Après nous le déluge | Als dat maar goed afloopt

De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd, de titel van het recentste boek van de vermaarde Duitse filosoof Peter Sloterdijk (1947), doet denken aan de eeuwenoude klacht over de jeugd van tegenwoordig. Deze verzuchting wordt vaak aan Socrates toegeschreven. Dat de wijsgeer die ter dood veroordeeld werd wegens zijn ‘slechte’ invloed op de jeugd, onder meer omdat hij de goden van Athene niet vereerde, de man ook die in Plato’s Symposium een lans breekt voor romantisch-erotische omgang tussen filosofen en jeugdigen – dat uitgerekend hij die klacht geuit zou hebben, lijkt onwaarschijnlijk.

De vermoedelijke bron van deze misvatting is een passage in boek IV van Plato’s De staat, met name een dialoog tussen Socrates en Adeimantos, een broer van Plato. Burgers, stelt Socrates, hebben een goede opvoeding nodig om verstandige mannen te worden (mannen, jawel). Zwijgen wanneer ouderen praten, opstaan voor ouderen, ouders eren, correcte kleding, schoenen en haartooi dragen, de juiste manieren en gedragingen erop nahouden – dat alles moet niet wettelijk geregeld worden. Volgens Socrates heeft niemand dat ooit geprobeerd en hij twijfelt er niet aan dat dergelijke wettelijke bepalingen nooit lang stand zouden houden.

In De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd heeft Sloterdijk het niet over deze generatiekloof maar over een veel ingrijpender historische breuk. Neuzeit in de oorspronkelijke titel verwijst namelijk naar een geschiedkundige periode en die had als Nieuwe Tijd (met hoofdletters) of Moderne Tijd vertaald mogen worden. De ondertitel op het titelblad, Over het antigenealogische experiment van de moderniteit, onderstreept dat. Voor de rest heeft Hans Driessen (1953) dit prachtige maar aartsmoeilijke boek voortreffelijk vertaald.

Erfzonden

Iedereen wordt in de wereld geworpen. Het leven begint in het ongewisse, met het zoeken naar betekenissen en woorden. Mythes, bakerrijmpjes en godsdiensten richten het denken en heffen onbehagen op. ‘Elk verhaal is beter dan geen verhaal,’ vervolgt Sloterdijk, ‘wie van verdere vragen afziet, is voorlopig in veiligheid’. Die geborgenheid is evenwel betrekkelijk want volgens het christendom, ‘de dwaling die de westerse ‘cultuur’ in belangrijke mate vormde’, zijn we verdrevenen, belast met de seksueel overdraagbare erfzonde. Ook al blijft de hemel bestaan, ‘naast god komen weinig plaatsen open’, engelen sterven immers niet. Zonde, boetedoening en hiernamaals wierpen een schaduw over de ontwikkeling van het Westen, en haar cultuur wordt nog steeds beneveld door existentiële lichaamsvijandigheid, seksueel-neurotische beklemming, culpabilisme en een cultus van ellende.

Ouder en beklijvender dan de religieuze erfzonde is de culturele: de symbolische africhting – ook wel ‘socialisatie’ geheten – die iedere jongere op weg naar volwassenheid onkritisch moet ondergaan. Onwillekeurig verworven regels en beperkingen leggen ieders culturele plaats, voelen en denken bijna onomkeerbaar vast. Bovendien worden mensen ‘ingesponnen in een familieroman met een min of meer neurotische inslag’. Voeg daar de biologische en sociaaleconomische overerving aan toe, en de speelruimte voor wilsvrijheid wordt wel bijzonder klein.

Wie bij een cultuur hoort, ‘moet zich vroeg of laat bereid verklaren een door ouderschap te bevestigen bezetenheid door te geven’. Sinds oertijden gelden zij die zich voortplanten als prototype van de normale mens. Ouders zijn in belangrijke mate ‘missionarissen die samen met hun clangenoten de vreemdste volken, namelijk hun eigen kinderen, het bericht brengen van de ware manier waarop ze moeten leven.’ Familie, volk en natie, ‘samenlevingsverbanden die niet zelden op een trauma zijn gebaseerd’, verwonden hun nakomelingen

zo duurzaam en zo suggestief, met klingen die in het vlees snijden, met herinneringen aan erfelijke vernederingen en met neurotiserende wraakmandaten, dat die nakomelingen niets anders overblijft dan in de sporen van hun identiteit scheppende kwetsuren verder te lopen.

Omarming van de opgedrongen levensvorm alias cultuur veronderstelt berusting in verplichte ficties en de dwang van totaal lidmaatschap. Wie zich verzet tegen dressuur en verplichting, wie beseft dat er een andere wereld mogelijk is, wordt genadeloos uitgesloten.

Permanente zondvloed

Culturen zijn schepen op de rivier van de tijd. Hun voortbestaan, verbouwing of verval hangt af van het verloop van de filiaties. Tijdens dat kopieerproces kunnen nakomelingen muteren, iets wat vrijwel meteen als ontaarding wordt afgedaan. Kan conservatisme de zeden niet langer veilig stellen, dan dreigen eigen kinderen ‘verschrikkelijke kinderen’ te worden. Ze komen in opstand, keren het passief paradijs de rug toe, proeven van de boom der kennis, blikken vooruit naar een actief paradijs, dromen luidop van vrijheid. Het accent verschuift van nabestaan naar bestaan, van transcendentie naar immanentie, van hiernamaals naar hiernumaals. Met springstoffen als ‘dynamiet, utopie, staking, familierecht, genetische manipulatie, drugs en popmuziek’ jagen Sloterdijks verschrikkelijke kinderen het bestaande de lucht in.

Voor mensen hier en nu, althans die in de ‘hoger’ ontwikkelde landen, is Après nous le déluge de leefregel geworden. Met dat even legendarische als gewetenloze bon mot troostte Madame De Pompadour, raadgeefster en geliefde van Lodewijk XV, de koning na diens nederlaag in een beslissende slag van de Zevenjarige oorlog (1757). Toekomst was in de dagen van Madame een vaag en onzeker begrip. Wat gebeurd was primeerde op wat komen kon of moest. Het besef dat van de voorbije geschiedenis nooit geleerd wordt had nog niet postgevat, ‘alle verzamelingen van exemplarische vertellingen ten spijt’.

In het midden van de achttiende eeuw veranderde de verhouding tussen verleden en toekomst. Men begon te beseffen dat de belangrijkste gebeurtenissen misschien nog moesten komen. Het verleden ketende het heden niet meer, het werd geschiedenis. Aan de horizon doemde onder een bedrieglijk onschuldige naam een monster op: ‘het nieuwe’, de permanente zondvloed door een voortdurende vlucht naar voren. Sloterdijk: ‘Wat bestaat en blijft bestaan, zal ongelijk krijgen; wat voorwaarts gaat en voor vrijheden op de trom slaat, heeft alle gelijk aan zijn zijde.’ Leo Trotski predikte ‘permanente revolutie’, neoliberale bedrijfsadviseurs dwepen met ‘permanente innovatie’ en ‘het carnaval van de hedendaagse kunst’ wordt gedreven door ‘permanente usurpatie’.

Met oorlogen, revoluties, terreur en koningsmoorden begon de sloop van het Oud-Europese huis, gevolgd door een ‘eeuw van zuiveringen met als karakteristieke mentale operatie het tellen van de doden’. De destabilisatie van alle verhoudingen liet een monsterlijke bouwput achter. Sloopbedrijven en constructeurs vochten om opdrachten.

Vroeg Joseph de Maistre, conservatief tegenstander van de maakbaarheidsgedachte, zich begin negentiende eeuw nog af hoe God de Franse revolutie had kunnen toelaten, een halve eeuw later publiceerde Nikolaj Tsjernyjevski zijn roman Wat te doen? (1863) en eind die eeuw stelde Friedrich Nietzsche in Die fröhliche Wissenschaft (1882) bij monde van de Dwaze Mens vast dat we niet in een richting bewegen maar aan één stuk doorvallen, alle kanten op, meegesleept door niet te controleren bewegingen.

Vooruitgang werd een voortdurende val naar voren op een hellend vlak. De hellingshoek hangt af van de strijd die wordt geleverd. Beleefde mensen noemen dat ‘politiek’. Macro-economisch begon in 1971 de duikvlucht met Richard Nixons inruilen van de gouddekking voor een spookachtig systeem van ‘verwachtingen van verwachtingen’ en ‘vastkoppeling aan prognoses van het bruto binnenlands product’. Een bastaardeconomie gebaseerd op

een ten diepste illegitieme, door de betrokkenen regelmatig ontkende, maar objectief evident medeplichtige samenwerking tussen regeringen, bestuurders van de centrale banken en agentschappen van de geldaristocratie, die – waarschijnlijk zonder een masterplan te volgen – geen ander doel nastreven dan de bereikte graad van onhoudbaarheid door de overgang naar een nog hogere graad van dezelfde narigheid te ‘stabiliseren’.

Schulden uit het verleden betalen met schulden voor de toekomst. Werd de negentiende eeuw gekenmerkt door reactie en vooruitgang, de eenentwintigste eeuw beperkt zich tot prutswerk en reparaties, aldus Sloterdijk.

Pourvu que cela dure

De moderne mens is een kracht die de wereld verandert. We zijn, schreef de Oostenrijkse filosoof Otto Neurath in 1932, als schippers die op volle zee voortdurend het schip der beschaving moeten verbouwen zonder het ooit voor een grondige nabeurt naar een droogdok te kunnen brengen. En die verbouwing wordt volgens Sloterdijk ‘hectischer dan ooit voortgezet door teams van ingenieurs die kennelijk geen onderling overleg hebben gehad’. Of met een modernere metafoor: ‘het vliegtuig, aan boord waarvan de mensheid de toekomst tegemoet reist, is gestart voordat de technici het landingsgestel hebben ingebouwd’. Paradoxale vluchten – in beide betekenissen van het woord – gekenmerkt door het zeldzame gegeven dat de gedachte aan een landing verboden is.

De trektocht naar een verhoopte toekomst deed de draden van de traditie knappen. Het risico nam toe dat ‘individuen kinderen van hun tijd worden, kinderen van een onbekend type’. Of, om met Nietzsche te spreken, ‘legioensoldaten van het moment’, die zich als emigranten, ondernemers, politieke rebellen, charlatans, misdadigers, kunstenaars, sporters, woordvoerders van bewegingen en columnisten, kortom als ‘burgerlijke maatschappij’, op zogenaamd nieuwe kansen storten, aanspraak makend op een hoger en beter leven.

Het pregnante kenmerk van de hedendaagse beschavingsdynamiek, stelde socioloog Gabriel Tarde eind negentiende eeuw al, is de onafwendbare zege van de mode op de zede. Het gebaar van nabootsing dat cultuur mogelijk maakt verschoof van ‘normen stellende doden’ naar levende uitvinders en rolmodellen. Het ‘culturele erfgoed, de op verschillende leeftijden beproefde nabootsing,’ maakte plaats voor gerichtheid op actuele en onbeproefde patronen. Met als culminatiepunt ‘de jeugdculturen van de 20ste eeuw waarbij een publiek van adolescenten even oude sterren bejubelt: men heeft een manier gevonden hoe jonge mensen langs de omweg van het idool zichzelf als voorbeeld mogen kiezen’.

Filiaties werden afgezworen en vrijheid werd ‘het theoretische en ethische motto’. In een klimaat van desoriëntatie gedijt het pathos van de keuzevrijheid het best. Nu verleden en zeden ontkracht waren, moesten mensen zichzelf ‘uitvinden’, zichzelf modieus als individu grimeren. Of ze die vrijheid danken aan het afschudden van een meester, dan wel aan het feit dat ze zonder uitleg op straat gezet werden, is een kwestie van interpretatie.

Herkomst werd voor het eerst op grote schaal tussen haakjes gezet in de door immigranten bevolkte Nieuwe Wereld. Het toen en daar vanzelfsprekende primaat van heden en toekomst, de American way of life waaide na de Tweede Wereldoorlog over naar het verslagen en bevrijde Europa. De jacht op vrijheid en geluk was geopend, zij het veelal in de gietvorm van goud en consumentisme. Tegenwoordig worden in de ‘rijke wereld’ zelfs proletariërs verondersteld meer te consumeren dan te produceren. Uitstel van bevrediging is onaanvaardbaar afstel; wie spaart verliest.

Al wie niet totaal verdoofd is door obligate bedrijfsleugens, consumentisme, natuur- en mensonvriendelijke plannen, concludeert Sloterdijk, moet beseffen dat een cultuur en levenshouding die geen rekening houden met de mogelijkheid van zondvloed niet kunnen blijven duren. De filosoof schreef een ‘verschrikkelijk’ boek: zware en pessimistische kost, maar wat een inzichten, wat een verrijking!

Peter Sloterdijk- De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd. Over het antigenealogische experiment van de moderniteit, Amsterdam, Boom, 2015

Gepubliceerd op De Reactor op 5 februari 2016 en in De Geus, mei 2016, p. 32-34