Niet voor arachnofoben | Misvattingen over spinnen

Om met de deur in huis te vallen: spinnen komen niet in de herfst binnen, ze zitten er al de hele tijd én in grote getale. Onze huizen krioelen van het leven, vertelt spinnendeskundige Koen Van Keer me. In een normaal onderhouden woonst zitten al gauw duizend tot tweeduizend spinachtigen. Daar zien we maar een klein deel van; ze zitten op plaatsen waar we niet vaak komen, in de kelder en op zolder, achter plinten, tussen valse plafonds; de meeste zijn ook klein, onopvallend en alleen 's nachts actief.

Nog een misvatting is dat spinnen via afvoerbuizen van bad of douche binnenkomen om te overwinteren. De grote kobben (afgeleid van 'koppen', leken denken bij 'spin' aan een kop met poten) zijn per ongeluk in de badkuip terechtgekomen en geraken daar zonder hulp niet uit. Die grote bruine exemplaren met imposante poten die we in de late zomer en herfst in huis aantreffen, zijn mannetjeshuisspinnen op vrijersvoeten. Geen overwinteraars, de meesten zullen de winter niet eens halen. Die spinnen, legt Van Keer uit, eten na hun volwassenheid meestal niet meer, en verzwakken door hun lange zwerftochten en vele paringen zozeer dat ze al gauw een natuurlijke dood sterven of uitgeput ten prooi vallen aan een hongerig wijfje.

Er zijn natuurlijk wel insecten die in huis overwinteren, lieveheersbeestjes bijvoorbeeld maken van elk spleetje en kiertje gebruik. Spinnen (Araneae) zijn evenwel geen insecten, maar behoren tot de klasse van de spinachtigen (Arachnida), waarin ook nog de mijten en teken, de hooiwagens en schorpioenen zijn ondergebracht. Het lichaam van insecten bestaat uit drie delen, dat van spinnen uit twee; spinnen hebben acht of zes ogen, insecten maar twee; en spinnen hebben vier paar poten in plaats van drie.

Hooiwagens - je weet wel, die bolletjes met lange poten die veelal in hoeken van het plafond zitten - zijn strictu sensu géén spinnen. Ze produceren geen spinsel, kunnen geen web maken en hun lichaam bestaat maar uit één deel. Het zijn geen rovers maar opruimers, zeg maar de vuilnismannen en -vrouwen van ons huis. Al zitten ze het grootste deel van de dag vrij roerloos, 's nachts verandert dat. Ze doen geen vlieg kwaad, integendeel ze ruimen de boel op. Stank voor dank, wij meppen ze dood of zetten ze buiten (alsof ze verdwaald waren!). Om ecologische en diervriendelijke redenen verbannen we de beesten uit hun biotoop, zetten ze in onherbergzamer gebied uit.

Bondgenoten

Veel mensen hebben het over 'ongedierte' maar volgens Van Keer zijn spinnen onze grootste bondgenoten. Van groot belang voor het natuurlijke evenwicht, zeker in de tropen waar ze enorme hoeveelheden plaaginsecten verorberen en op die manier plagen voorkomen. Een beetje spin eet gemiddeld 1,63 insect per dag; op een hectare zitten gemiddeld 1.308.000 spinnen.

Spinnen zijn het slachtoffer van onze angst. Eén op de twee vrouwen en één op tien mannen is in min of meerdere mate arachnofoob. Hoe dat komt? Van Keer heeft er geen sluitende verklaring voor. Kennelijk is zo'n bolletje op poten met snelle en onvoorspelbare bewegingen angstaanjagend. Maar dat geldt ook voor bepaalde insecten, zoals kakkerlakken, oorwormen en pissebedden. Maar de beeldvorming rond spinnen is zeer negatief ('Spider-Man' niet te na gesproken). Zo is de tweede betekenis van 'spin': 'nijdige, hatelijke, kwaadsprekende, kwaadaardige vrouw' (Van Daele). En mensen kunnen spinnijdig zijn. Een uitdrukking die waarschijnlijk teruggaat op het bijten van in het nauw gedreven spinnen en op het feit dat sommige vrouwtjesspinnen na de paring het mannetje oppeuzelen.

Bij die negatieve beeldvorming spelen de media een kwalijke rol. Van Keer is er niet over te spreken. Bij het thema 'spin' worden steevast alle registers van de sensatiezucht opengetrokken. Als het maar griezelig en spectaculair is, 'spinnen maken het slechtste in een journalist wakker'.

Van Keer ziet geen reden voor angst of afkeer van spinnen, maar angsten zijn natuurlijk wel vaker irrationeel. Onze inheemse spinnen bijten normaliter geen mensen en hun beten zijn ook niet echt gevaarlijk. De meesten geraken niet doorheen de menselijke huid. En bij die die dat wel kunnen, zoals de grotere wielwebspinnen (onder meer de Kruisspin), zijn de effecten meestal onschadelijk, van zwellingen over blaren tot lichte koorts.

Zoals het hoort voor iemand met een wetenschappelijke instelling, heeft Van Keer een en ander op zichzelf uitgeprobeerd. Hij spoorde enkele inheemse spinnen aan om de huid op de rug van zijn hand te doorboren en gif te injecteren. Dat bleek geen sinecure, vooral de huisspinnen weigerden dienst. Toen enkele andere soorten toehapten, voelde Van Keer een kleine prik en een jeukend gevoel dat enkele uren later verdwenen was. Kruisspinnen bijten iets sneller, maar alleen als je ze beet pakt, nooit als ze gewoon over je hand kruipen.

Van de ongeveer 700 spinnensoorten die in België en Nederland voorkomen, geraakt een zestigtal door mensenhuid. Maar als ze dat doen, werden ze 'uitgedaagd of zaten ingeklemd, zagen bijten als enige uitweg'. Het zijn vredelievende beestjes. In de voorbije tien jaar werden er maar 23 Belgen door een spin gebeten. Het aantal meldingen bij het Antigifcentrum ligt hoger maar daar zitten onder andere ook tekenbeten bij. Dat aantal loopt hoog op in tijden van media-heisa, in 1999 bijvoorbeeld toen in Belgisch Limburg gevaarlijke, uit Australië geïmmigreerde Red Backs werden gevonden.

In België leven eigenlijk geen gevaarlijke spinnensoorten. Enkele spinnen, de Waterspin en de Grote Spoorspin hebben een pijnlijke beet die lichte koorts kan veroorzaken. De beet van de 'Hobo spider' kan ernstige necrose veroorzaken (weefselafsterving) en de wond geneest zeer slecht. Ook de Steatoda grossa, 'een soort die bijvoorbeeld in Antwerpen zeer algemeen voorkomt in kelders en de riolen', nauw verwant aan de Zwarte Weduwen, is behoorlijk giftig maar niet gevaarlijk voor mensen. Sommige mensen zijn allergisch voor bepaalde stoffen in spinnengif en daarnaast is er het gevaar van een anafylactische shock (ten gevolge van het ontbreken van natuurlijke afweer tegen die bepaalde giftige stof).

Echt geruststellend is het allemaal niet. Het betert er ook niet op als je verder leest in Koen Van Keers 'In de herfst komen ze binnen'. Verhalen over giffen die direct op het zenuwstelsel inwerken en verlammingen veroorzaken; over de Red Back 'in Australië, nog altijd goed voor gemiddeld 350 hospitalisaties per jaar'. De gepassioneerde auteur doet soms lugubere details uit de doeken en schuwt geen sterk verhaal. Rond de vorige eeuwwisseling werden in de VS Zwarte Weduwen gesignaleerd die zich onder de bril van een WC buitenshuis hadden genesteld en 'een groot deel van de mannelijke patiënten in de penis' beten. De spinnen werden aangetrokken 'door trillingen in het web veroorzaakt door de stroom urine'. Volgen nog verhalen over vervaarlijke zwerfspinnen ('kleine kinderen overleven de beet maar zelden'). Niet van aard om de gemoederen te kalmeren. Maar Van Keer weigert de waarheid geweld aan te doen om mensen te verlossen van hun spinnenangst.

Trilspinnen

Begin deze zomer kwam Van Keer in het nieuws toen bekend raakte dat hij samen met zijn broer Johan, eveneens amateur-arachnoloog, eind vorig jaar in de Antwerpse haven een kolonie exotische trilspinnen had ontdekt. Uit die vondst blijkt dat exotische spinnen in ons klimaat kunnen overleven, zich voortplanten en ook inheemse soortgenoten verdringen. Alles wijst erop dat de kolonisten zich definitief zullen vestigen en dat is, denkend aan die andere kandidaat-inwijkeling, de Zwarte Weduwe, niet bepaald geruststellend nieuws.

Koen Van Keer (°1969) werd op zijn vierde al door spinnen gebiologeerd, aangestoken door zijn vier jaar oudere broer. Die had angst voor vliegen, tot hij op een dag een spin een vlieg zag verschalken en de kobben zijn bondgenoten werden. Door de jaren heen heeft Koen een soort intuïtie ontwikkeld die hem goed van pas komt bij het lokaliseren en vangen van spinnen. Hij is dan ook een welkome gast op excursies van spinnenverenigingen en op zoektochten naar gevaarlijke spinnen.

Honderduit vertelt hij over de fascinerende spinnenwereld. Om en bij de 40.000 soorten zijn er, webspinnen, jagers, zwerfspinnen... Over spinzijde, die o zo wonderlijke stof, de dikste draden hebben een diameter van slechts 0,012 mm, de dunste meten 0,000002 mm - een mensenhaar is 280000 keer dikker!

Om af te sluiten een vraag naar het prille begin, iets waar velen zich reeds als kind vragen over stelden. Hoe begint een spin aan haar web, hoe overbrugt ze de afstand tussen bijvoorbeeld twee grashalmen? Van Keer: 'De eerste draad van een wielweb (de brugdraad) wordt meestal door de wind uitgewaaierd. De spin gaat ergens zitten, perst spinselvloeistof uit de spintepels en de wind doet de rest. Als de draad stevig genoeg vastzit om het gewicht van de spin te dragen, maakt ze het gedeelte dat uit haar achterlijf komt vast en probeert over de draad te lopen. Lukt dat niet dan begint ze opnieuw. Eens de overkant bereikt begint ze de brugdraad te verstevigen door nog een paar keer over en weer te lopen met draad. Er is nog een andere werkwijze: de spin klautert op een grashalm, bevestigt bovenaan een draad die uit haar achterlijf steekt, laat zich aan die draad naar beneden zakken, kruipt met de zich nog steeds ontspinnende en zeer elastische draad naar een andere grashalm, klimt daar op, maakt de draad vast en 'trekt' die met de spintepels aan.

 

Van Keer, Koen - In de herfst komen ze binnen. Zin en onzin over spinnen,Antwerpen/Baarn, Houtekiet/Fontein, 144 blz.

Gepubliceerd in de Financieel Economische Tijd, september 2002