminste als de volkenmoord toen al gepland zou zijn geweest, maar dat was ze niet. Dergelijke momenten van totale macht en machtswellust leiden gemakkelijk tot radicalisering. Dat gebeurde trouwens ook, op andere vlakken: van bij de machtsovername werden staatsconcentratiekampen opgericht en het begin van het 'euthanasie'programma viel bijna samen met het begin van de oorlog. De jodenuitroeiing begon echter pas in de tweede helft van 1941, acht jaar na de machtsovername en twee jaar na het uitbreken van de oorlog. Tussen de oprichting van het eerste concentratiekamp en het in werking treden van het eerste uitroeiingskamp liggen meer dan acht jaar. Deze kloof tussen enerzijds politieke en militaire realiseerbaarheid van de genocide en, anderzijds, haar uitvoering, is een van de grootste bezwaren tegen een intentionalistische interpretatie. Om het 'uitstel' van de Endlösung te verklaren, moeten ad hoc hypothesen worden gebruikt die teruggaan op fasen uit de geleidelijke escalatie van discriminatie naar genocide. Men valt met andere woorden terug op fasen uit de functionalistische interpretatie van de volkenmoord, waarbij de klemtoon ligt op de geleidelijkheid en onvoorspelbaarheid van ontwikkelingen, beslissingen en hun interactie, hun verandering en evolutie.

Deze escalatie begon met tamelijk onschuldig ogende maatregelen: banken in het park waarop joden niet mochten verpozen, nur für Arier, dan delen van het park, vervolgens bepaalde parken, dan bepaalde steden waar joden uit geweerd werden. Een neerwaartse spiraal die bijna altijd hetzelfde patroon volgde. Aanvankelijk werden rechten met een publiek karakter ontzegd, rechten waarvan de uitoefening anderen kon storen of 'besmetten' - het verbod gebruik te maken van een publieke telefooncel, aparte zitplaatsen voor joden op de tram; dan deinden angst en onverdraagzaamheid uit tot de privé-sfeer, joden moesten hun privé telefoontoestellen inleveren en mochten geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer. Om dit soort wetten uitvoerbaar te maken, moesten joden zich laten registreren, een jodenster dragen en uiteindelijk, toen ze door stigmatisering en discriminatie zichtbaarder waren geworden dan ooit, werd zelfs hun aanblik ondraaglijk. Ze konden en moesten dan verwijderd worden uit het blikveld van de goegemeente.

Deze escalatie werd in de hand gewerkt door rivaliteit tussen nazi-bonzen die, om bij hun oversten op een goed blaadje te staan, steeds verder gaande maatregelen voorstelden. Een andere bevorderlijke factor was het geringe protest in binnen- en buitenland tegen de elkaar almaar sneller opvolgende discriminatoire maatregelen. Wijd verspreide angstgevoelens voor de ander, heterofobie en zelfs racisme hebben ongetwijfeld een rol gespeeld. Maar bepalender toch, was de bijna totale onverschilligheid voor het lot van de gediscrimineerde medemens. Het kon de meesten geen barst schelen wat er met misdadigers, communisten, bedelaars, werklozen, homoseksuelen, Jehova's Getuigen, joden en zigeuners gebeurde. Ze hadden meer dan genoeg aan hun hoofd, zeker tijdens de oorlog. Hebzucht en inhaligheid waren ook van de partij. De goederen, beroepen, functies... die aan joodse medeburgers ontnomen werden, vielen anderen te beurt. Ook toen was de een zijn dood, de ander zijn brood. De weg naar Auschwitz was gebouwd op haat, die van Hitler en andere nazi-ideologen, maar geplaveid werd hij door de onverschilligheid van brave burgers, gewone mensen, mensen zoals u en ik. Over de schuld kan niet gediscussieerd worden, de aanstichters en schuldigen zijn gekend. Maar de verantwoordelijkheid voor de afloop, die is veel breder dan doorgaans aangenomen wordt.

Intentionalisering en demonisering van wat anders is, het ongewild ten top drijven van zijn dreiging, is eigen aan alle vroege stadia van menselijke ontwikkeling, bij individuen en culturen. Deze intentionalisering levert zeer tastbaar politiek en psychisch voordeel op, zeker op korte termijn. Ze pleit ons vrij van schuld, tegen demonen valt nu eenmaal niets te beginnen. Het Duitse volk werd meegesleurd, en wij omstanders konden niets ondernemen tegen zo'n perfect uitgekiend plan. Het mag ons zelfs als een verdienste worden aangerekend dat we ons desalniettemin hebben verzet, met de moed der wanhoop. Deze voorstelling van zaken strookt evenwel niet met de werkelijkheid. Hitler kwam op legale wijze aan de macht, verkozen door het volk. De traditionele elites, het leger en het volk bleven hem ook tot bijna het midden van de oorlog steunen. En wij, de westerse wereld, de geallieerden, hebben uit diplomatieke, politieke en zelfzuchtige overwegingen lange tijd het licht op groen geplaatst voor zijn veroverings- en vernielzucht. Toen het al meer dan te laat was, toen de slachtpartij volop aan gang was, hebben we heel weinig ondernomen om de joden te hulp te komen.

De komplottheorie, intentionalisering en demonisering, zijn het resultaat van averechtse geschiedschrijving. De gebeurtenissen worden geduid in functie van hun afloop, die als intentie in het verleden wordt teruggeplaatst. Deze teleologische geschiedenisinterpretatie overschaduwt en verduistert het altijd grillige verloop van grootschalige gebeurtenissen, hun door velerlei factoren bepaalde ontwikkelingsgang en meerzijdigheid, door de fatale eenzijdigheid van hun afloop.


Door de ogen van daders

Door de afschrikwekkende afloop van het nazi-regime, immense lijkenhopen, voor te stellen als het resultaat van een doelbewust, stap voor stap uitgevoerd plan; door de wandaden van enkele sadisten in de kampen uit te breiden tot alle Duitsers, nazi's of SS-ers wordt het onmogelijk nog iets in ze te herkennen. De beelden uit bijvoorbeeld Het boek der kampen van Ludo van Eck, waarin de gruwelijkste feiten werden samengebald om de aanklacht zo verpletterend mogelijk te maken, die beelden maken het besef dat ook wij in potentie daders, in elk geval lijdzame toeschouwers zijn, ten enenmale onmogelijk. De daders zijn, zoveel is duidelijk, onmensen. Niemand beleeft zichzelf als onmens. Identificatie wordt aldus verijdeld.

Om het 'Dit nooit meer!', het politieke programma van kampoverlevenden, zoveel mogelijk kracht bij te zetten, met de beste bedoelingen dus, wordt het gecondenseerd gruwelbeeld steeds weer voorgehouden. Kort geleden nog stelde ik tot mijn ontsteltenis vast dat een bezielde leerkracht tienjarigen opdroeg enkele bladzijden uit Het boek der kampen in eigen woorden na te vertellen. Het leergierig en intelligent zoontje van vrienden moest een opstel maken over de mensenzeep, de hardnekkige mythe dat nazi's zeep vervaardigden uit vet van hun slachtoffers (sommigen beweerden dat 'zelfs' Anne Franks lichaam tot zeep zou verwerkt zijn).[52] De mensenzeepmythe werd eind jaren tachtig, begin jaren negentig definitief weerlegd. Uit chemisch onderzoek is gebleken dat de bewaard gebleven zeepstukken geen menselijke substanties bevatten.[53] Het ooggetuigeverslag in Het boek der kampen (dat ondanks de weerlegging van de zeepmythe behouden werd in de tiende editie) is een mengsel van geruchten die teruggaan tot in de eerste wereldoorlog en een wat scabreuze fantasie. De professor die de zeep had uitgevonden, had er, aldus Ludo van Eck, een wetenschappelijke naam aan gegeven, Koïtek (cotus), de troetelnaam van zijn liefje.[54] Het effect van dit soort sterke verhalen op jeugdige, door hun leerkracht aangemoedigde lezers laat zich raden. Zeker als ze zullen ontdekken dat dit gruwelverhaal een produkt is van de menselijke fantasie, die in tijden van oorlog wel eens vaker op hol slaat. Het gevaar dat dan de simplistische denkwijze van negationisten zal worden gevolgd - 'het zal allemaal wel overdreven zijn' - is verre van denkbeeldig.[55]

Te vrezen valt dat door overbelichting van de extreemste gruwelen het tegendeel wordt bereikt van wat wordt beoogd. Door weglating van de fasen in de escalatie van discriminatie naar genocide, door de gruwel nog aan te dikken door mythes die de onmenselijkheid van daders en de menselijkheid van slachtoffers absoluut aan elkaar opponeren, wordt het gebeurde alleen maar onbegrijpelijker en ongrijpbaarder. De afstand tussen daders en slachtoffers, tussen hen en ons, wordt onoverbrugbaar. De les die uit de gruwel getrokken moet worden, dat beschaafde mensen tot dergelijke gruwel in staat zijn, wordt in haar tegendeel omgekeerd: alleen onmensen doen dat. De demonisering van het kwaad maakt het banale kwaad, de alledaagsheid van kwaad, onnaspeurbaar en oncontroleerbaar.

Medelijden voor slachtoffers en, waar het om door mensen veroorzaakt leed gaat, afschuw voor daders, wellen bij iedereen spontaan op. Mensen identificeren zich vanzelf met slachtoffers, niet met daders. Dat men in bepaalde omstandigheden dader zou kunnen worden, is voor de meesten onder ons onvoorstelbaar, het wordt a priori uitgesloten. De in ieder van ons aanwezige potentie tot redeloos kwaad wordt stelselmatig ontkend. Inleving in de slachtofferrol wordt in de westerse cultuur bovendien van jongs af aan bekrachtigd door de judeo-christelijke-humanistische moraal. Maar vereenzelviging met slachtoffers en distantiring van misdadigers bemoeilijkt het kennismatig doorgronden van volkenmoord. De vraag hoe het zo ver is kunnen komen, kan maar afdoend beantwoord worden als we door de ogen van de daders proberen te kijken. Zij kennen de motieven van hun daden, zeker tot op bepaalde hoogte. Hun daden zijn voor hen, anders dan voor slachtoffers, niet onbegrijpelijk. We moeten ons dus, paradoxaal en pijnlijk genoeg, bij wijze van spreken afkeren van de slachtoffers, van hun door gedwongen lijdzaamheid bepaalde visie op wat hun overkomen is. De daders, hun motieven en hoe beide geëvolueerd zijn, dat moet worden bestudeerd. De totstandkoming en de evolutie van ideologieën die de daders hebben bezield, de groei en werking van structuren waarin ze functioneerden, die hun daden legitimeerden en mogelijk maakten, dát moet worden geanalyseerd.

Een bepaalde vorm van inleving in de daderrol, in het denken van de daders, is een vereiste om daders en daad te doorgronden, met het doel herhaling ervan indien mogelijk te voorkomen. Wie door een volkenmoord talloze verwanten en dierbaren verloren heeft, wie zelf psychisch en fysiek verminkt werd, kan dit normaliter niet. De meeste overlevenden hebben het door en vanuit hun ervaring over de totale onbegrijpelijkheid en onvatbaarheid van wat hun overkomen is. Afweer, ontkenning, niet-aanvaarding: dat is de aanvankelijke reactie op traumatische gebeurtenissen. Pas in een latere fase kan de getraumatiseerde op een meer realistische wijze op het gebeurde reageren. Hij kan er zich bij neerleggen, het aanvaarden, proberen te begrijpen, inkaderen in een enigszins leefbare interpretatie, het verwerken. Maar de kampervaring en de moord op geliefden zijn dermate traumatiserend dat velen nooit uit de fase van afweer en onbegrip geraken. Kampslachtoffers blijven beleven en begrijpen van binnenuit. Door de extremiteit van wat hun werd aangedaan, geraken ze vaak niet meer uit de ervaring. Het gebeurde blijft gebeuren, verliest nimmer zijn traumatisch karakter, wordt steeds weer herbeleefd. Zij die de misdaad hebben overleefd kunnen meestal met geen mogelijkheid de beweegredenen van de daders begrijpen. Om dat te kunnen, zouden ze zich in de daders moeten verplaatsen. Ze zouden zelf dader moeten worden, de eigen familie doden, zichzelf verminken en, om zich volkomen correct in te leven, daar bovendien weinig of geen negatieve gevoelens mogen bij hebben. Zij die toch proberen te doorgronden, kunnen de kennis over motieven van de daders zelden tot begrip uitbreiden. Het gaat hun begrip, hun lijden en smart te boven. Het is wezensvreemd, een ontkenning van het slachtofferschap, het lijkt wel een rechtvaardiging van het onherstelbare dat hun werd berokkend. Dit soort 'zelfvernietigende' empathie is bijzonder weinigen gegeven, M.S. Arnoni en Primo Levi bijvoorbeeld, wier geschriften mede daarom als grote getuigenisliteratuur worden beschouwd. Arnoni hamerde voortdurend op de noodzaak de dader te begrijpen om de potentiële Eichmann in jezelf te herkennen, hem onder ogen te zien, ervoor op je hoede te zijn.[56] Kwaad is des mensen en van alle tijden. Als keerzijde van het goede, dat andere produkt van vrijheid, schuilt het in potentie in ieder mens. Om het kwaad met wortel en al uit te roeien zou je de mens, het leven en dus ook de mogelijkheid van het goede moeten uitroeien.


Dit nooit meer!

De verschillende wijzen waarop we ons distantiëren van nazi's en SS-ers zijn, sociaal-psychologisch en ideologisch gezien, identiek aan die welke nazi's en SS-ers hanteerden om zich te onderscheiden van anderen. Ook wij wijten alle kwaad aan de ander en die wordt afgeschilderd als minder dan mens, onmens, duivel. Zoals daders de afstand tot hun slachtoffers maximaliseren, proberen slachtoffers en omstanders de kloof die hen scheidt van daders zo diep mogelijk te maken. Het kwaad, de ander, wordt gedemoniseerd om hem te ontmenselijken, om onze menselijkheid te vrijwaren. Demonisering is een vorm van wegkijken.[57]

Hoe omvangrijker en vreselijker de gruwel, hoe groter de behoefte er afstand van te nemen. Zoals we gezien hebben gebeurt dat vaak door overdrijving van de meest gruwelijke aspecten van het gebeurde. Daarom bijvoorbeeld wordt de intentionaliteit van de misdaad overtrokken. Demonisering maakt het kwaad onherkenbaar en onbegrijpelijk. Het wordt onvergelijkbaar en uniek. Het kwaad wordt een nooit eerder vertoond kwaad. Alleen nazi's waren en zijn ertoe in staat, geen mens voor of na hen heeft zoiets aangericht. Deze uniciteit van de misdaad straalt ook af op zijn slachtoffers. Wat hun overkomen is, zij zijn uniek,[58] en daar beroepen ze zich waar nodig op om herhaling van het volgens hen unieke kwaad te voorkomen, om hun visie op het gebeurde kracht bij te zetten.[59]

De condensering van alle kwaad in de ander, de niet-ik, heeft naast een letterlijk verontschuldigend (deculpabiliserend) effect, ook een motiverende werking, ze zet tot daden aan. Als het kwaad zijn oorsprong vindt in de ander, dan kan het goede worden nagestreefd door de ander te mijden of te bestrijden. Bestrijding van het verabsoluteerde kwaad is vanzelfsprekend een absoluut goed. Het is een kwestie van zelfverweer, een helende en heilige plicht. Zij die zich hieraan onttrekken, het wagen de taak te nuanceren of in vraag te stellen, moeten wel kwaad in de zin hebben. Polarisering van goed en kwaad maakt blind en onverdraagzaam. Om het absolute kwaad met wortel en al uit te roeien, is veel, misschien wel alles veroorloofd. Tegen de gedemoniseerde tegenstander mogen middelen aangewend worden die hem tot archetypische vijand hebben gemaakt. Wie bijvoorbeeld de democratie belaagt of in gevaar brengt, mag, moet zelfs, op ondemocratische wijze bestreden worden; het gaat om legitieme zelfverdediging. De afweer van de mogelijkheid van kwaad en immoraliteit bij onszelf leidt op de lange duur dus tot gemoraliseerde immoraliteit, kwaad in naam van het goede.

Mensen zijn doorgaans zo zeker van de eigen zaak, de eigen waarden, normen en idealen (psychologisch gezien is dat ook tot op zekere hoogte nodig om ze te kunnen blijven nastreven), dat ze ze als evidenties ervaren en poneren. Daaruit volgt, dat wie dat goede niet nastreeft dom is, of welbewust kwaad in de zin heeft. De overtuiging van de eigen morele en ideologische integriteit sluit intactheid bij de ander, hij die er andere of tegengestelde waarden op nahoudt, als het ware uit. Hun geloof hekelen we als bijgeloof of afgoderij, hun gedrevenheid doen we af als fanatisme, hun overtuigingen schilderen we af als misleiding en propaganda, hun steekhoudende argumenten veroordelen we als drogredenen, hun integriteit minachten we als hypocrisie. De tegenstander au sérieux nemen, aanvaarden dat hij - los van het feit dat hij volgens ons dwaalt - mogelijk oprecht kan zijn, wordt kennelijk aangevoeld als verraad aan eigen waarden en streven. De bewustheid van de eigen integriteit, ontleend aan het feit dat men door introspectie op de hoogte is van de eigen motieven en hun oprechtheid, sterkt mensen in hun overtuiging en straalt ook af op het voorwerp van die overtuiging. Ideologie en ideologische overtuiging staan in voortdurende wisselwerking en bekrachtigen elkaar. Wat afwijkt geraakt almaar sterker geassocieerd met dwaling, leugen, onoprechtheid en kwade wil. Het goede - en dus ook het kwade - wordt ondubbelzinnig, uniek, in alle omstandigheden en voor iedereen kenbaar en navolgbaar.

Vanuit onze ideologische en morele zelfverzekerdheid lijkt het bijna onvoorstelbaar, maar de ideologen van het nationaal-socialisme en vele overtuigde aanhangers van deze ideologie waren evengoed zeker van hun gelijk en morele integriteit. De oprechtheid en de kracht van hun overtuiging, de zekerheid van het eigen gelijk, de uniciteit van wat zij als goed en kwaad beschouwden, brachten analoge gevoelens, interpretaties, afweer en rationalisaties voort. Het lijkt ongelofelijk, maar overtuigde nazi's zagen zichzelf, hun volk als de benadeelde partij. Ze beschouwden zichzelf als (potentiële) slachtoffers van het judeo-bolsjewisme dat de wereld verknechten wou, slachtoffers ook van zwaar mentaal en fysiek gehandicapten die het ras bedreigden en met belastingsgeld gingen lopen. Overtuigde nazi's zagen zichzelf niet als misdadigers, ze waren ervan overtuigd reële wantoestanden en gevaren te bestrijden. Juist dat vormde de kracht van hun overtuiging.

De Duitser als prooi van almachtige tegenstanders - het jodendom, het bolsjewisme, de plutocratie - deze komplottheorie treft men in talloze toespraken en geschriften van nazi-bonzen aan. Hitler herhaalde tot vervelens toe dat, als het internationale jodendom in en buiten Europa het nogmaals zou wagen de volkeren in een wereldoorlog te storten, het niet weer als overwinnaar uit de strijd zou komen. Dat zou hij nooit meer dulden! Dit keer, voorspelde de Führer (onder meer tijdens zijn beruchte redevoering van 30 januari 1939 voor de Reichstag) zou "de uitkomst niet de bolsjewisatie van de wereld zijn en daardoor de overwinning van het jodendom, maar wel de vernietiging van het joodse ras in Europa." Duitse soldaten die tegen Rusland ten strijde trokken, werden op analoge wijze aangespoord door de hoogste legerleiding. Ze moesten de aartsvijand meedogenloos uitroeien. De veldtocht tegen het judeo-bolsjewisme was immers een ideologisch rechtvaardige oorlog. Het ging hier om meer dan eenvoudige soldatenplicht. De soldaat was, schrijft generaal-veldmaarschalk Walter Von Reichenau in een op 10 oktober 1941 uitgevaardigd bevelschrift over de houding van de troepen aan het oostfront, "meer dan een strijder volgens de krijgskunst, hij was tevens drager van een onverbiddelijk volks idee en wreker van alle beestachtigheden die het Duitse volk en daaraan verwante volken werden aangedaan. Daarom moet de soldaat volledig begrip tonen voor de noodwendigheid van de harde maar gerechtvaardigde straf voor het joodse Untermenschentum".[60] Of met de woorden van Erich von Manstein, een van de bekwaamste en meest invloedrijke officieren van de Wehrmacht: "Het jodendom heeft (...) de sleutelposities in handen van politieke leiding, bestuur, handel en nijverheid, en vormt de kiem van alle onrust en eventuele opstanden. Het joods-bolsjewistische systeem moet eens voor al worden uitgeroeid. Nooit meer mag het in ons Europees 'Lebensraum' vaste voet krijgen..."[61] Ook hier werd het kwaad dus gecondenseerd, herleid tot een enkelvoudige en gedemoniseerde oorzaak. Het lijdt geen twijfel dat Hitler en zijn acolieten het judeo-bolsjewisme als zo'n gekwadrateerd monocausaal kwaad zagen, en er bijgevolg van overtuigd waren alle kwaad uit de wereld te kunnen helpen door die ene oorzaak te vernietigen.

Besef van eigen integriteit en de zekerheid van het eigen gelijk vertekenen de houding tegenover de ander. Ze vervormen en bepalen de wijze waarop hij wordt waargenomen, benaderd en behandeld. Vanuit een bijna onvermijdelijk meerwaardigheidsgevoel - zeker als de overtuigingen van de ander lijnrecht tegengesteld zijn aan de onze - kan men zich bijna niet voorstellen dat de ander oprecht gelooft in wat de ontkenning lijkt of is, van onze waarden. Wie bijvoorbeeld het bestaan van de judeocide ontkent, moet wel te kwader trouw zijn. Men kan zich niet indenken dat sommigen er oprecht van overtuigd zijn dat het verhaal over de jodenuitroeiing deels of geheel onwaar is. De inhoud van die overtuiging is zó afkeurenswaardig, dat het misprijzen wordt uitgebreid tot de motieven erachter. Wie deze volkenmoord ontkent, ontkent de realiteit van een gebeurtenis die ons politiek-ideologisch gelijk aantoont. Ontkenners kunnen, mogen niet zuiver op de graat zijn. Ze worden gedemoniseerd: ze twijfelen helemaal niet aan de judeocide, ze ontkennen alleen maar om de weg vrij te maken voor een herhaling van alle ellende. Ze streven doelbewust het kwaad na.[62] Deze wijze van voorstellen ligt, paradoxaal genoeg, aan de basis van zware onderschatting van hun ideologie, overtuiging én overtuigingskracht.[63]

Holocaustontkenners en aanhangers van extreem-rechtse ideologieën streven door de band geenszins herhaling van volkenmoord na. Zoals in het bruine verleden willen ze 'gewoon', eens ze de macht veroverd zullen hebben, al degenen die niet in hun wereldbeeld passen erin doen passen of, als dat niet lukt, uitdrijven. Dat dit uiteindelijk, zoals de geschiedenis leert, tot volkenmoord leidt, zien ze niet in of ontkennen ze. Diegenen onder hen die het bestaan en de ernst van de volkenmoord door de nazi's niet in twijfel trekken, doen het gebeurde af als een unieke ontsporing, een soort werkongeval. Enkelen beseffen maar al te goed dat hun doel niet gerealiseerd kán worden zonder verregaande discriminatie, vervolging en desnoods uitroeiing. Maar ze tillen er niet aan, wie de wereld verbeteren wil moet soms hard zijn, waar gehakt wordt vallen nu eenmaal spaanders. Het zijn zelden pathologische sadisten. Zoals destijds zijn de meesten ervan overtuigd het goede na te streven en juist dat is, zoals destijds, hun kracht en dreiging.

Terloops gezegd wordt de uitwerking van het politieke schrikbeeld Holocaust[64] zwaar overschat door voor- en tegenstanders. Het is bijvoorbeeld zeer de vraag of het mensen, die zich aangesproken voelen door het extreem-rechts ideeëngoed, afschrikt om hun stem aan een extreem-rechtse partij te geven. Het gros van de bevolking plukt de dag, houdt zich ternauwernood bewust met politiek en geschiedenis bezig. Het Holocaustargument is maar echt overtuigend voor wie niet meer overtuigd moet worden. Reacties van de man in de straat op mijn beroep - onderzoek rond de nazi-kampen - hebben me geleerd dat velen er bijzonder weinig over weten, dat nogal wat mensen aan de ernst of werkelijkheid ervan twijfelen en, wanneer ze me zogenaamd in vertrouwen nemen (na een voordracht waarin ik de evolutie van discriminatie naar uitroeiing gedetailleerd heb uiteengezet), ook wel geloven dat "die joden het toch voor een stuk zelf gezocht hebben..." Ook uit enquêtes blijkt dat het bij sommige bevolkingsgroepen maar pover gesteld is met de kennis over en de geloofwaardigheid van de judeocide. Dit is niet zo verwonderlijk als het op het eerste gezicht lijkt. Als men de kennis over wat de nazi's vijftig jaar geleden hebben uitgericht met de Europese joden, zou toetsen aan de kennis over man-made disasters hier en nu, zou de verbazing vast minder groot zijn. Wie zich in Vlaanderen beperkt tot de berichtgeving in bepaalde kranten en op commerciële televisiezenders, wordt bijvoorbeeld veel beter geïnformeerd over kleinschalige ellende in de eigen regio (auto-ongevallen en branden in België), dan over de aanhoudende gruwel in, zeg maar, Ruanda of voormalig Joegoslavië. Zoals in de jaren dertig en veertig, ligt de grote meerderheid van de bevolking daar namelijk niet wakker van.

De verschrikkelijke gevolgen van totalitaire regimes worden gebruikt als hét argument tegen extreem-rechts (en extreem-links). De weg die naar dit absolute kwaad leidt, mag nooit meer worden ingeslagen. Maar is dat voor de meeste mensen het absolute kwaad? Hebben de meesten een afkeer van discriminatie en vervolging van andersdenkenden, van oorlog en genocide waardoor ze niet zelf getroffen worden? Wordt de systematische uitroeiing van tien, honderd, duizend, honderdduizend andersdenkenden werkelijk als erger ervaren dan de eigen dood, de dood van een familielid, een geliefde, het verlies van een oog of een arm? Leren geschiedenis en dagelijkse werkelijkheid niet veeleer dat het voor de meesten onder ons andersom is, zeker wanneer het grotere kwaad ver weg geschiedt, anderen overkomt? Uit de nieuwsberichten kan dienaangaande een sociologische wet worden afgeleid. Hoe verderaf een ramp gebeurt, hoe gruwelijker ze moet zijn om ons nieuws te halen. Belevenissen van Belgische VN-soldaten in een ver afgelegen rampgebied of een busongeval aan de andere kant van de wereld waarbij landgenoten getroffen worden, dat komt er wel in. Dat is de uitzondering die de regel bevestigt: het gaat om 'onze jongens', ons eigen volk, ons gevoel van nabijheid en betrokkenheid dus.

Dat geen rekening wordt gehouden met de mogelijke oprechtheid en integriteit van de ideologische tegenstander, is op zich zelf natuurlijk niet erg. Maar door deze ideologische polarisatie - de ander als bron van alle kwaad - worden vaak andere concrete oorzaken van ellende over het hoofd gezien. Manichestisch denken kan op die wijze kwaad in de hand werken. De zekerheid over het monocausaal karakter van alle kwaad leidt tot al te eenzijdige remedies. Neem opnieuw de holocaustontkenners. Doordat men er heden ten dage van overtuigd is dat het levendig houden van de herinnering aan de jodenuitroeiing de beste manier is om herhaling te voorkomen, zijn de ontkenners natuurlijk de gedoodverfde vijand. Dit is, terloops gezegd, niet steeds het geval geweest. Vóór 1980 was er relatief weinig belangstelling voor deze volkenmoord en ontkenners haalden zelden of nooit het nieuws. Sedertdien is het politieke belang van de judeocide fel toegenomen en daardoor kan niet meer schouderophalend voorbijgegaan worden aan haar ontkenning.[65]Negationisten worden tegenwoordig niet meer onderschat, maar overschat. Met uitzondering van Denemarken, werd in alle Westeuropese landen een speciale wet tegen holocaustontkenning uitgevaardigd. Deze eensgezindheid werd in België, dat als laatste de rangen vervoegde, zelfs als argument aangehaald: men mocht niet achterblijven. De strafbaarheid van de ontkenning weegt kennelijk zwaarder dan haar weerlegging. Wanneer ik aan een academisch geschoold publiek in alle ernst voorstel dat onderzoeken waaruitvolgens ontkenners blijkt dat massale vergassing van mensen niet mogelijk was, moeten worden overgedaan door een groep onafhankelijke en erkende wetenschappers om het ontkennersargument te weerleggen of, mocht het een grond van waarheid bevatten, te ontkrachten, reageren velen verontwaardigd: de geschiedenis hoeft niet bewezen te worden, waarheid moet niet onderzocht worden! Blijkbaar ontgaat velen het essentiële verschil tussen negationisme en wetenschappelijk revisionisme. Ontkenners deconstrueren, ze leveren deelkritiek om het geschiedkundig verhaal over de verdwijning van miljoenen Europese joden tijdens de tweede wereldoorlog uit mekaar te halen, te versplinteren en, denken zij (en hun verblinde tegenstanders), daardoor te ontkrachten. Ze bedrijven tegen-geschiedenis, proberen een historisch verhaal te vernietigen, zijn destructief bezig. Revisionisme verschilt hiervan doordat het een nieuw, verbeterd, meer waarheidsgetrouw beeld probeert te construeren met de bedoeling de werkelijkheid dichter te benaderen. Revisionisten proberen een geschiedkundig verhaal op te bouwen, zijn constructief bezig.[66]

In de strijd tegen het negationisme is revisionisme een onmisbaar wapen. Om de ontkenners afdoend te kunnen weerleggen, moeten onjuistheden in het verhaal over de jodenuitroeiing worden opgespoord en rechtgezet. Simplistische voorstellingen van (bepaalde aspecten van) de judeocide, bijvoorbeeld de komplottheorie, moeten worden herzien. Het courante verhaal over deze volkenmoord, verkleurd door afweer en demonisering, moet ontkleurd, verbeterd en genuanceerd worden. Maar wie dat doet komt al snel in aanvaring met de voorvechters van het politieke schrikbeeld Holocaust en met sommige kampoverlevenden die, zoals gezegd, vaak vastzitten aan reeds tijdens en door de ervaring gestereotypeerde voorstellingen over achtergronden en intenties van wat hun overkomen is. Voor deze mensen is elke herziening, hoe minimaal ook, voor welk doel dan ook, taboe. Ze vrezen steeds weer dat de jodenuitroeiing erdoor geminimaliseerd of gebanaliseerd zal worden. De hetze tegen holocaustontkenners en haar legalisering, de wet tegen de ontkenning, bemoeilijken dus in zekere zin de weerlegging van het negationistisch ideengoed. Bij de bespreking van de wet in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers probeerde men uiteindelijk wel rekening te houden met dit gevaar. De formule uit het wetsontwerp "[wie de genocide] op een beledigende wijze vergoelijkt" werd in de wet vervangen door "schromelijk minimaliseert". Maar de toepassing van deze wet blijft in vele gevallen toch een zaak van peilen naar mogelijke intenties van wie "ontkent, schromelijk minimaliseert, poogt te rechtvaardigen of goedkeurt".[67] Opvallend en betreurenswaardig is ook, dat bij de discussie in de Belgische Kamer vaak uitgegaan werd van verscheidene ingeburgerde maar simplistische voorstellingen van de judeocide die in feite koren op de molen zijn van holocaustontkenners.[68] De simplificerende veralgemeningen kunnen, voor wie er zich op toelegt, relatief gemakkelijk betwijfeld en weersproken worden door confrontatie met gebeurtenissen die er flagrant van afwijken, bijvoorbeeld het feit dat Duitse en Oostenrijkse joden zeker nog tot het begin van de oorlog konden emigreren.[69] Wie zich kritische vragen stelt over de wet tegen de ontkenners, wordt al gauw van antisemitisme verdacht.[70] Wie zich vragen stelt over de politieke exploitatie van de judeocide, wordt openlijk van antisemitisme beschuldigd.[71] Wie zich als wetenschapper toelegt op de studie van ooggetuigeverslagen en, zoals ik, zijn onderzoek toespitst op de verschillende wijzen waarop getuigen hun ervaring beleefd, geïnterpreteerd en gerapporteerd hebben, moet zich verantwoorden. Dat men de aandacht vestigt op verschillen wordt gezien als een gevaar of een ontheiliging.[72] Dergelijk wetenschappelijk onderzoek wordt blijkbaar pas aanvaardbaar als men er een politiek-ideologische dimensie aan toevoegt: onjuistheden en onvolkomenheden in ooggetuigeverslagen moeten worden verklaard om de ontkenners het gras van voor de voeten weg te maaien.[73] Dat wat mij betreft welkom neveneffect van het wetenschappelijk onderzoek wordt door velen gezien als een onontbeerlijke legitimatie.

Dit alles geldt eveneens voor de fixatie op extreem-rechtse partijen, bijvoorbeeld het Vlaams Blok. Deze onmiskenbaar heterofobe en racistische partij, geboren uit en gedreven door virulent groepsegoïsme, wil een aantal wezenlijke democratische beginselen en verworvenheden afbouwen en verdraagzaamheid voor anderen (kleurlingen, vrouwen, jongeren, homoseksuelen...) opheffen. Ze bepleit in feite een terugkeer naar een vroegere fase uit het politiek en sociaal emancipatieproces. Veel van wat in het eerste hoofdstuk van dit essay, Jedem das Seine, wordt uiteengezet, vindt men minstens in aanleg bij deze partij terug. Dat lijdt geen twijfel. Twijfelachtig is de politiek-ideologische instrumentalisering van extreem-rechtse partijen door hun tegenstanders. Extreem-rechts wordt met álle zonden beladen. In eigen rangen zou geen spoor van onverdraagzaamheid, sexisme of racisme te bespeuren vallen. Alle aandacht, energie en tijd gaat dan ook naar deze vermeende bron van alle kwaad.[74] Onderliggende problemen, de voedingsbodems van extreem-rechtse partijen, de oorzaken van hun electoraal succes, laat men daardoor dikwijls ongemoeid.[75] Iedereen die al eens op café gaat, het openbaar vervoer gebruikt, iedereen die al eens onder het volk komt, wéét dat de angst voor de ander en de haat die in zijn verlengde ligt, wijd verspreid zijn. Daaraan moet iets gedaan worden. Deze voedingsbodem voor extreem-rechts ideengoed moet verder onderzocht, ontgonnen en in cultuur gebracht worden. Micro- en macro-sociale oorzaken, individueel-psychische en sociaal-economische frustraties en angsten moeten in de mate van het mogelijke weggenomen worden. Mensen moeten de kans krijgen op een cultuur die verdraagzaamheid voor andere culturen niet alleen predikt maar mogelijk, uitvoerbaar en leefbaar maakt. Om het risico op herhaling van ten top gedreven onverdraagzaamheid - georganiseerde uitroeiing van de ander te verkleinen, moet extreem-rechts zeer zeker bestreden worden, maar waarschijnlijk nog essentiëler is het de grondslagen van deze ideologie bloot te leggen en dááraan te werken. Alarmerende verkiezingsresultaten van extreem-rechtse en extreem-linkse partijen kunnen gebruikt worden als indicatoren van maatschappelijke onvrede en frustratie. Niet het alarmsignaal, het symptoom, moet worden bestreden maar de onderliggende, reële samenlevingsproblemen en hun oorzaken. Het gebrek aan ideologische zingeving na het failliet van de grote zingevingsverhalen, de groeiende onbetrouwbaarheid en ongeloofwaardigheid van het politieke bedrijf, het almaar toenemend individualisme en egocentrisme, extreme consumptiegerichtheid en sociaal-ideologische apathie; de verbredende kloof tussen kiezers en verkozenen, tussen volk en politiek, tussen rijk en arm, tussen autochtoon en allochtoon; het wederzijds onvermogen om vreedzaam en op gelijke voet met elkaar samen te leven; de sociale, economische en politieke achterstand en achteruitstelling van vele migranten; het onvermogen en de onwil om anderen te aanvaarden zoals ze zijn, het onvermogen en de onwil eigen onverdraagzaamheid onder ogen te zien. Om maar iets te noemen... Dááraan moet iets gedaan worden.

Mensen zijn bijna van nature angstig voor wat vreemd en ongekend is.[76]Onverdraagzaamheid is een sociaal-biologisch gegeven. Eens een baby zich heeft leren hechten aan de bron die hem van warmte en voedsel voorziet, schrikt hij terug voor het onbekende. Met de zekerheid geboden door voedsel- en warmtebron gaan gevoelens van veiligheid en vertrouwen gepaard: geborgenheid, herkenning, sociale band. Aan het vertrouwde en bekende worden de eerste identiteitsgevoelens, het ik- en wij-gevoel ontleend. Deze ontwikkeling en gevoelens worden in en door de opvoeding min of meer bewust aangemoedigd en bekrachtigd. In de evolutie van individuen en culturen worden voorzichtigheid, wantrouwen en angst ten overstaan van het onbekende geleidelijk ingeperkt door socialisatie, culturalisatie, civilisatie. Het aanvankelijk egocentrisme en egoïsme worden gaandeweg uitgebreid tot steeds grotere sociale verbanden, steeds meer mensen. Het wordt groepssolidariteit. In het ideale geval deint de verdraagzaamheid steeds verder uit, tot steeds grotere gemeenschappen, totdat alle mensen broeders geworden zijn, tot alle levende wezens, tot het hele universum. Het groepsgevoel van het gezin spreidt zich uit tot de familie, het samenhorigheidsgevoel van streekgenoten gaat op in nationalisme of universalisme. Maar de krachten die deze evolutie sturen hebben ook tegenovergestelde effecten. Groepsbanden en -gevoelens worden voor een deel in stand gehouden en gesterkt door minimalisering van verschillen onder groepsleden, en overschatting van die met niet-groepsleden. Beklemtoning van verschillen met buitenstaanders komt het wij-gevoel ten goede, de collectieve identiteit, ze reduceert de existentile eenzaamheid, voegt toe aan gevoelens van veiligheid en betrokkenheid. Het gevoel niet-'anders', beter te zijn, stut ons identiteitsgevoel.

Mensen hebben anderen, hebben vijanden nodig. De totaal andere, de antithetische ander en het boze zijn fundamentele bouwstenen van het zelfbeeld en het gevoel van eigenwaarde. Van jongs af aan wordt ons via de meest verscheidene kanalen - ouders, school, godsdienst, literatuur, kunst, mythes, sprookjes, media - voorgehouden wat we niet zijn en onder geen beding mogen worden. Een aanzienlijk deel van de kwaliteiten die we gaandeweg verwerven en die ons zelf- en ideaalbeeld schragen, wordt uitgeslepen door wat niet hoort, uit den boze is. Een duidelijk herkenbare vijand, een zoveel mogelijk verschillende ander, dat stelt gerust. Het kwaad wordt erdoor gelocaliseerd, lijkt er controleerbaar door. Het kan enigszins bezworen worden door de ander te mijden, te bestraffen of uit te schakelen. Van geesteszieken tot joden, van nazi's tot holocaustontkenners.

Terwijl we de ontkenning van de volkenmoord die vijftig jaar geleden door de nazi's is aangericht strafbaar stellen, sluiten we de ogen voor volkenmoorden hier en nu; slachtpartijen die niet zelden direct of indirect voortvloeien uit koloniale en neo-koloniale machtsverhoudingen, uitbuiting, economisch gangsterisme, racisme en onverschilligheid voor dit alles. Terwijl we holocaustontkenning strafbaar stellen, ontkennen we op grote schaal het kwaad dat werd en wordt aangericht in naam van onze cultuur en waarden. Dit nooit meer, kondigen we steeds weer aan. Alsof het niet alweer gebeurd is en telkens weer gebeurt.[77] Sinds de judeocide zijn er talloze volkenmoorden gepleegd. Meer dan ooit tevoren. En hun openbaarheid, hun publiek karakter, hun cynisme neemt nog steeds toe. Wij aten en eten er geen boterham minder om. We sussen ons geweten door afgedragen spullen of geld over te maken, drinken een streekbiertje en gaan over tot de orde van de dag.

Ontkenning op het moment van de feiten, het massaal wegkijken van door mensen veroorzaakte ellende, hier en nu, dát zou strafbaar moeten zijn. Tijdens de tweede wereldoorlog, nadien en zeker nu. Het laten primeren van machtspolitieke overwegingen en egostische, nationale of westerse belangen op humanitaire hulp, dàt zou strafbaar moeten zijn. Het realpolitik cynisme, deze nooit verjarende onverschilligheid, het weigeren van levensnoodzakelijke hulp aan mensen in extreme nood, dát zorgt ervoor dat volkenmoorden blijven plaatsgrijpen, blijven duren. Dat, niet de ontkenning van een afschuwelijke volkenmoord vijftig jaar geleden, maakt steeds weer herhaling mogelijk. Bewustheid van een genocide helpt ze noch voorkomen, noch stopzetten. Bewustzijn en goede wil volstaan niet. De lering die uit de judeocide en andere volkenmoorden getrokken werd, wordt nog steeds niet in daden omgezet. Nog steeds worden mensen die anders zijn of heten te zijn, gediscrimineerd, alleen om die reden. Ook wij doen dat, voortdurend. We sluiten de ander uit van onze welstand, ons bezit, onze vrede. Hun uitsluiting is een voorwaarde voor het voortduren van deze geborgenheid.


Gott mit uns

     In dit afsluitend en beschouwend hoofdstuk wordt uiteengezet wáárom god met ons is, wáárom velen steeds weer in naam van een of ander hoogste principe een absoluut goed nastreven, de uitroeiing van alle kwaad, en daardoor al te vaak veel kwaad stichten. 'God' en 'godsdienst' worden in dit hoofdstuk in een ruimere betekenis gehanteerd dan gebruikelijk is. Ze staan hier voor 'hoogste principe' en 'dienst en gehoorzaamheid aan dat hoogste principe': het Ras, het Volk, de Staat, de Leider, de Politiek, de Rede, de Wetenschap, God... Dat ik 'god' en 'godsdienst' gebruik, maar bijvoorbeeld niet 'Marx' en 'communisme' of 'Führer' en 'nazisme', en dat ik citaten uit de bijbel gebruik, heeft meerdere redenen. De voornaamste reden is, dat god en de bijbel aan de basis liggen van onze westerse cultuur. Ze zijn voor velen het zinnebeeld van het allerhoogste en het absoluut goede, de grondslag van alle moraal. Een essay over de 'banaliteit', algemeenheid en menselijkheid van het kwaad, over de ontkenning hiervan en zijn exclusieve toeschrijving aan de ander, kon niet beter afgesloten worden dan met voorbeelden uit dit door god gegeven boek, waarin deze thema's, naast andere, een wezenlijke rol spelen.

     Gott mit uns was de lijfspreuk van de Pruisische koningen. In sommige heraldische naslagwerken wordt voor de herkomst verwezen naar een passage uit het (apocriefe) bijbelboek Judit. Deze mythische joodse heldin onthoofdde op listige wijze Holofernes, opperbevelhebber van het Assyrische leger, om de door hem belegerde Noord-Israëlitische stad Betulia te ontzetten. Toen ze met het afgehouwen hoofd terug voor de poorten van haar stad stond, sprak ze de poortwachters als volgt toe: "God, onze God, is met ons; nog steeds toont Hij zijn geweldige kracht ten gunste van Israël tegen de vijand; ook vandaag heeft hij dat weer gedaan. ... Prijs God, die zijn erbarming niet aan het huis van Israël heeft onttrokken, maar in deze nacht onze vijanden door mijn hand heeft vernietigd".[78]

     Gott mit uns stond tijdens de eerste wereldoorlog op de koppelriem van Duitse infanteristen, gedurende de tweede wereldbrand smukte deze leuze de riem op van soldaten van het reguliere leger, de Wehrmacht.

Mensen hebben van oudsher de neiging om de onpersoonlijke krachten die hen bedreigen en het kwaad dat hen overkomt te verpersoonlijken. Het kwaad, een abstract moreel concept, wordt verheven tot een zelfstandig ding of persoon (reïficatie). Deze personificatie en dus intentionalisering van gevaar, dreiging en tegenspoed, vindt men in alle vroege fasen van menselijke ontwikkeling terug, bij kinderen en in voorschriftelijke culturen. Verwonderen hoeft dat niet, deze prelogische denkwijze levert immers belangrijke psychische en sociale winst op. Het kwaad, dat wat men (nog) niet begrijpt, wat door sommigen zelfs nooit gevat kan worden (volkenmoord bijvoorbeeld), wordt er ogenschijnlijk tastbaarder door. De dreiging gaat nu uit van een wezen, iemand of iets met een wil. De anonieme krachten achter het gevaar - bliksem, natuurrampen, ziekte, dood... - lijken nu benvloedbaar en manipuleerbaar. Men hoeft niet langer werkeloos toe te zien. Dat het, zeker aanvankelijk, om een louter denkbeeldige macht gaat, doet er niet toe. Het (potentiële) slachtoffer heeft het gevoel zich teweer te kunnen stellen, het kwade te bestrijden, hoopt en gelooft het te kunnen afwenden. Het verpersoonlijkte kwaad (en goed), alles wat ongrijpbaar is maar toch veroorzaakt wordt, kan nu benaderd en benvloed worden. Er wordt aanbeden, geofferd, gesmeekt, beloofd, gevloekt en gedreigd.

De verpersoonlijking van het kwaad, de demonisering, gaat meestal vooraf aan de verpersoonlijking van het goede, de vergoddelijking (god of een ander hoogste principe). Dat heeft te maken met het feit dat mensen gewoonlijk sterker getroffen worden door onheil en tegenslag, door frustratie en onlustgevoelens dan door geluk en meeval, bevrediging en lustgevoelens. Afwezigheid van schadelijke gebeurtenissen en van negatieve gevoelens wordt doorgaans ervaren als de normaalste zaak van de wereld. Geluk ziet men als norm en recht, frustratie en lijden als abnormaal en onrecht.

Goden werden geschapen om anonieme krachten en menselijke tekorten onder controle te krijgen. God overhandigde geen stenen tafels aan Mozes, mensen schreven de tien geboden aan god toe om de beheersing van het kwade en de verwerkelijking van het goede de grootst mogelijke kracht bij te zetten. In vroege fasen van maatschappelijke ontwikkeling verwachtte men nog dat deze toeschrijving volstond, dat het goede er op magische wijze door gerealiseerd zou worden. Later kwamen er vertegenwoordigers van god om mensen tot het goede aan te sporen en waar nodig te dwingen. Geleidelijk geraakten geboden en verboden ook steeds meer geïnterioriseerd.

Aanvankelijk waren er voor bijna elke kwade en goede kracht aparte personificaties. Goden opereerden afzonderlijk en bestreden elkaar. Gevormd als ze waren naar ons evenbeeld, hadden ze nog menselijke trekjes: ze deden goed én kwaad. Het goede geraakte maar definitief van het kwade afgesplitst door de evolutie naar monotheïsme, de ontmenselijking van de godsidee. Uiteindelijk bleven twee gepersonifieerde krachten over, god en satan. In dit dualistisch wereldbeeld werd het kwaad volledig gesataniseerd en uitgebeeld als de antithetische ander, duivel en antichrist.

Het goede dat god gebiedt is de omkering van wat gevreesd wordt, vrees waaraan god zijn bestaan te danken heeft. God is een tegenkracht. Dat goden meer verbieden dan gebieden, dat de meeste geboden verboden zijn, verwijst naar die afkomst. Bij de bestrijding van het, zeker in den beginne, kosmische kwaad, het bedwingen van wat voor de voorschriftelijke mens niet anders dan een chaos kon lijken, is alle hulp welkom. De mens kan zijn god bijstaan door moreel gedrag, door de geboden die hij aan hem heeft toegeschreven na te leven. Wie oprecht gelooft, houdt zichzelf onder controle, door middel van god. Door op menselijk niveau het kleine kwaad te mijden en te bestrijden, sterkt de mens de kracht die hij in het leven riep ter bestrijding van kwaad waartegen mensen niets vermogen. De mens geeft als het ware het voorbeeld. Hij doet op kleine schaal het goede om op grote schaal het kwade uit te roeien. Door gehoorzaamheid kan men de goden gunstig stemmen en het eigen lot verbeteren. Door het goede na te streven - meestal door het kwade te mijden, doet men uiteindelijk goed aan zichzelf. De mens gehoorzaamt niet aan god, maar aan zichzelf, aan zijn utopisch verlangen alle kwaad uit te bannen.

Ongehoorzaamheid groeide veelal uit tot een verklaringsgrond voor het falen van god: kwaad dat blijft duren. Dat gods volk nog steeds door rampspoed wordt achtervolgd, komt doordat het hem onvoldoende of op verkeerde wijze heeft gediend. Het geloof in de uiteindelijke beheersing van het kwaad, het geloof in god, wordt gered door de verlossing van alle kwaad steeds verder uit te stellen. Hoe groter de ellende van gelovigen, hoe kleiner hun kennis en macht, hoe groter hun geloof en hoe groter de macht van god.[79] De almacht van god en het monothesme danken hun bestaan aan de machteloosheid van gods volk (het joodse volk bijvoorbeeld), voortdurend vervolgd en onderworpen door andere volkeren.[80] De komst van de Verlosser geraakt steeds verder uitgesteld. De eschatologie, de doctrine over de laatste dingen, wordt steeds belangrijker. Aan het einde der tijden zal de dag des Heren aanbreken. Gezien tegen de achtergrond van eeuwenlange ellende kan dit moment van de waarheid niets minder zijn dan een totale triomf voor het godsgelovig en daarom uitverkoren volk. De Apocalyps, de openbaring over dit einde der tijden, is in wraakzuchtige oorlogstaal gesteld, met bloed doordrenkt. God zal zijn Duizendjarige Rijk op aarde vestigen. Op het laatste oordeel zal de rechtvaardige Rechter, nadat hij ook de doden heeft opgewekt (niemand hoeft te wanhopen), de morele elite, ons, belonen en de slechten, de anderen, meedogenloos straffen.

De verpersoonlijking van goed en kwaad, het godsgeloof, laat velen toe een bevredigend leven te leiden en waar mogelijk anderen te helpen, de wereld te verbeteren. Godsdienst is, zoals uit de geschiedenis blijkt, een niet te onderschatten prikkel en legitimatie om wat volgens de gelovige of zijn geestelijke leiders goed is ook te doen. Ongelovigen, zij die kwaad proberen te beheersen zonder een beroep te doen op metafysische en hoogste principes, wijzen er terecht op dat door de verheffing van het kwade (als straffe gods of een beproeving) wordt voorbijgegaan aan reële, maatschappelijke en medemenselijke oorzaken van ellende. Het geloof in een verpersoonlijkte bron van kwaad en goed lenigt dus niet alleen aardse nood, ze bestendigt hem ook.

Het geloof in een hoogste principe, de kracht die in het leven geroepen werd om het kwaad te bestrijden, breidt het kwaad ook verder uit. Om het goede te realiseren, de afwezigheid van kwaad, moet elke mogelijke bron van kwaad worden uitgeschakeld. Ook zij die, zonder daarom echt kwaad te doen, het goede niet nastreven omdat ze er andere waarden, normen en idealen op nahouden. Gehoorzaamheid wordt uitgebreid tot en opgelegd aan de ongelovigen, zij die andere vormen van wereldverbetering huldigen en zij die vrede hebben met de wereld zoals hij is. Het kwaad wordt geëxtrapoleerd tot al diegenen die het hoogste principe niet of onvoldoende dienen, zijn bestaan ontkennen, god of zijn volgelingen bestrijden, valse goden aanbidden. De ander moet gered, veroverd, gekoloniseerd en bekeerd worden. Het kwaad bestrijden is god dienen. En als de goddelozen en ketters, kinderen van satan, vleesgeworden kwaad, niet horen willen, dan moeten ze maar voelen. God dienen is het kwaad bestrijden. Gods soldaten "hebben geen slecht geweten, ze strijden met god en voor zijn zaak", verzekert bijvoorbeeld Zurhellen, een protestants theoloog, in een oorlogspreek uit 1915.[81] "Het moet", schrijft Hanns Lilje, een verdienstelijk katholiek theoloog, in 1941 "niet alleen op de koppelriem van de soldaten staan, maar ook in hun hart en geweten: met God!".[82] Godsdienst, het dienen van het absoluut goede, neemt dan de plaats in van het menselijk goede nastreven en doen. Verdelging van het kwaad, van de antithetische ander, wordt een obsessie, een zelfvernietigende passie. Bij het begin van de kruistocht tegen de Albigenzen (christelijke ketters uit de dertiende eeuw) bijvoorbeeld, vroegen soldaten die op het punt stonden de stad Béziers te bestormen aan de pauselijke legaat en bezieler van deze heilige oorlog, Amalric Arnaud, hoe ze de gelovigen en ongelovigen uit elkaar konden houden. Volgens de overlevering antwoordde hij: "Tuez-les tous, Dieu reconnaîtra les siens". Vele tienduizenden werden afgeslacht, mannen en vrouwen, ouderlingen en zuigelingen. Wie in naam van een hoogste principe kwaad doet, doet het goede. God is een doel dat alle middelen heiligt.

Aan goden gelijk, proberen we de ander steeds weer te modelleren naar ons evenbeeld. Het volstaat niet langer dat de ander, de vreemdeling, onze waarden respecteert, zich aanpast en zich integreert, hij moet zich onvoorwaardelijk en volledig assimileren. Hij mag in niets nog afwijkend zijn, moet ophouden anders te zijn, mag niet meer opvallen.[83]

God, de personificatie van de uit vrees en onwetendheid geboren hoop, staatper definitie aan de kant van zijn scheppers, zij die in hem geloven en hem dienen. Zij die in hem geloven, lijven hem in. God is onze soldaat, onze krijgsheer. Hij is de kokarde op ons uniform, de pin op onze helm,[84] de leuze op onze koppelriem. Of het nu om Pruisen of nazi's gaat, christenen of kettermeesters. God kan niet anders, hij werd geschapen om aan onze kant te staan. Hij is de tegenkracht die ons van het kwade moet verlossen. Wie niet in hem gelooft, de ander, staat onontkoombaar aan de kant van het kwaad. Wie niet met ons is, is tegen ons. God, het hoogste principe, is niets anders dan het eigen morele, ideologische en politieke gelijk. Hij staat aan de kant van allen die strijden voor de goede zaak, allen die de wereld proberen te verbeteren. Hij is het verheven eigen gelijk. Elke oorlog is een heilige oorlog, in naam van dat hoogste principe. Elke god is een oorlogsgod, rechtvaardigt en zegent de wapens die de ander moeten vernietigen. Hij is de Heer der heerscharen uit het oude testament, de wrekende god die met ons is en daarom onze vijanden tot mest voor het land herleidt, als kaf voor de wind verspreidt,[85] ons dekt met zijn schild,[86] onze hand leidt bij het onthoofden van onze aartsvijand. Aan het hoofd van zijn legerscharen voert hij oorlog in gerechtigheid, met verbolgenheid en brandende toorn maakt hij de aarde tot een woestenij, verdelgt meedogenloos alle zondaars, goddelozen en heidenen om zijn millenium te vestigen.[87] "Ieder die men vindt, zal doorstoken worden, en elk die men grijpt, zal door het zwaard vallen; en hun kinderen zullen voor hun ogen verpletterd worden, hun huizen geplunderd en hun vrouwen geschonden".[88] De in Deuteronomium[89] geformuleerde oorlogswetten maken duidelijk dat totale uitroeiing van de aartsvijand geheiligd is, "niets wat adem heeft, zult gij in leven laten."[90] Vooraleer tot de strijd over te gaan "moet een priester naar voren treden, het volk toespreken en zeggen: Hoor, Israël! Gij staat thans vlak voor de strijd tegen uw vijanden; laat uw hart niet week worden, vreest niet, wordt niet angstig en siddert niet voor hen, want de Here, uw God, is het, die met u gaat om voor u te strijden tegen uw vijanden, ten einde u de overwinning te geven".[91]

Noten




[1]
. Tweede deel van De zot van Rekem & Gott mit uns, Antwerpen, Hadewijch, 1995.

[2]. Geciteerd in Poliakow & Wulf, p. 88.

[3]. Bener, p. 15.

[4]. Bener, p. 13.

[5]. Bener, p. 13-14 - cursivering in de tekst.

[6]. Bener, p. 18.

[7]. Bener, p. 43.

[8]. 'Uitgave Reichsführer SS, SS-Hauptamt', geciteerd in Poliakow & Wulf, p. 86.

[9]HUMO, 16.2.1995, p. 152.

[10]. Zie bijvoorbeeld Gould-1994, p. 302-303.

[11]. Zie hierover: Gould-1994, p. 262-274 - 'The  moral state of Tahiti - and of Darwin'.

[12]. Zie hierover: Becker; Weindling én Medizin in Nationalsozialismus.

[13]. Het vrijgeven van de vernietiging van levensonwaardig leven. Zijn omvang en vorm.

[14]. Zie hierover: Grell, Ursula - 'Karl Bonhoeffer und die Rassenhygiene' en Seidel, Michael & Neumärker, Klaus-Jürgen - 'Karl Bonhoeffer und seine Stellung zur Sterilisierungsgesetzgebung', beide in: Arbeitsgruppe zur Erforschung der Geschichte der Karl-Bonhoeffer-Nervenklinik, respectievelijk p. 207-217 en 269-282 - mijn vertaling.

[15]. Gould-1992, p. 27.

[16]. Geciteerd in Gould-1992, p. 111.

[17]. Bener, p. 14; Weindling, p. 388-393.

[18]. Zie hierover: Kühl en Gould-1992, p. 164, 179.

[19]. 'A modest proposal', Time, 24.3.1941, p. 95-96.

[20]. Zie hierover: Kaufman en Benz-1981.

[21]. Zie Bener.

[22]. Bijvoorbeeld: Dr. Konrad Dürre - Erbbiologischer und rassenhygienischer Wegweiser für Jedermann (Berlin, 1935) & Deutsches medizinisches Schrifttum, p. 10-16.

[23]. Weindling, p. 459.

[24]. Klee-1986, p. 36.

[25]. Zie hierover: De Raes en ook Cailliau, Annemie & Mortier, Erwin - 'Het rantsoen vleesch was zoo klein'. De instituten van de Broeders van Liefde in oorlogstijd, in Doodgezwegen, p. 91-92.

[26]. Zie bijvoorbeeld het artikel over eugenetica in de Dictionnaire rationaliste (Paris, Editions de l'Union Rationaliste, 1964), of in de Sesam-encyclopedie van de seksualiteit (Baarn, Bosch & Keuning, 1970). In dit laatste artikel wordt Nobelprijswinnaar William Shockley (uitvinder van de transistor) aangehaald : "Hoe meer erfelijk belaste kinderen, die voorheen gestorven zouden zijn, door de moderne geneeskunde in leven worden gehouden, des te slechter wordt de biologische erfelijke nalatenschap van de mensheid" (p. 224).

[27]. Geciteerd in Gould-1992, p. 225.

[28]. Gould-1992, p. 231-233.

[29]. Zie over dit 'toeschouwersfenomeen': Courtois & Rayski; Favez; Hilberg-1993; Klee-1992; Laqueur; Lookstein; Marrus-1985; Morse; Polonsky; Porat; Segev-1993; Wollenberg en Wyman.

[30]. "Mais ces crimes (de uitroeiing van de indianen, de slavenhandel, de genocide op de Armeniërs), dictés par la cupidité ou la haine, étaient commis à la périphérie de l'Europe civilisée, et ils ne se réclamaient pas de la science, ils ne prétendaient pas instaurer un règne bio-racial équitable" (Poliakov, p. xviii).

[31]. Zie hierover Segev-1988.

[32]. Zie hierover: Browning; Klee/Dreßen/Rieß; Kwiet en Mason.

[33]. Zie onder meer: Back en Rowan.

[34]. Zie hierover Kren.

[35]. Een beeld dat ook Francis Coppola heeft gebruikt voor de gruwel van de Vietnamoorlog (met een verwijzing naar Deutsche Kultur) : napalmbombardement op de tonen van Wagner (Apocalypse now).

[36]. "...un peuple qui ne saurait pas apprécier les bienfaits de la 'culture allemande'" schreef Loisy (p. 18) in 1915. En men vindt het terug in nogal wat ooggetuigeverslagen over de concentratiekampen, bijvoorbeeld in de titel van de getuigenis van Louis Bamps over Breendonk, De lijdensweg van Louis Bamps. Kultur ? (Mechelen, W. van de Kerckhof, 1945).

[37]. Niethammer, p. 164.

[38]. Zie hierover Steinberg.

[39]. "...l'Allemagne n'était pas l'unique responsable de l'extermination des Juifs. Qu'il s'agisse des antiques humeurs chrétiennes, des spéculations scientifiques modernes ou du climat politique des années 1917-1923, l'Occident tout entier a préparé le terrain à l'instauration d'un Etat raciste. A la faveur de l'universelle horreur suscitée par les crimes hitlériens, cette responsabilité a été occultée ou du moins minimisée" (Poliakov, p. xxiv).

[40]. Gould-1992, p. 35.

[41]. Lingens-Reiner, p. 1-2 - mijn vertaling.

[42]. Een ander Auschwitz-arts, Horst Schumann, steriliseerde door eierstokken en teelballen met röntgen te bestralen. Een van de gevangenendokters die Schumann assisteerde, de Pool Wladyslaw Dering, deed dat met almaar toenemend enthousiasme en wreedheid. Toen Leon Uris eind jaren vijftig hieraan één zinnetje wijdde in zijn roman Exodus, deed Dering, die ondertussen in Engeland woonde, Uris een proces wegens smaad aan. Dering 'won' het smaadproces en kreeg, na vernietigende getuigenverklaringen over zijn praktijken in Auschwitz, een smadelijke halve penny schadeloosstelling toegekend. Aan dit proces wijdde Uris een andere roman, QB VII (de afkorting van Queen's Bench Court Number VII, het Londens gerechtshof waar het proces zich afspeelde). Zie hierover : Uris en Hill & Williams.

[43]. Zie bijvoorbeeld: Cohen, p. 112-114 en Poltawska, p. 99-100.

[44]. Garschagen, Oscar - 'Meer Amerikanen dan gedacht ondergingen nucleair experiment' in, De Volkskrant, februari 1995.

[45]. "As a conservative political argument, it can't be beat : evil, or stupid, or poor, or disenfranchised, or degenerate, people are what they are as a result of their birth. Social institutions reflect nature. Blame (and study) the victim, not his environment" (Gould-1992, p. 136).

[46]. Zie hierover Osnowski.

[47]. Zie hierover: Osnowski, p. 94, 97 en ook Strabbing.

[48]. Zie hierover Bower.

[49]. Amerikaanse geschiedkundigen die de officiële versie over deze massamoord in vraag stellen, wilden in de zomer van 1995 daaraan een tentoonstelling wijden in het prestigieus Smithsonian Institute in Washington. Onder druk van republikeinse volksvertegenwoordigers en oudstrijders werd het project voortijdig afgelast. Terecht vragen sommigen zich af of "misdaden tegen de mensheid alleen het voorrecht zijn van de overwonnenen (uit de aankondiging van een colloquium over dit thema, Hiroshima sans amour, in september 1995 aan de universiteit van Mons).

[50]. van den Berghe-1990, p. 153.

[51]. Zie hierover: van den Berghe-1987, passim, vooral p. 231-430.

[52]. Joffroy, Pierre - 'Anne Frank martyre', Paris-Match, 3.11.1956, p. 82-93.

[53]. Zie hierover: Hilberg-1988, p. 447, 637, 826, 836-837, 869, 966; van den Berghe-1987, p. 169, 241, 424; van den Berghe-1989a, p. 19; van den Berghe-1990, p. 82; De Morgen, 25.4.90; De Standaard en NRC-Handelsblad, 28.4.1990.

[54]. van Eck, p. 248.

[55]. De zeepmythe blijft velen aanspreken. Begin 1995 ontstond in Israël heel wat beroering toen de zoon van een overlevende van Buchenwald 'souvenirs' uit dat kamp te koop aanbood. Vooral de geplande verkoop bij opbod van een stuk 'mensenzeep' wekte heel wat verontwaardiging op (zie hierover de degelijke verslaggeving in het Belgisch Israëlitisch Weekblad, 21.4.1995). Sedert kort ligt in het Fort van Huy op de vaste tentoonstelling over het verzet en de kampen, opnieuw een stuk 'mensenzeep' uitgestald (zie hierover Echo, het ledenblad van het Nationaal verbond van weggevoerden en werkweigeraars, nr. 449, januari-maart 1995).

[56]. Arnoni-1975, p. 77, 80-82; Levi, p. 33, 47-51, 169.

[57]. "Le rejet de principe d'un 'autre' absolument négatif, satanisé, est à vrai dire fort surprenant dans un espace public saturé d'éloges 'anti-racistes' de l'altérité - de 'l'autre', de 'l'étranger', du 'différent'. D'où l'émergence d'un paradoxe : les mêmes qui pratiquent le culte xénophile sont les plus radicaux partisans de l'hétérophobie politique et culturelle" (Taguieff, p. 128).

[58]. Versterking van uniciteitsgevoelens bij tegenspoed is overigens een wijd verbreide menselijke reactie, net zoals haar ogenschijnlijk tegendeel, de wanhopige waarom-ik-vraag.

[59]. Elie Wiesel in Time : "Toen de media in het begin van de Bosnische oorlog de Serviërs beschuldigden van volkenmoord en zelfs ergere misdaden, trok ik zelf naar het gebied om die aantijgingen na te trekken en ertegen te protesteren. En om de buitenlandse journalisten te vragen om de termen 'holocaust' en 'Auschwitz' in verband met deze oorlog niet meer te gebruiken. Want de wreedheden die in Bosnië begaan werden waren zo al vreselijk en schrikwekkend genoeg, ze moesten niet nog een keer overdreven worden. ... [ze] zouden iedere mens met nog een greintje geloof in de mensheid met afgrijzen moeten vervullen. Maar ze behoren niet tot hetzelfde koninkrijk van het kwaad als Auschwitz. Auschwitz was en is nog altijd anders. Bovendien blijft Auschwitz een unieke gebeurtenis in de beschreven geschiedenis" (geciteerd in De Morgen, 7.8.1995).

[60]Internationaal Militair Tribunaal Nüremberg, document D-411 - mijn vertaling.

[61]Internationaal Militair Tribunaal Nüremberg, document PS-4064, bevel van 20 november 1941 - mijn vertaling.

[62]. "De zogeheten negationisten verkondigen hun ideeën namelijk opdat de geschiedenis zich zou herhalen", kamerlid Renaat Landuyt in, 'Pro & Contra. Negationisten aan banden',Knack, 8.2.1995, p. 10.

[63]. Dit alles gebeurt natuurlijk ook in omgekeerde richting : holocaustontkenners stellen onze integriteit aanhoudend in vraag, dat kwetst ook ons en doet ook onze vijandigheid toenemen.

[64]. Holocaust is een sacrale term, van bijbelse oorsprong (brandoffer opgedragen aan god). 'Holocaust' gebruik ik alleen ter aanduiding van de gemythologiseerde versie van de jodenuitroeiing door de nazi's, het werkelijke verhaal aangedikt met een mythische dimensie: de judeocide als absoluut uniek, onvergelijkbaar en onbegrijpelijk mysterie. Omdat het zo ingeburgerd is heb ik het ook over holocaustontkenners, zonder hoofdletter.

[65]. Zie hierover: Segev-1993 en van den Berghe-1990. Uit een recente enquête bleek dat jongeren beduidend beter geïnformeerd zijn over de jodenuitroeiing dan ouderen. Dat betekent evenwel niet dat "het geheugen van de tijdgenoten begint te vervagen" (De Morgen, 25.1.1995) maar wél dat, anders dan in het verleden, de media en het onderwijs heel veel aandacht besteden aan deze volkenmoord.

[66]. Zie hierover: van den Berghe-1993, vooral p. 21-22 en het interview door Koen van Boxem voor TV-Ekspres, 25.4.1995, p. 30-32.

[67]. 'Wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, onderschatten, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd' (mijn cursivering), verschenen in het Belgisch Staatsblad van 30.3.1995.

[68]. Zie bijvoorbeeld Handelingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers van België, PLEN, 1.2.1995, p. 734-745.

[69]. Het verband tussen de demoniserende interpretatie en holocaustontkenning werd, ongewild, perfect onder woorden gebracht in een recent beeldverslag over het Eichmannproces : "As long as human memory remains, we must remember the Holocaust. It was conceived on a scale so vast, and motivated by an evil so obscene, that to this day some people still refuse to believe that it could have happened, but it did" (The great crimes and trials of the twentieth century. The trial of Adolf Eichmann, Nugas/Martin productions Ltd, Columbia Tristan Home Video, V.S., 1992).

[70]. 'Pro & Contra. Negationisten aan banden', Knack, 8.2.1995, p. 10; 'Overpeinzingen. Ontmaskering', Belgisch Israëlitisch Weekblad, 17.2.1995; 'De les uit de Holocaust', Knack, 15.3.1995, p. 35-39; 'Overpeinzingen. Misverstand', Belgisch Israëlitisch Weekblad, 7.4.1995.

[71]. Bregstein, Philo - 'Antisemitisme in Nederland' in, De Groene Amsterdammer, 20.4.1994 en de licht gewijzigde vertaling van dit artikel, 'Le paradoxe néerlandais' in, Léon Poliakov (éd.) - Histoire de l'antisémitisme. 1945-1993, Paris, Seuil, 1994, p. 111-114; De Beule, Nadya - 'Belgisch holocaustkenner afgeschilderd als antisemiet' in, De Morgen, 8.7.1994; Van den Brink, Rinke - 'De tweede wereldoorlog wordt nog steeds uitgevochten' in, Vrij Nederland, 9.7.1994; de Haes, Leo - 'Antisemitisme' in, Markant, 14 juli 1994; Policar, Alain - 'Iconoclasmes' in, Les Cahiers Rationalistes, mai 1995, p. 3 en 15.

[72]. Toen ik het plan opvatte een lijst op te stellen van getuigenissen over de Belgisch-joodse heldin Mala Zimetbaum, werd daarop in bepaalde joodse kringen ronduit negatief gereageerd. De lijst staat ondertussen in: van den Berghe-1995, p. 279-294.

[73]. Zie de 'Verantwoording' in Van den Berghe-1987.

[74]. Pierre-André Taguieff schreef behartenswaardige zaken over de heksenjacht in Frankrijk op alles wat maar enigszins naar extreem-rechts zweemt, ook op al wie het bijvoorbeeld waagt de geschriften van Alain de Benoist, 'meesterdenker' van het Front National, echt te lézen en er serieuze commentaar op te geven.

[75]. "...la vigilance magique remplit aussi une fonction de diversion; elle détourne l'attention du seul véritable 'fascisme' en activité au coeur de l'Europe : le 'national-communisme' serbe dans l'ex-Yougoslavie" (Taguieff, p. 121).

[76]. Van nature, schrijf ik. Hoeveel gecreëerd en aangemoedigd wordt door de opvoeding - het nature-nurture probleem - is hier niet aan de orde. De mogelijke 'natuurlijkheid' van angst voor, en afweer van anderen kan in elk geval nooit een geldige rechtvaardiging zijn voor discriminatie. Wie zich op de natuur beroept, mag bijvoorbeeld ook geen bril dragen om klaarder te zien.

[77]. "La 'vigilance antifasciste' se fixe ainsi sur une figure de légende noire, croyant combattre 'le fascisme' alors qu'elle commémore sans le savoir, par ritualisation symbolique, un combat du passé, dans une conjoncture radicalement différente" (Taguieff, p. 120).

[78]. Judit, 13:11 & 13:14.

[79]. Zie over dit soort cognitieve dissonantiereductie de studie van Festinger, Riecken & Schachter.

[80]. "Gij zijt de God van de vernederden, de hulp van de geringen, de stut van de zwakken, de beschermer van de miskenden, de redder van de wanhopigen" (Judit, 9:11).

[81]. Deschner, p. 516.

[82].In Der Krieg als geistige Leistung, geciteerd in Deschner, p. 551.

[83]. Een verschillende huidskleur is dan ook een onoverkomelijke handicap voor wie het eigen ras als hoogste waarde huldigt.

[84]. Loisy, p. 25-26.

[85]. Psalm 46:8; Psalm 83 - Gebed om hulp tegen vijanden.

[86]. "Maar als er onder dat volk geen ongerechtigheid is, laat mijn heer dan zijn handen ervan afhouden, uit vrees dat hun Heer hen dekt met zijn schild en hun God hen beschermt" (Judit, 5:21).

[87]. Jesaja, 13; Openbaring, 19 en 20.

[88]. Jesaja, 13:4-16 - Profetie over Babel.

[89]. Deuteronomium, 20:16-17.

[90]. Zie ook: Numeri, 31:13-18 en I Samuel, 15:3.

[91]. Deuteronomium, 20:1-4.


 


Bibliografie


Amicale d'Oranienburg-Sachsenhausen - Sachso. Au coeur du système concentrationnaire nazi, Paris, Minuit/Plon

Arbeitsgruppe zur Erforschung der Geschichte der Karl-Bonhoeffer-Nervenklinik - Totgeschwiegen 1933-1945. Zur Geschichte der Wittenauer Heilstätten, seit 1957 Karl-Bonhoeffer-Nervenklinik, Berlin, Hentrich, 1989

Arnoldsson, Hans - Aux portes des enfers, Paris, 1947

Arnoni, M.S. - In plaats van ideologie, Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1975

     - Moeder was niet thuis voor haar begrafenis, Amsterdam, De Bezige Bij, 1983

Back, Kurt W. (ed.) - Social psychology, New York/London/Sydney/Toronto, John Wiley, 1977

Becker, Peter Emil - Zur Geschichte der Rassenhygiene. Wege ins Dritte Reich, Stuttgart/New York, Georg Thieme Verlag, 1988

Bener, Rudolf - Hitlergesetze V. Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses mit allen Ausführungsverordnungen (Gesetzgebung bis Februar 1937), Leipzig, Philipp Reclam, 1937

Benz, Wolfgang - 'Judenvernichtung aus Notwehr ? Die Legenden um Theodore N. Kaufman' in, Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, Oktober 1981, p. 615-630

Benz, Wolfgang (Hrsg.) - Legenden, Lügen, Vorurteile. Ein Lexikon zur Zeitgeschichte, München, Moos & Partner, 1990

Bettelheim, Bruno - The informed heart. The human condition in mass society, London, Paladin, 1970

Bijbel, Amsterdam, Het Nederlandsch Bijbelgenootschap, 1967

Billig, Michael - L'Internationale raciste. De la psychologie à la science des races, Paris, Maspero, 1981

Bower, Tom - The Paperclip Conspiracy, London, Michael Joseph, 1987

Browning, Christopher R. - Ordinary men. Reserve police battalion 101 and the Final Solution in Poland, New York, Harper Collins, 1992

Burrin, Philippe - Het ontstaan van een volkerenmoord. Hitler en de Joden, Amsterdam, Van Gennep, 1991

Cohen, Elie - Beelden uit de nacht. Kampherinneringen, Baarn, de Prom, 1992

Courtois, Stéphane & Rayski, Adam - Qui savait quoi ? L'extermination des Juifs 1941-1945, Paris, la Découverte, 1987

Crome, Len - Unbroken. Resistance and survival in the concentration camps, New York, Schocken Books, 1988

Czech, Danuta - Kalendarium der Ereignisse im Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau 1939-1945, Reinbek bei Hamburg, Rowohlt, 1989

Darwin, Charles - The origin of species. By means of natural selection or the preservation of favoured races in the struggle for life, London, John Murray, 1902 (eerste editie : 1859)

     - The descent of man & Selection in relation to sex, London, John Murray, 1901 (eerste editie : 1871)

Deák, István - 'Misjudgment at Nuremberg' in, The New York Review of Books, October 7, 1993, p. 46-52

De Raes, Wouter - 'Eugenetika in de Belgische medische wereld tijdens het interbellum' in,Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, XX, 1989, 3-4, p. 399-464

Deschner, Karlheinz - Abermals krähte der Hahn. Eine Demaskierung des Christentums von den Evangelisten bis zu den Faschisten, Reinbek bei Hamburg, Rowohlt, 1976

Deutsches medizinisches Schrifttum, Leipzig, Verlag des Börsenvereins der Deutschen Buchhändler, 1941

De Wever, Bruno - 'Verschaeve en het Oostfront, Bijdrage tot de studie van Verschaeves houding ten overstaan van de SS' in, Cyriel Verschaeve en de Tweede Wereldoorlog. Verschaeviana colloquiumnummer (Jaarboek 1987), p. 131-177

Dielitz, J. - Die Wahl- und Denksprüche, Feldgeschreie, Losungen, Schlacht- und Volksrufe, Frankfurt am Main, Wilhelm Romsel, 1888

Doodgezwegen. Experimenten en moord op krankzinnigen en andere 'onwaardigen' in nazi-Duitsland, Gent, Museum Dr. Guislain, 1994

Edelheit, Abraham & Edelheit, Hershel - History of the Holocaust. A handbook and dictionary, Boulder/San Francisco/Oxford, Westview, 1994

Favez, Jean-Claude - Une mission impossible ? Le CICR, les déportations et les camps de concentration nazis, Lausanne, Payot, 1988

Festinger, Leon; Riecken, Henry W. & Schachter, Stanley - When prophecy fails. A social and psychological study of a modern group that predicted the destruction of the world, New York, Harper & Row, 1964

Fox-Davies, A.C. & Brooke-Little, J.P. (revised and annotated by) - A complete guide to heraldry, London, Thomas Nelson, 1969

Goffman, Erving - Asylums, London, Penguin, 1975

Gould, Stephen Jay - The mismeasure of man, London, Penguin, 1992

     - Eight little piggies. Reflections in natural history, New York/London, W.W. Norton, 1994

Gutman, Israel (Hrsg.) - Enzyklopädie des Holocaust. Die Verfolgung und Ermordung der europäischen Juden, München/Zürich, Piper, 1995

Herz, Rudolf - Hoffmann & Hitler - Fotographie als Medium des Führer-Mythos, München, Klinkhardt & Biermann, 1994

Hilberg, Raul - La destruction des Juifs d'Europe, Paris, Fayard, 1988

     - Daders slachtoffers omstanders. De joodse catastrofe 1933-1945, Haarlem, H.J.W. Becht, 1993

Hill, Mavis M. & Williams, L. Norman - Auschwitz en Angleterre. L'affaire Dering, Paris, Calmann-Lévy, 1971

Hitler, Adolf - Mijn kamp, Ridderkerk, Ridderhof, [1974]

Internationaal Militair Tribunaal Neurenberg - Procès des grands criminels de guerre devant le tribunal militaire international. Nüremberg 14 novembre 1945 - 1er octobre 1946, Nüremberg, 1949

Johe, Werner, 'Das KL Neuengamme' in Studien zur Geschichte der Konzentrationslager, Stuttgart, Deutsche Verlags-Anstalt, 1970, p. 29-49

Kaufman, Theodore N. - Germany must perish !, Newark, Argyle, 1941

     - Deutschland muss vernichtet werden. Germany must perish !, Bremen, Faksimile-Verlag, 1985

Kershaw, Ian - The nazi-dictatorship. Problems and perspectives of interpretation, London/New York/Melbourne/Auckland, Edward Arnold, 1989 (second edition)

     - Hitler, London/New York, Longman, 1991

Klee, Ernst - "Euthanasie" im NS-Staat. Die "Vernichtung lebensunwerten Lebens", Frankfurt am Main, Fischer, 1986

     - Persilscheine und falsche Pässe. Wie die Kirchen den Nazis halfen, Frankfurt am Main, Fischer, 1992

Klee, Ernst; Dreßen, Willi; Rieß, Volker - Schöne Zeiten. Judenmord aus der Sicht der Täter und Gaffer, Frankfurt am Main, 1988

Kogon, Eugen; Langbein, Hermann & Rückerl, Adalbert - Les chambres à gaz secret d'Etat, Paris, Editions de Minuit, 1984

Kren, George M. - 'The Holocaust : Moral theory and immoral acts' in, Rosenberg, Alan & Myers, Gerald - Echoes from the Holocaust. Philosophical reflections on a dark time, Philadelphia, Temple University Press, 1988, p. 245-261

Kühl, Stefan - The nazi connection. Eugenics, American racism and German National Socialism, New York/Oxford, Oxford University Press, 1994

Kwiet, Konrad - 'From the diary of a killing unit' in, Milfull, John - Why Germany ? National Socialist anti-semitism and the European context, Providence/Oxford, Berg, 1993, p. 5-90

Laqueur, Walter - The terrible secret. Suppression of the truth about Hitler's final solution, London, Penguin, 1980

Laqueur, Walter & Breitner, Richard - Breaking the silence, London, Weidenfeld & Nicolson, 1981

Levi, Primo - The drowned and the saved, London, Michael Joseph, 1988

Lifton, Robert Jay - Nazi-dokters. De psychologie van de rassenmoord in het Derde Rijk, Utrecht/Aartselaar, Bruna, 1987

Lingens-Reiner, Ella - Prisoners of fear, London, Victor Gollancz, 1948

Loisy, Alfred - Guerre et religion, Paris, Emile Nourry, 1915

Lookstein, Haskel - Were we our brothers' keepers ? The public response of american Jews to the Holocaust, 1938-1944, New York, Random House, 1985

Marrus, Michael - The unwanted. European refugees in the twentieth century, New York/Oxford, Oxford Univ. Press, 1985

     - The Holocaust in history, New York, Meridian, 1989

Mason, Henry L. - 'Clouded thresholds and ordinary men. Aspects of mass killing in the period of the Second World War' in, Oorlogsdocumentatie '40-'45. Vierde jaarboek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Zutphen, Walburg Pers, 1993, p. 89-111

Medizin in Nationalsozialismus, München, Oldenbourg, 1988

Milgram, Stanley - Grenzeloze gehoorzaamheid. Een experimenteel onderzoek, Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1975

Mitscherlich, Alexander & Mielke, Fred - Medizin ohne Menschlichkeit. Dokumente des Nürnberger Ärzteprozesses, Frankfurt am Main, Fischer, 1960

Morse, Arthur D - While six million died. A chronicle of American apathy, New York, Random house, 1967

Müller-Hill, Benno - Met de wetenschap als excuus. De rol van psychiaters, anthropologen en genetici in Nazi-Duitsland, Baarn/Antwerpen, Anthos/Epo, 1986

Niethammer, Günther - 'Beobachtungen über die Vogelwelt von Auschwitz (Ost-Oberschlesien)' in, Ann. Naturhist. Mus. Wien, 52. Band, 1941, p. 164-199

Osnowski, Rainer (Hrsg.) - Menschenversuche. Wahnsinn und Wirklichkeit, Köln, Kölner Volksblatt Verlag, 1988

Het oude testament. 4. De Deuterocanonieke of Apocriefe Boeken. Willibrordvertaling, Boxtel, Katholieke Bijbelstichting, 1981

Peikoff, Leonard - The ominous parallels. The end of freedom in America, New York, Stein and Day, 1982

Poliakov, Léon - Bréviaire de la haine. Le IIIe Reich et les Juifs, Bruxelles, Complexe, 1986

Poliakow, Léon & Wulf, Josef - Het Derde Rijk en de joden. Documenten en getuigenissen, Amsterdam, Scheltema & Holkema, 1956

Polonsky, Antony - My brother's keeper ? Recent Polish debates on the Holocaust, New York/Oxford, Routledge, 1990

Poltawska, Wanda - And I am afraid of my dreams, New York, Hippocrene books, 1989

Porat, Dina - The blue and the yellow stars of David, Cambridge, Harvard Univ. Press, 1990

Rowan, John - The power of the group, London, Davis-Poynter, 1976

Segev, Tom - Soldiers of evil. The commandants of the nazi concentration camps, New-York, McGraw-Hill, 1988

     - The seventh million. The Israelis and the Holocaust, New York, Hill and Wang, 1993

Sofsky, Wolfgang - Die Ordnung des Terrors. Das Konzentrationslager, Frankfurt am Main, Fischer, 1993

Steinberg, Maxime - De ogen van het monster. Volkerenmoord dag in dag uit, Antwerpen/Baarn, Hadewijch, 1992

Strabbing, Henk - 'Waar zijn de resultaten van Mengeles proeven ?' in, De Volkskrant (Het Vervolg), 26.11.1988, p. 7

Taguieff, Pierre-André - 'Esprit démocratique et loi du soupçon' in, Esprit, janvier 1994, p. 114-136

Thomas, Gordon & Morgan-Witts, Max - De reis der verdoemden, Utrecht/Antwerpen, Bruna, 1977

Uris, Leon - QB VII, Baarn, Hollandia, 1970

van den Berghe, Gie - Met de dood voor ogen. Begrip en onbegrip tussen overlevenden van nazi-kampen en buitenstaanders, Berchem, EPO, 1987

     - 'Dit was een mens. Primo Levi's humanisme en zelfdoding', Streven, december 1988, p. 213-225

     - 'De verwerpelijkheid van de Holocaust-ontkenning' in,  Toestanden, 5.5.1989, p. 15-20

     - 'Beschaamd te leven. Open brief aan Primo Levi over  "I sommersi e i salvati",Toestanden, 16.6.1989, p. 26-27

     - De uitbuiting van de Holocaust, Antwerpen, Houtekiet,  1990

     - 'Recente interpretaties van de jodenuitroeiing' in,  Streven, november 1990 tot maart 1991

     - 'De ontkenning van de jodenuitroeiing in geschiedkundige context' in, DIGO, Didactiek in het  geschiedenisonderwijs, november 1993, p. 19-25

                        Dit artikel werd ook opgenomen in de Berichten van de Antwerpse Contactgroep voor Joods-Christelijke betrekkingen (april 1994), in Mores (maart-april 1995, licht gewijzigd). Vertaald in het Frans verscheen het in L'Artichaut (septembre 1994) en in Les Cahiers Rationalistes (mai 1995).

     - Het einde van de kampen en van een mythe, in Spiegel  Historiael, Themanummer Nieuwe visies op de Tweede  Wereldoorlog in Nederland en België, maart/april 1994, p. 156-160

     - Getuigen. Een case-study over ego-documenten.  (Belgische bibliografie over de nazi-kampen), Brussel,  Navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de tweede wereldoorlog, 1995 (2 delen)

van Eck, Ludo - Het boek der kampen, Leuven, Kritak, 1979 (tiende druk : Mol, Libertas, 1990)

Weindling, Paul - Health, race and German politics between national unification and Nazism, 1870-1945, Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1993

Wollenberg, Jörg (Hrsg.) - 'Niemand war dabei und keiner hat's gewußt'. Die deutsche Öffentlichkeit und die Judenverfolgung 1933-45, München/Zürich, Piper, 1989

Wyman, David - The abandonment of the Jews. America and the Holocaust. New York, Pantheon books, 1984

De zot van Rekem & Gott mit uns, Antwerpen, Hadewijch, 1995