Vlaanderen in zijn hemd gezet | Een moeilijke geschiedenis

'Om eerlijk te zijn, een boek over de geschiedenis van Vlaanderen is een boek zonder voorwerp', een openingszin die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. In De droom van Vlaanderen toont Marc Reynebeau aan dat de geschiedenis van Vlaanderen, op het laatste stukje na, een droombeeld is. De Vlaamse vrijheids- en onafhankelijkheidsdroom is van recente datum. De 'Vlamingen' die in 1302 de Guldensporenslag bevochten zouden er geen bal van gesnapt hebben, ze streden niet om land of natie, maar om minder belastingen. Overigens vochten aan Franse zijde Brabantse eenheden mee, en aan Vlaamse zijde soldaten uit Namen en Zeeland. 'Vlaanderen' verwees toen alleen naar 'het graafschap met die naam, een klein deel van de toenmalige Nederlanden'.

Het Vlaanderen dat wij nu kennen, het Nederlandstalige deel van België, dateert cultureel-politiek gezien van rond 1840; staatkundig zag het pas in 1995 het daglicht. Voor het midden van de achttiende eeuw was er geen sprake van 'Vlaamse' samenhorigheid of lotsverbondenheid, gemeenschappelijke cultuur of gezamenlijk streven. Dat is een 'historische fictie, een droom, in elk geval een product van de verbeelding'. Maar op die manier bestaat het natuurlijk wel, is het voorwerp van gesprek en discussie, werd het gedeelde conventie, kreeg het een roemrijk verleden aangemeten, niet zelden als legitimatie voor politieke projecten hier en nu.

Reynebeau probeert duidelijk te maken hoe Vlaanderen van een versnipperd gebied uitgroeide tot een welvarende natie. Geen relaas over nationale voorbeschikking, zelfgekozen of historische tradities, maar een verhaal dat aaneenhangt van 'toevalligheden, mislukkingen, vergissingen en misverstanden, en vooral van rijkdom en macht'. Een geschiedenis die meer dan eens verscheidene kanten kon uitgaan, alleen begrepen kan worden in een bredere context: West-Europa, de Nederlanden en vooral... België.

Had Napoleon in 1815 zijn Waterloo niet gekend, dan zouden de Zuidelijke Nederlanden waarschijnlijk opgegaan zijn in de grote Franse natie. De 'Belgen', zoals ze in het buitenland steeds vaker genoemd werden, hadden niet de ambitie een eigen staat te stichten. Er stond 'geen 'Belgisch' of ander nationalisme klaar om de nationale zelfstandigheid op te eisen'. Neen, de 'Belgen' waren volgzaam, wachtten af en werden onder internationale druk bij (Noord-)Nederland gevoegd.

De historische context werkt verhelderend. Duidelijk wordt dat taalverschillen lange tijd van gering belang waren, ze hadden nog geen politieke dimensie. Er was immers nog maar weinig contact over grote afstand, met andere taalgebieden. Ook nationaal gevoel en patriottisme zijn 'betrekkelijk moderne begrippen, die een redelijk ontwikkelde sociale communicatie veronderstellen. In de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden was die afwezig. Het overgrote deel van de bevolking keek niet verder dan de eigen hoeve of het eigen dorp. Nationale gevoelens waren toen iets wat alleen een zeer beperkte elite zich eigen kon maken. Een nationale volkswil in de moderne betekenis bestond niet en kon, bij gebrek aan democratie, zeker niet structureel tot uiting worden gebracht'.

Bezettingsmentaliteit

Reynebeau doorprikt tal van mythische voorstellingen, waaronder enkele die in de eindtermen geschiedenis (eerste graad secundair onderwijs) ingeschreven staan. De Vlaamse Gemeenschap gebruikt 'haar bevoegdheid over het onderwijs om aan natievorming te doen' en om nieuwbakken Vlaamse instellingen te legitimeren.

Mythisch is bijvoorbeeld de veel gehoorde verklaring dat de eeuwenlange overheersing door vreemden (Spanjaarden, Oostenrijkers, Fransen, Nederlanders) ervoor heeft gezorgd dat in het Belgische en Vlaamse 'collectieve bewustzijn' de overheid werd gelijkgeschakeld met de erfvijand. We zouden behept zijn met een ingeboren bezettingsmentaliteit, vandaar onze afkeer voor de politiek, het ontwijken van gezag, het ontduiken van belastingen. Die aangeboren 'vrijheidsdrang' zou volgens sommigen teruggaan tot de oude Belgen. In werkelijkheid gaat het om een projectie in het verleden van de twee Duitse bezettingen in de voorbije eeuw. Maar politiek gezien was en is die bezettingsmentaliteit een nuttige mythe, als legitimatie van het streven naar autonomie en staatkundige 'ontvoogding'.

De bewoners van wat nu België en Vlaanderen heet, konden het in vroeger tijden doorgaans goed vinden met hun 'bezetters'. Zolang zij de charters en privileges van individuen en corporaties respecteerden, werden de 'bezetters' als volkomen legitiem beschouwd. De overeenkomsten die verschillende vorstendommen afsloten met een zelfde landsheer waren functioneel omdat ze 'een status quo in de machtsverhoudingen' bewerkstelligden, politieke stabiliteit mogelijk maakten. En vreemde regeerders waren geschikter omdat ze niet betrokken waren bij de onderlinge rivaliteiten.

Echte eenheid of eenheidsgevoel was er niet, laat staan een besef van gemeenschappelijk vaderland. Vorstendommen en gewesten waren bijzonder gehecht aan hun zelfstandigheid, ze waren elkaars concurrenten, stonden sociaal en politiek op gespannen voet. Die verdeeldheid blijkt ook uit veel benamingen van overkoepelende organen: de 'XII Provinciën', 'de Nederlanden' of 'Etats Belgiques Unis' - steeds weer die meervoudsvorm. Eenheid was er maar als het niet anders kon, tegen een gemeenschappelijke vijand, de hertog van Alva bijvoorbeeld. Men was verbonden in het collectieve verzet, maar de onderlinge concurrentie en achterdocht bleven. Zelfs op uitgesproken patriottische momenten kreeg 'de liefde voor het vaderland toch een particularistische uitdrukking'. De naam van het Belgische volkslied, 'de Brabançonne', zegt genoeg (zowat elk gewest had zijn eigen lied, zoals de 'Gantoise', de 'Liégeoise' en de 'Luxembourgeoise').

Toeval

Veel was onbedoeld. Toen eind zestiende eeuw de noordelijke provincies met een 'vrije' republiek begonnen, kwam dat omdat ze domweg geen geschikte vorst vonden. In 1790 kwam er een Unie van de Verenigde Nederlandse Staten, de Etats Belgiques Unis, 'bij gebrek aan alternatief, omdat andere opties niet te realiseren vielen'. En ook nu gingen de revolutionairen 'meteen op zoek naar een nieuwe landsheer'. Dat mislukte en het was uit met de republiek. De Belgische revolutionairen die in 1830 in opstand kwamen tegen het Nederlandse bewind streefden geen onafhankelijke staat na. Had koning Willem-II zich niet op de situatie verkeken, had hij niet met militair geweld gereageerd, dan was het nooit zo ver gekomen. 'Dan maar een eigen land', moeten sommigen gedacht hebben. Het was, zoals bekend, een burgerlijke revolutie. De liberale en katholieke elites schiepen 'de nieuwe staat naar hun eigen beeld en gelijkenis'; alleen wie rijk was kreeg stemrecht, 99% van de bevolking viel uit de boot.

Bij de oprichting van België speelde taal zo goed als geen rol, ze was nog niet verbonden aan een natie-gevoel. Dat blijkt onder meer uit de tweetalige constructie die België was. Overigens was er nog altijd geen sprake van 'Vlaams', de dialecten werden 'Nederduits' genoemd. Politiekdynamisch gezien is taal 'geen kwestie van grondgebied maar van sociale positie'. De taalgrens stond niet op de landkaart maar tussen elite van massa.

Taalminnende onderwijzers, ambtenaren en vertegenwoordigers van vrije beroepen wilden het Nederlands in België 'redden'. Voor deze middengroepen had taal naast een culturele ook een sociaal-politieke functie. Ze benadrukten er hun rol mee 'als de noodzakelijke tussenschakels tussen het (Fransonkundige) volk en de (Nederlandsonkundige) elite'. Door zich op te werpen als de culturele elite van het volk, rechten te eisen voor het Nederlands, schiepen ze hun eigen sociale onontbeerlijkheid. De Vlaamse beweging was geboren.

Het was een flamingantisme zonder revolutionaire ambities, geen gevaar 'voor de Belgische nationaliteit, integendeel'. De Vlaamse beweging, 'met haar appèl aan al dan niet verzonnen of gemanipuleerde historische feiten', voorzag de Belgische natie van wortels die diep in het verleden reikten. In een vroege versie van 'De Vlaamse Leeuw' stelde de Vlaamse beweging zich uitdrukkelijk ten dienste van 'het vrije Belgenland'.

Aanvankelijk beperkte het streven van de flaminganten er zich toe 'om het Nederlands via taalwetten een gegarandeerde plaats in het openbare leven te bezorgen'. Maar dat botste op onverschilligheid en onbegrip bij de Belgische elite, druiste ook in tegen de belangen van de vele Franstalige ambtenaren en bureaucraten in Vlaanderen. Door die permanente tegenstand radicaliseerde de Vlaamse beweging, ze verwierf 'een nationalistische en dus staatkundige dynamiek'. Als Vlaanderen niet kreeg wat het wou, dan moest het daar maar zelf voor zorgen.

De Vlaamse beweging had weinig of geen oog voor de dagdagelijkse werkelijkheid van het 'Vlaamse' volk, de mensonwaardige omstandigheden waarin het leefde en werkte, de uitbuiting en de ellende. Neen, topprioriteit voor flaminganten was 'de vernederlandsing van de toen nog exclusief Franstalige Gentse universiteit'. Volgens Reynebeau wordt de Vlaamse beweging nog altijd gekenmerkt door de kleinburgerlijkheid en de middenklassenmentaliteit waaruit ze is voortgekomen.

Ondertussen had het geloof veld gewonnen dat de eigen taal inhield 'dat er in de Zuidelijke Nederlanden altijd een volk met heel eigen kenmerken en een aparte 'volksaard' had geleefd. Of met een vroege leuze van de Vlaamse beweging: 'de taal is gans het volk'. Die 'Vlaamse' volksaard werd geleidelijk voorzien van een 'hele set zeden, gebruiken, tradities, opvattingen en mentaliteiten'. Op die manier legden de flaminganten in de schoot van de Belgische natie onbedoeld de kiem voor een exclusief Vlaamse eigenheid. De Vlaamse beweging had 'een volk uitgevonden'.

Zwart beeld

De droom van Vlaanderen bevat een schat aan informatie, maakt wijzer en draagt heel wat stof ter discussie aan. Maar ook Reynebeau's verhaal is natuurlijk tot op zekere hoogte subjectief en ideologisch gekleurd. Neem die ene, indirecte verwijzing naar het Vlaams Blok, aangeduid als 'een onmenselijke partij'. Tegenstanders en vijanden schilderen elkaar van oudsher als 'onmenselijk' af, maar veel schiet je daar niet mee op. Integendeel, dehumanisering leidt niet zelden tot 'onmenselijke' of in elk geval ondemocratische maatregelen tegen de 'niet-mensen'. Ze heeft nog een ander averechts effect. Door de ontmenselijking van 'Anderen' en het 'kwaad' kijkt men weg van de eigen potentie tot kwaad. Men moge het betreuren, maar goed en kwaad zijn des mensen en in die zin 'menselijk'.

Reynebeau hangt een wel heel zwart beeld op van Vlaanderen, besteedt bijvoorbeeld niet de minste aandacht aan de (schaarse) progressieve krachten in de Vlaamse beweging. Zijn betoog wordt een beetje beperkt door zijn invalshoek: het demythologiseren van (de geschiedenis van) Vlaanderen. Degelijk weerwerk tegen het aanhoudend borstgeroffel van Vlaamse neoliberalen is meer dan welkom, maar Reynebeau overdrijft een beetje in de andere richting, herhaalt tot vervelens toe dat elk gevoel van eenheid en samenhorigheid ten allen tijde ontbrak.

Zo sterk als zijn demythologisering is, zo zwak is zijn verklaring van de wording van Vlaanderen. Reynebeau onderstreept het verbazingwekkende feit dat het eens zo staatsgevaarlijke federalisme in iets meer dan een kwarteeuw in de grondwet werd ingeschreven, maar verklaart niet hoe dat in zijn werk is gegaan. Hij lijkt te suggereren dat een en ander te maken had met desinteresse bij de traditionele elites: 'de politieke omkadering van essentiële sectoren, zoals eerst landbouw, kolen en staal en geleidelijk het geheel van het economische en het monetaire beleid, waren al omwille van de marktvoordelen naar het Europese niveau weg gedraineerd, terwijl de bevoegdheid over defensie de zaak van de NAVO was geworden'. Een andere 'verklaring' die hij aanreikt, is de rijkdom van Vlaanderen; daarop gaat de Vlaamse assertiviteit terug, niet op eigen identiteit of cultureel erfgoed.

Het boek is een bewerking van een reeks artikelen die eerder in Knack verscheen. De auteur getuigt van veel overzicht en neemt geen blad voor de mond. Maar je moet wel bij de les blijven, het is geen makkelijke lectuur. De auteur heeft oog voor de gewone mens, maar schrijft voor een intellectuele elite.

 

Marc Reynebeau - De droom van Vlaanderen. Of het toeval van de geschiedenis, Antwerpen, Manteau/Standaard, 222 blz.

Gepubliceerd in de Financieel Economische Tijd, juni 2003