Uitbuiting van de Holocaust | Finkelstein en Novick

In The Holocaust Industry stelt de Amerikaans-joodse politicoloog Norman Finkelstein de politieke en financiële uitbuiting van de jodenmoord door Amerikaans-joodse elites aan de kaak. Het boek is meer aanklacht dan analyse, meer pamflet dan wetenschappelijk werk. Goed dus voor veel media-aandacht.

Daarbij wordt uit het oog verloren dat Finkelstein niet zoveel nieuws te melden heeft, behalve wat de financiële exploitatie betreft. Veel stond tien jaar geleden al, beter uitgewerkt, in mijn De uitbuiting van de Holocaust en, kort nadien, in The Seventh Million van Tom Segev. Maar Finkelstein zegt alles veel feller en sensationeler, zijn boek is een afrekening.

Eigenlijk is het een repliek op The Holocaust in American Life van de Amerikaans-joodse historicus Peter Novick. Die probeert te verklaren hoe het komt dat de jodenuitroeiing, meer dan vijftig jaar later en op duizenden kilometer van de plaats waar ze voltrokken werd, zo'n prominente plaats inneemt in de Amerikaanse cultuur.

Ooit was dat anders. In de eerste naoorlogse decennia waren 'slachtoffer' en 'overlevende' verre van eretitels. In nogal wat joodse commentaren werdensurvivors de hardsten genoemd, egoïsten die het gehaald hadden ten koste van moreel hoogstaander mensen. Overlevenden waren alleen bruikbaar als politiek drukkingsmiddel voor de oprichting van de Joodse Staat. Hoogtepunt in deze exploitatie was de met joodse overlevenden volgeladen Exodus 1947die, nadat de Britten het schip voor de kust van Palestina hadden tegengehouden, onverrichterzake naar Duitsland moest terugkeren. Minder bekend is dat de kapitein aanbood alle opvarenden in Palestina aan wal te smokkelen maar joodse leiders verboden dat om het propagandistisch effect van de gedwongen terugkeer niet te mislopen.

In de VS deden joden er ondertussen alles aan om zich te integreren. Niet opvallen, niet on-Amerikaans zijn, geen slachtoffer. Voorstellen om holocaustmusea op te richten stuitten lange tijd op het veto van joodse elites. Amerikaanse joden hadden, luidde het, geen behoefte aan een "blijvend memoriaal voor de zwakheid en weerloosheid van het joodse volk". Dat soort gedenktekens "hoort in Europa thuis", en "in plaats van dode joden te herdenken zou men beter aandacht besteden aan de hulp aan levende joden". Ook beklemtoond werd dat de joden niet de enige slachtoffers waren, "velen hadden het onder de nazi's even zwaar te verduren gehad". Niet de uitzonderlijkheid maar de universaliteit van het joodse lot werd onderstreept.

Wie dit vandaag zou verkondigen riskeert voor antisemiet versleten te worden. De Holocaust - met hoofdletter - is sacraal geworden. Hij heet nu absoluut uniek, onvergelijkbaar en onvoorstelbaar te zijn. "Niet zomaar een genocide", stelde de joodse Anti-Defamation League in 1995, "maar de bijna succesvolle poging om Gods uitverkoren volk, dus God zelf, van het leven te beroven." In de VS zijn er nu al meer dan honderd holocaustinstituten en zeven grote holocaustmusea, waaronder het met overheidsgeld gefinancierde museum in Washington. Holocaustonderricht is in zeventien staten bij wet geregeld, de academische cursussen en boeken zijn niet meer bij te houden, ieder jaar wordt de Holocaust nationaal herdacht.

Uniciteit is een hol begrip. Iedere gebeurtenis, mens of dier gelijkt op én verschilt van andere(n). In feite is het een beledigende, licht racistische term. Het leed van een Tutsi-moeder die haar kind met machetes heeft zien afslachten is niet begrijpelijker dan het leed van joden. Slachtoffers van andere genocides zijn niet minder dood, joods bloed kleurt niet roder. Maar de uniciteitsaanspraak is wel een geducht ideologisch wapen. De zogenaamde onvergelijkbaarheid van voorbij leed als rechtvaardiging voor leed dat men hier en nu aanricht.

Dat de Holocaust in de VS zo belangrijk geworden is, heeft volgens Novick "vooral te maken met het feit - niet minder een feit omdat antisemieten het tot een aanklacht hebben vervormd - dat joden een belangrijke en invloedrijke rol spelen in Hollywood, de televisieindustrie, de media, het boekbedrijf en de opiniemakende elites".

De koude oorlog en het conflict in het Midden-Oosten waren van groot belang voor de evolutie van marginaal tot centraal fenomeen. In de koude-oorlogsideologie was geen plaats voor de holocaust. West-Duitsland was een bondgenoot tegen de 'echte' vijand, het communisme, het nieuwe absolute kwaad. De judeocide was de verkeerde gruwel en ging de doofpot in.

Het proces tegen Eichmann (Jeruzalem, 1961), waarop de jodenmoord voor het eerst als aparte entiteit aan het publiek werd voorgesteld, bracht een eerste kentering. De Zesdaagse oorlog (1967) zorgde in de VS voor een ommekeer in de houding tegenover Israël. Nogal wat Amerikaanse joden vreesden toen dat de Arabieren hun dreigement Israël van de kaart te vegen ten uitvoer zouden brengen. Er kwam een stroom geld, hulp, sympathie en identificatie op gang, en die droogde niet op nadat de Israëli's een klinkende overwinning hadden behaald. Israël werd een strategisch steunpunt van het VS-imperialisme, het georganiseerde Amerikaanse jodendom een verlengstuk van de Israëlische regering en de Holocaust hét politieke wapen om steun en hulp te mobiliseren. De Jom Kippoer oorlog (1973) maakte duidelijk dat Israël, zonder Amerikaanse steun, minder onoverwinnelijk was dan gedacht.

Individueel deden de meeste Amerikaanse joden het uitstekend, maar als collectiviteit dreigden ze uiteen te vallen. Religiositeit en zionisme namen verder af, almaar meer joden sloten gemengde huwelijken (momenteel meer dan 50%). Sommigen hadden het zelfs over een stille, bloedloze of spirituele holocaust. De herinnering aan de jodenuitroeiing was zowat het enige dat hen nog aan elkaar bond. De Holocaust werd geleidelijk kern van een nieuwe joodse identiteit.

De Holocaust evolueerde van geschiedenis tot mythe, "drager van 'eeuwige waarheden' los van historische omstandigheden, belichaming van de (mythische) joodse conditie - altijd bedreigd en vervolgd. Hij symboliseert het natuurlijke en onvermijdelijke eindpunt van het antisemitisme: eerste halte, een antisemitische grap; laatste halte, Treblinka." Sinds de jaren zeventig wordt hij openlijk "het morele kapitaal van het joodse volk en de staat Israël" genoemd. Wie de uniciteit van de judeocide betwijfelt berooft de joden van dit kapitaal. Kritiek op Israël moet op antisemitisme teruggaan. Congresleden die Israël niet voluit steunen worden onder druk gezet, eind jaren zeventig bijvoorbeeld kregen ze een kopie toegestuurd van de soap-opera Holocaust. Het antisemitisme - dat in de VS blijft afnemen - werd en wordt schromelijk overdreven. Veel joden zijn ervan overtuigd geraakt "dat het elk moment ook hier kan gebeuren".

Ook van belang was de veranderde houding tegenover etniciteit en slachtofferschap. Na Watergate, de Vietnamoorlog en andere debacles, boorden Amerikanen andere dan nationale bronnen aan voor hun wij-gevoel. Het werd steeds vaker bepaald door een gedeelde ervaring van discriminatie en achteruitstelling: wij-zwarten, wij-vrouwen, wij-homo's, wij-joden... Er groeide een ware slachtoffercultuur met de bijhorende rekenkunde van het leed, een bedroevende competitie over wie nu het meest geleden heeft.

Het joodse leed uit een ander tijdperk en continent verdrong het recent, hedendaags en Amerikaans leed van andere minderheidsgroepen. Joden konden dankzij hun "rijkdom en politieke invloed in Washington een museum oprichten voor hun zwakheid en kwetsbaarheid. De echt zwakken en kwetsbaren beschikken niet over de nodige middelen om dat te verwezenlijken." De zwarten wachten nog altijd op een museum of enige compensatie voor hun eeuwenlange onderdrukking en slavernij.

Tot slot dient de institutionalisering van de Holocaust vermeld. De vele instellingen en de duizenden mensen die beroepsmatig met de Holocaust bezig zijn, houden zijn centrale plaats in stand. Stel je "maar eens de heibel voor als men zou beslissen Holocaustinstellingen te sluiten of het holocaustonderricht af te schaffen!"

Het lijkt soms wel, vindt Novick, "dat joden fier zijn op de Holocaust". Hij is het moe altijd weer herinnerd te worden aan het miljoen joodse kinderen dat meer dan een halve eeuw geleden werd omgebracht, terwijl "hier en nu per jaar meer dan tien keer zoveel kinderen sterven aan ondervoeding en voorkoombare ziekten ... Hun dood is niet het resultaat van een satanistische, genocidale impuls, noch van haat. Ze sterven voor de banale reden dat ze niet kunnen beschikken over het nodige voedsel en de minimale medische voorzieningen die hen in leven zouden houden." De VS, veruit de rijkste natie ter wereld, draagt in deze een zware verantwoordelijkheid.

The Holocaust in American Life is een degelijk wetenschappelijk werk van een auteur die helder en genuanceerd denkt en uiteenzet, en waar nodig geen blad voor de mond neemt. Merkwaardig is wel, dat hij vooral bezorgd is dat het hele Holocaustgedoe het Amerikaanse jodendom zal schaden. Vandaar waarschijnlijk zijn door niets gestaafde bewering dat de politieke exploitatie van de Holocaust weinig of geen invloed heeft gehad op de Amerikaanse Midden-Oostenpolitiek. Novick denkt, als puntje bij paaltje komt, iets te behouds- en regeringsgezind, te apolitiek.

Finkelsteins essay is een slingeruitslag in de andere richting. Bij hem wordt de geschiedenis bijna integraal herleid tot ideologische en machtspolitieke beweegredenen en doelstellingen. De Holocaust dient alleen maar om de criminele politiek van Israël en de steun van de VS te rechtvaardigen. Op die wijze is "een van 's werelds grootste militaire machten, met een afschuwelijk mensenrechtenverleden, erin geslaagd zich als 'slachtofferstaat' op te werpen, en heeft de meest succesvolle etnische groep in de VS de status van slachtoffer verworven". Finkelstein steekt zijn anti-zionisme niet onder stoelen of banken, zoveel is duidelijk.

Maar hij wordt ook door een persoonlijk motief bewogen. Hij kan niet dulden dat de erfenis van zijn ouders, die getto's en uitroeiingskampen hebben overleefd, wordt besmeurd door joodse elites die in naam van 'behoeftige Holocaustslachtoffers' munt slaan uit hun leed. Ze hebben "het morele formaat van hun martelaarschap doen inkrimpen tot dat van een Monte Carlo casino".

Finkelsteins analyse van de evolutie van de politieke exploitatie verschilt niet zo heel veel van die van Novick (die hij trouwens soms bijna letterlijk napraat). Maar hij zegt alles véél scherper en agressiever. Te vrezen valt dat zijn in vitriool gedrenkte essay de aandacht zal afleiden van beider analyse en kritiek, die elkaar wonderwel aanvullen en bekrachtigen, ook al worden beide auteurs momenteel verblind door wat hen scheidt.

Een belangrijk verschil met Novicks interpretatie is dat volgens Finkelstein de herinnering aan de jodenmoord niet werd geactiveerd toen Amerikaanse joden ten tijde van de Zesdaagse oorlog vreesden voor een nieuwe Holocaust, maar dat Amerikaanse en Israëlische politici toen de Holocaustindustrie hebben opgestart om hun Midden-Oostenpolitiek te rechtvaardigen. Zoals gewoonlijk liepen de Amerikaanse joden in de pas van de VS.

Finkelstein legt dit niet overtuigend uit. Zijn voornaamste argument tegen Novicks verklaring is dat Israël aan de vooravond van zijn onafhankelijkheid (1948) veel serieuzer bedreigd werd dan in 1967. Amerikaanse joden hadden toen meer reden om een nieuwe catastrofe tevrezen. Desondanks werd de herinnering aan de Holocaust niet zo sterk geactiveerd dat er een Holocaustindustrie op gang kwam. Deze redenering snijdt maar hout als alle andere door Novick uiteengerafelde factoren buiten beschouwing worden gelaten.

Op andere punten scoort Finkelstein. De Holocaustfixatie begon nadat Israël zijn militair overwicht had gedemonstreerd, toen er onder joden een sfeer van triomf heerste en nieuwe strategische belangen op het spel stonden. Conformistische en machtsbeluste Amerikaans-joodse elites spéélden het politieke spel van de VS. In plaats van de Holocaust op te peppen en de zogenaamde slachtofferstatus van Israël te exploiteren, hadden ze zich (in theorie) ook kunnen inzetten voor de vrede in het Midden-Oosten.

Terecht klaagt Finkelstein aan dat kritiek op joodse of Isralische misstappen veelal afgedaan wordt als pathologische jodenhaat. Joden hebben nooit iets op hun kerfstok. Voor velen is "elke poging om antisemitisme te verklaren door (ook) op fouten van joden te wijzen" zelf een uiting van antisemitisme. Het soort superioriteitsgevoel dat je ook terugvindt in de claim dat joods leed uniek en onvergelijkbaar zou zijn. "De Holocaust is bijzonder omdat de joden bijzonder zijn", een smakeloze variant op het thema van het uitverkoren volk.

Waar is ook, dat door het macaber opbod van Holocaustexploitanten het aantal joodse overlevenden in de loop der jaren niet af- maar toegenomen is. Anders dan Finkelstein beweert betekent dat niet dat veel mensen zich omwille van de centen of de glorie een Holocaustverleden gefabriceerd hebben. Die zijn er wel, maar de toename heeft toch vooral te maken met het eindeloos uitrekken van het begrip overlevende. Tegenwoordig vallen daar alle joden onder die in 1945 nog in leven waren, ook zij die nooit in Europa vertoefden, en bij uitbreiding zelfs alle na de oorlog geboren joden.

Finkelstein geeft veel ontstellende voorbeelden van machinaties achter de schermen van het wereldtoneel. Maar zijn duiding is te monocausaal, te eenzijdig; hij ziet alleen doelbewuste processen, reduceert alles tot politiek.

Finkelsteins radicaal-linkse instelling - die me als mens sterk aanspreekt - speelt hem als wetenschapper parten. Betrokken als hij is, laat hij zich al te zeer meeslepen. Dat schaadt de overtuigings- en draagkracht van zijn nochtans inzichtelijke analyse. Hij provoceert te veel, hamert op joods geldbejag, koketteert met stellingen die aanleunen bij die van Holocaustontkenners. Niet dat hij ongelijk heeft - wie het gesacraliseerde Holocaustverhaal doortrekt komt onvermijdelijk bij de negationisten uit, zij buiten immers de mythen en overdrijvingen in dat stereotiepe beeld uit om twijfel te zaaien. Maar Finkelstein balanceert niet zelden op het randje van het wansmakelijke. Een voorbeeld: "Als de hele wereld de joden dood wil, dan is het een groot wonder dat ze nog leven - en, anders dan een groot deel van de mensheid, niet bepaald sterven van de honger."

Het meest cynische aspect van de Holocaustindustrie is de financiëleexploitatie van het leed, de terug- en herstelbetalingen die de laatste jaren nooit lang uit het nieuws waren. In besloten joodse kringen rees hiertegen wel enig protest, onder meer omdat men vreesde dat het antisemitisme erdoor aangewakkerd zou worden, maar weinig talrijk zijn zij die daarmee naar buiten durven komen.

Finkelstein hangt de hele vuile was buiten. Een groot deel van het compensatiegeld zou niet gegaan zijn naar de 'behoeftige overlevenden' waarmee voortdurend werd geschermd, maar naar zionistisch geïnspireerde initiatieven, holocaustmusea en... in de zakken van joodse elites. Geen middel werd geschuwd om Zwitserse banken, Duitse industriële concerns en zelfs bijna bankroete Oost-Europese landen op de knieën te dwingen - van lastercampagne tot economische boycot. Dat alles met de volle steun van het Amerikaanse establishment, dat mordicus blijft weigeren zich te verontschuldigen voor de miljoenen slachtoffers in Indochina, laat staan dat ze iets zouden compenseren.

De was werd bevuild. Dat moest uitgebracht en aangeklaagd worden, het isronduit schandelijk. Maar het is betreurenswaardig dat het op deze gewelddadige en tactloze wijze is gebeurd, en dat Finkelstein het stereotype van de geldschrapende jood kracht heeft bijgezet

 

Novick, Peter - The Holocaust in American Life, Houghton Mifflin, Boston/New York, 1999

Finkelstein, Norman G. - The Holocaust Industry. Reflections on the Exploitation of Jewish Suffering,Verso, London/New York

Verschenen in De Morgen, 30 augustus 2000