Nazi-jager | Simon Wiesenthal

Op 31 december vorig jaar is Simon Wiesenthal negentig gewor­den. Deze bekende nazi-jager was en is een omstreden figuur. Aanbeden door de enen, verguisd door de anderen - ook in joodse milieus. Hij is iemand met een roeping, gedreven, koppig en eigenzinnig. Zolang er nazi-misdadigers in leven zijn, moeten ze vervolgd worden. Vergiffenis kan alleen mits boetedoening. Meer dan vijftig jaar lang oefende hij druk uit op autoriteiten om nazi-misdadigers voor het gerecht te bren­gen. Daarbij wist hij steeds handig gebruik te maken van de media.

In zijn autobiografische geschriften (Moorde­naars onder ons, 1967; Geen wraak maar gerechtig­heid, 1989) komt hij naar voren als een zelfingenomen, blufferig man, maar dat doet natuurlijk niets af aan zijn verdiensten. Hij zorgde er in elk geval voor dat enkele massamoordenaars nooit op beide oren konden slapen. In 1977 al werd als eerbetoon aan zijn levenswerk aan de Yeshiva universiteit in Los Angeles een Simon-Wiesenthal-onderzoekscentrum opgericht. Leven en werk werden verheerlijkt in films als The boys from Brazil, met Laurence Olivier als de op Josef Mengele jagende Wiesenthal, en Murderers among us, met Ben Kingsley in de hoofdrol.

Wiesenthal is geen moffenhater en gelooft niet in collectieve schuld. Steeds weer benadrukt hij, dat de nazi's naast zes miljoen joden ook vijf miljoen niet-joden vermoord hebben. Vergelijkingen met andere volkenmoorden zijn volgens hem noodzakelijk. Dit bracht hem herhaaldelijk in aanvaring met Elie Wiesel (Auschwitzoverlevende, Nobelprijs voor de vrede) die ervan overtuigd is dat de Holocaust onvergelijkbaar en onbegrijpelijk is.

Wiesenthal nam nooit een blad voor de mond en schuwde publici­teit noch sensatie om zijn gelijk te halen. Soms ging hij overhaast te werk, zag nazi's waar ze niet waren, achtervolgde oorlogsmisdadigers die al lang dood waren. Geen wonder dat hij veel mensen tegen zich innam. Bruno Kreisky, socialist en destijds kanselier van Oostenrijk, een volledig geassimileerd jood, werd een van zijn onverzoenlijkste vijanden. Hij ergerde er zich mateloos aan dat Wiesenthal onophoudelijk publiek aanklaagde dat hij om een coalitieregering te kunnen vormen het op een akkoordje gooide met nazi-sympathisanten en extreemrechtse politici.

Wiesenthal werd in 1908 in Buczacz (Oostenrijk-Hongarije) geboren. Hij studeerde architectuur. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog leefde hij in Lwow (toen in Polen, nu in  Oekraïne). Toen de Duisters in 1941 de macht overnamen van de Russische bezetters, werd hij als jood opgepakt. De rest van de oorlog bracht hij door in dwangarbeids- en concentratiekam­pen, onder meer Buchenwald en Mauthausen. Meer dan tachtig van zijn familieleden werden uitgeroeid. Bevrijd door de Amerika­nen kloeg hij onmiddellijk nazi-misdadigers aan en begon naamlijsten op te stellen voor het Amerikaanse leger. In 1947 richtte hij samen met enkele vrijwilligers in Linz een Joods Historisch Documentatiecentrum op. Dat werd in 1954 wegens gebrek aan publieke belangstelling gesloten. Met het Eich­mannproces (1961) nam de belangstelling weer toe en Wiesenthal opende een documentatiecentrum in Wenen. Datzelfde jaar publi­ceerde hij Ich jagte Eichmann, waarin hij met de eer ging strijken voor de opsporing en arrestatie van Adolf Eichmann. In werkelijkheid was dat een prestatie van de Mossad, de Israëlische geheime dienst, maar dat mocht toen niet geweten zijn. Wiesenthal werd als Eichmann-jager wereldberoemd. Zijn aanmatigende houding zette bij een aantal mensen kwaad bloed.

Met de waarheid mochten nooit compromissen gesloten worden, vond Wiesenthal. Die levensregel trad hij met voeten in de zaak Waldheim. De conservatieve politicus Kurt Waldheim, voormalig secretaris-generaal van de VN, kwam in de jaren tachtig in opspraak door zijn oorlogsverleden. Wiesenthal hield hem toen de hand boven het hoofd, ook al wist hij dat Waldheim wel degelijk bij de SA had gediend en betrokken was geweest bij gruwelen tegen Griekse joden. Zonder zijn steun zou Waldheim in 1986 waarschijnlijk nooit Oostenrijks presi­dent geworden zijn. Wiesenthals merkwaardige houding leverde hem voor het eerst veel sympathie op bij zijn Oostenrijkse landgenoten.

Begin 1996 kwam Wiesenthal opnieuw in opspraak toen de Duitse televisie de documentaire Ende einer Legende uitzond. Daarin komen een aantal Israëlische en Amerikaanse joden aan het woord die actief betrokken waren bij de jacht op nazi-kopstukken. Volgens hen heeft Wiesenthal vooral aan zelfverheerlij­king gedaan. Ze schilderen hem af als een egocentrische, op publiciteit beluste maniak; een tragische figuur, vol eigen­waan maar in feite onbekwaam. Anders dan hij beweert, zou hij geen 1.200 maar hooguit een tiental nazi's ontmaskerd hebben. Wiesenthal repliceerde in een interview dat het er toch een tweehonderd waren.

Gepubliceerd in Telepro in 1999