Sein Kampf

Adolf Hitlers Mein Kampf moet zowat het meest besproken én minst gelezen boek van de voorbije eeuw zijn. Onleesbaar, volgens het oordeel van velen. En inderdaad, het is een lijvig en bijwijlen saai boek, met van die oeverloze uitweidingen, kenmerkend voor de redenaarsstijl van de Führer, die het boek ook in lange monologen samen praatte. Hitler had, zei hij in 1938 tegen Hans Frank (jurist en nazi-bons), geen groot gedacht van zijn schrijftalent, zijn "gedachten gingen altijd sneller dan zijn pen".

Het wordt potentiële lezers ook niet makkelijk gemaakt. De nazi-bijbel is in veel landen, Duitsland en Nederland bijvoorbeeld, nog altijd verboden. Drie jaar geleden probeerde de onvolprezen Bert Anciaux, toen minister van cultuur, het boek ook uit Vlaamse bibliotheekrekken te halen, samen met werken waarin de jodenmoord wordt ontkend of... waarin die ontkenning wordt weerlegd. Overigens staat Mein Kampf zo goed als nooit in 'open rek', je moet het opvragen aan de balie. Censuur heeft, zoals bekend, niet zelden een averechts effect. Toen eind jaren negentig de eerste Tsjechische vertaling verscheen, kreeg de uitgever een boete en een gevangenisstraf, terwijl de zesduizend exemplaren als zoete broodjes van de hand gingen. Hitlers lijfboek is een collectors item geworden, er wordt op gejaagd en flink wat geld voor neergeteld.

De censuur moet ook niet overdreven worden; wie wil, kan Mein Kampf lezen. Het zit in de meeste Vlaamse bibliotheken, sommige tweedehandsboekhandels hebben het in voorraad, het ligt op rommelmarkten, internetboekhandels bieden Engelse en Franse edities te koop aan (geen Duitse, in Duitsland moet wie niet aan een universiteit is ingeschreven zich behelpen met summiere bloemlezingen).

De reacties op Mein Kampf waren en zijn tegenstrijdig. Dat bleek nog maar eens eind vorig jaar in Nederland toen, naar aanleiding van de publicatie van Hermann Rauschnings 'Gesprekken met Hitler' (1939), de discussie opnieuw oplaaide. De enen kleineren en banaliseren Mein Kampf ("onovertroffen als slaappil"), de anderen vinden het nog altijd zo "schokkend, aanstootgevend en verontrustend" dat het verboden moet blijven of worden. En ook nu werd de legende van stal gehaald dat het boek dermate overtuigend en intelligent is, dat Hitler het niet kàn geschreven hebben.

Vast staat dat een objectieve, niet a-priori veroordelende lectuur wordt bemoeilijkt door kennis achteraf, met name de verschrikkingen die Hitler en zijn ideologie hebben teweeggebracht. Maar wie iets begrijpen wil van opkomst en succes van Führer en ideologie, kan niet buiten een objectiverende, historiserende lezing. Tenslotte was Mein Kampf, zoals reeds aangegeven, de bijbel der nazi's en, achteraf gezien, ook een blauwdruk voor het Derde Rijk. Als één van de primaire bronnen over die periode zou het vrij toegankelijk moeten zijn, liefst voorzien van wetenschappelijk gefundeerd commentaar.


Gesloten wereldbeeld

Het boek biedt een unieke inkijk in mens- en wereldbeeld van de hoofddader, op een moment dat hij alleen maar dromen kon van de macht nodig om zijn ideeëngoed te verwezenlijken. Ook van belang is dat Hitler, eens de macht veroverd, weinig of niet afweek van het 'programma' dat hij in Mein Kampf had uiteengezet. De man was, anders dan vaak beweerd wordt, geen opportunist, maar een vasthoudend, geobsedeerd iemand. Zijn denken evolueerde niet, het stagneerde. Een gesloten wereldbeeld, Hitler beriep er zich op dat het onfeilbaar en onveranderlijk was; wie zijn leer verandert, "verbreidt alleen maar onzekerheid en twijfel", dat "kan men leren van de katholieke kerk". Hij was "niet een van die mensen die vandaag met iets beginnen om het morgen weer neer te gooien". Neen, helaas niet.

Hitler begon in april 1924 te dicteren in de gevangenis van Landsberg am Lech. Eerst aan Emil Maurice, zijn chauffeur en knecht, later aan Rudolf Hess, zijn secretaris. Hitler en de zijnen waren in Landsberg (Beieren) opgesloten na de mislukte nationaal-socialistische putsch van 8/9 november 1923. Hitler leidde in de Feldherrnflügel van het voormalige slot een sober maar makkelijk leven, op zijn wenken bediend door kompanen. Hij las alles wat hij te pakken kreeg in de door bewonderaars aangevulde gevangenisbibliotheek. Hij had twee jaar gevangenisstraf gekregen, maar kwam eind 1924, na iets meer dan een jaar, vrij. In 1942 zei hij dat Landsberg zijn "hogeschool op staatskosten" was, zonder die opsluiting zou Mein Kampf er nooit gekomen zijn.


Menschenmaterial

Hitler was een autodidact en ging zeer eclectisch te werk. Zijn boek is een mozaïek van links en - vooral - rechts opgeraapte ideeën en weetjes. Extreme maar geen originele ideeën. De man dweepte met een aftreksel van ideeën die sinds enkele decennia bij een flink deel van de westerse intelligentsia leefden: sociaaldarwinisme, eugenetica, rassenleer, extreem nationalisme, degeneratiedenken. Zoals Hitler vreesden nogal wat medici, antropologen, juristen en politici voor raciaal en nationaal verval.

Sociaaldarwinisme en normatieve eugenetica leken dé remedie tegen de kwalijke gevolgen van industrialisatie en urbanisatie: pauperisme, criminaliteit, werkeloosheid, alcoholisme, prostitutie, geslachtsziekten, tuberculose, geestesziekte... De besten een handje toesteken, de slechtsten afremmen, het lag zo voor de hand. Levensonwaardig leven voorkomen of desnoods vernietigen, dat verkondigden ook Karl Binding, een gerespecteerd jurist, en Alfred Hoche, hoogleraar in de psychiatrie, in hun invloedrijke wetenschappelijke verhandeling Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens (1920). Ideeën die almaar meer ingeburgerd raakten in kringen van medici, juristen en andere geleerden. Karl Bonhoeffer bijvoorbeeld, toen een van de meest vooraanstaande en politiek onbesproken Duitse psychiaters (vader van Dietrich Bonhoeffer, de bekende theoloog die later een belangrijke rol speelde in het verzet tegen de nazi's). Zoals de meeste psychiaters van naam mengde ook Karl Bonhoeffer zich in de theoretische discussie over het 'disgenetisch effect' van de Eerste Wereldoorlog (het voorvoegsel dys is de tegenhanger van eu en betekent 'slecht, kwaad, verkeerd'). Toen aan het front de besten en de sterksten sneuvelden, werden in gestichten en instellingen de slechtsten en zwaksten, geesteszieken en gehandicapten in leven gehouden en verzorgd. In 1924 vatte Bonhoeffer de eugenetische discussie goed samen in Die Unfruchtbarmachung der geistig Minderwertigen, een artikel dat in een gerenommeerd wetenschappelijk tijdschrift werd opgenomen. "Mag een Staat vandaag de dag", vroeg hij zich retorisch af, "nu we door de oorlog vele honderdduizenden genetisch hoogwaardige mensen verloren hebben en de Staat, gemeenten en enkelingen verarmd zijn, zich de humaniteit veroorloven de voortplanting van geslachten te gedogen waaruit steeds weer mensenmateriaal voortkomt dat waardeloos, duur en in sommige omstandigheden gevaarlijk is voor de gemeenschap, terwijl door de financiële uitgaven noodzakelijk voor hun instandhouding andere belangrijke volkshygiënische taken onopgelost moeten blijven?". Menschenmaterial.

In datzelfde jaar liet Hitler in Mein Kampf optekenen: "Wie lichamelijk en geestelijk niet gezond en volwaardig is, mag zijn eigen gebrek niet vereeuwigen in het lichaam van zijn kind. De volkse staat moet hier de geweldigste taak als opvoeder vervullen welke men zich denken kan. De vervulling van die plicht zal echter ooit als een grotere daad worden beschouwd dan de grootste van alle oorlogen die wij in deze burgerlijke periode wisten te winnen. Hij moet door opvoeding de enkeling doen begrijpen dat het geen schande, maar slechts een betreurenswaardig ongeluk is ziek en sukkelend te zijn, maar dat het een misdaad en daardoor tegelijkertijd een schande is, om dit ongeluk door eigen egoïsme te onteren. Want dat doet men wanneer men die last weer op de schouders van andere onschuldige wezens legt. (...) Indien men kans zag om gedurende slechts zeshonderd jaar alle lichamelijk gedegenereerde en geestelijk zieke individuen te verhinderen, de kracht te ontnemen om kinderen te verwekken, dan zou men de mensheid niet alleen van een geweldige last bevrijden, maar zou daarmee een herstel mogelijk maken zoals men zich heden ten dage bijna niet kan voorstellen".

Het is goed te beseffen dat de toen vijfendertigjarige Hitler een onbetekenende figuur was, de obscure leider van een obscuur partijtje, een van de vele politieke warhoofden die in de chaotische jaren na de Grote Oorlog met alle geweld macht wilden grijpen. Maar zelftwijfel was Hitler vreemd. Zeker sinds hij in 1920, toen hij voor het eerst een menigte toesprak, had ontdekt dat hij massa's kon begeesteren en meeslepen. Een hypnotiserende kracht die zijn gevoel van uniciteit moet gesterkt hebben. Hij zag zichzelf als van god gezonden, redder des vaderlands, Leider van zijn volk. Een zelfbeeld dat bij de heroprichting van de nazipartij in 1925 in praktijk werd omgezet, voortaan gold slechts één wil, die van de Führer. Partijleden dienden elkaar met 'Heil Hitler' te begroeten (in 1933 doorgevoerd voor alle Duitsers); Hitler zelf diende aangesproken met 'Heil, mein Führer'.


Trommelaar

Aanvankelijk wou Hitler, breedsprakig als steeds, zijn boek de onmogelijke titel Viereneenhalf jaar strijd [Kampf] tegen leugen, domheid en lafheidmeegeven. Iemand moet hem aan het verstand gebracht hebben dat dat niet kon, daarop werd het woord Kampf eruit gelicht en gepersonaliseerd. Een vondst, zeker voor een Kampf- of strijdschrift. Even terzijde: toen ik als jonge gast over Mein Kampf hoorde spreken, verbaasde ik er me telkens over dat ook Hitler - toch een slecht mens! - bij de scouts was geweest.

Het eerste deel van Mein Kampf, 'Een afrekening', is autobiografisch en speelt voornamelijk in het verleden. Een glorificerend verhaal over Hitlers jeugd en politieke bewustwording waarin alles mooier, doelgerichter, consistenter en roemrijker wordt voorgesteld dan het in feite was. Anders dan hij beweert was zijn wereldvisie niet afgerond op zijn twintigste, en hij was al evenmin lid nummer zeven van de Deutsche Arbeiterpartei (waaruit de nationaal-socialistische partij was voortgekomen), maar nummer vijfenvijftig (op zijn lidkaart stond 555; men was, om het ledenaantal op te krikken, bij 501 beginnen tellen).

Hitler schreef zijn boek om de aanhangers van de beweging, zij die "haar met hart en ziel zijn toegedaan", diepgaand voor te lichten over de doelstellingen van het nationaal-socialisme. Hij neemt dan ook geen blad voor de mond. Hij verzekert zijn volgelingen geen pacifist te zijn, integendeel, van jongsaf had hij met oorlog gedweept en het hij vervloekte het feit geboren te zijn in een tijd van vrede en orde, "een onverdiende, gemene streek van het noodlot". Hitler was lang niet de enige die zo dacht, toen in 1914 de oorlog uitbrak waren veel Duitsers uitzinnig van vreugde, de nationale geestdrift laaide fel op, niet alleen in Duitsland. Adolf Hitler, de naar Duitsland uitgeweken Oostenrijker, viel op zijn knieën en "dankte de hemel uit de diepte van [zijn] overvolle hart". "Ik werd", schrijft hij met de beslistheid van Oskarken in De blikken trommel (Gunter Grass), "nationalist".

Hitler zag zichzelf ook als trommelaar, "iemand die lauwen opschrikt en slapenden wakker maakt; een trommelaar voor waarheid en eer, voor vrijheid en brood". Al roffelend, kondigt hij aan dat hij zich meester maken zal van de militaire machtsmiddelen, Frankrijk zal vernietigen en Rusland veroveren; "Duitsland zal een wereldmacht zijn of het zal niet zijn".

In het tweede, meer toekomstgerichte deel, 'De nationaal-socialistische beweging', zet de Führer zijn wereldbeschouwing uiteen, het politiek-ideologisch credo van de nazi's. Hij dicteerde het in 1925, na zijn vrijlating. Vraag is of het tweede deel er zou gekomen zijn als Hitler niet tegen een spreekverbod van twee jaar had opgekeken. Het eerste deel verscheen in 1925, het tweede eind 1926; vanaf 1930 werden ze in één band of cassette gepubliceerd.


Bloed

Hitlers wereldvisie was heel wat consistenter dan doorgaans wordt beweerd. De uitgangspunten mogen dan irrationeel en waanzinnig zijn, het betoog zelf steekt vrij logisch in mekaar en kan voor wie de premissen niet in vraag stelt zeer overtuigend overkomen.

Het is een mystiek-religieus, biologistisch, manicheïstisch wereldbeeld. De hele geschiedenis wordt herleid tot een rassenstrijd (in plaats van klassenstrijd). Het superieure en cultuurscheppende ras, het Arische, wordt in zijn voortbestaan bedreigd door het inferieure, cultuurvernietigende ras, het joodse. Joden, niet in staat zelf een Staat op te bouwen, parasiteren op het lichaam van gastvolkeren, zuigen hun gezond Volkskörper uit om zich meester te maken van de wereld. Ze moeten dus koste wat het kost geëlimineerd worden.

Een extreme, maar geen uitzonderlijke visie. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw zagen velen 'ras' als dé sleutel tot de geschiedenis. Veel medici, antropologen en biologen twijfelden niet aan het bestaan van hoge en lage rassen, waren ervan overtuigd dat rasvermenging schadelijk was voor het superieure ras, eigen volk of natie.

Geen wonder dus dat de diagonaal lezende Adolf Hitler rassen als op zichzelf gesloten eenheden zag waar niet aan mocht worden getornd. De sterkere "mag niet samensmelten met de zwakkere, zoniet verspeelt hij zijn grootheid; alleen geboren zwakkelingen vinden deze natuurwet wreed". Alle grote beschavingen zijn ten onder gegaan aan degeneratie, veroorzaakt door ras- of bloedvermenging. Raszuiverheid, dààr gaat het om. Rasvergiftiging is erfzonde. Joden weten dat maar al te goed, ze bederven superieur bloed om iedereen aan zich te onderwerpen. "De zwartharige jodenjongen loert urenlang, met duivelse vreugde op het gelaat, op het meisje, dat hij dan met zijn bloed schendt, en daarmee aan haar volk ontrooft. Met alle ten dienste staande middelen tracht hij het bloed van het volk, dat hij wil onderwerpen, te bederven".

Ook intern mag het ras ('volk', 'bloed', Hitler gebruikt alles door elkaar) niet worden verzwakt. Ongeneeslijk zieken en gehandicapten mogen geen kinderen voortbrengen. Gewoon een "eis van gezond verstand" die bij systematische opvolging de "meest humane daad zou zijn die ooit aan de mensheid bewezen werd". Ongeneeslijken moeten onbarmhartig afgezonderd worden, "een eeuw zal pijn moeten lijden, maar de pijn zal voorbijgaan en het volk van veel smarten verlossen". De "kiemen van lichamelijk en geestelijk verval" moeten vernietigd worden want "een staat die zich in het tijdperk van rassenvergiftiging aan verzorging van beste elementen van zijn ras wijdt, moet op een goede dag meester over de aarde worden", aldus de voorlaatste zin van Mein Kampf.

Joden werken de gezondmaking van het Duitse Volkskörper bewust en systematisch tegen, doen er alles aan om de natie, het Volkslichaam raciaal te ontwrichten, onder andere door prostitutie, geslachtsziekten en ontvoering van niets vermoedende Arische meisjes.

Alles wat Hitler afkeurde, was jodenwerk. Voortdurend vergelijkt hij joden met pest, ongedierte, virussen, bacillen, kiemendragers, elkaar bevechtende ratten (joden spannen alleen samen als er een gezamenlijke buit lokt of gemeenschappelijk gevaar dreigt). Kortom, iets wat uitgeroeid mag worden. Daarom ook is 'jodenuitroeiing' zo'n geëigende term, al vinden sommigen tegenwoordig dat hij te veel doet denken aan verdelging van ongedierte. Ja, precies, dààrom! Een goed voorbeeld overigens, van de aberraties waartoe het slachtofferperspectief kan leiden.

Dat het hele bestaan van het joodse volk op leugens gebaseerd is, wordt "op ongeëvenaarde wijze aangetoond" door de "Wijzen van Zion". Bedoeld worden De protocollen van de Wijzen van Zion, de zogenaamde notulen van toespraken die eind 19de eeuw zouden zijn gehouden voor een geheime joodse regering, de Wijzen van Zion. Hitler weet dat hun authenticiteit wordt betwist (meer, al in 1921 werd aangetoond dat het een vervalsing is), maar hij maalt er niet om, ze passen veel te goed in zijn kraam. Dat jodenvrienden het een vervalsing noemen, "is wel het beste bewijs voor de echtheid ervan"! Bemerk de voor paranoia kenmerkende tegenstelling: enerzijds totale minachting voor de tegenstander, anderzijds absolute overschatting van diens capaciteiten en macht. En dat gaat met projectie gepaard, Hitler schrijft aan joden toe wat hij zelf nastreeft: wereldheerschappij, eliminatie van Anderen.

Bijna argeloos beschrijft Hitler de geboorte van zijn jodenhaat. Een obsessie die hij natuurlijk voorstelt als een beredeneerde overtuiging, iets waar hij duidelijk zelf in gelooft. Aanvankelijk merkte hij de joden niet op, antisemitisme vond hij overdreven. Maar toen hij, de plattelandsjongen, naar de hoofdstad trok en échte joden zag, met kaftan en slaaplokken (peies), vielen de schellen hem van de ogen. Van dan af, schrijft hij, zag hij overal joden, wezens die niets gemeen hadden met Duitsers; toen "mijn aandacht eenmaal op de jood gevestigd was, verscheen Wenen in een geheel ander licht. Waar ik ook liep, zag ik joden en hoe meer ik er zag, des te scherper zag ik het verschil tussen hen en andere mensen". De "morele smetten van het uitverkoren volk" werden hem plotseling duidelijk. "Bestond er", vroeg hij zich retorisch af, "eigenlijk wel ergens iets vuils, een schaamteloosheid, in welke vorm ook, vooral op cultureel gebied, waaraan niet minstens één jood had meegewerkt?". Het zionisme dat de joden als een apart volk ziet, beschouwde Hitler als ultiem bewijs van zijn gelijk.

Eens de ogen geopend, werd hij "fanatiek antisemiet, de grootste ommekeer van alle". En "daarmee", besluit hij, "werk ik in de geest van de almachtige Schepper; want door me tegen joden te verweren, strijd ik voor het werk des Heren", met name de Reinigung des deutschen Volkskörpers, de vrijwaring van het Arische ras, het hoogste goed van de Schepping.

In werkelijkheid kwam Hitler al in zijn jeugd met antisemitisme in contact, zijn vader was een overtuigd aanhanger van een antisemitische partij. En in Wenen had Adolf joodse vrienden. Zijn jodenhaat kwam pas na de Eerste Wereldoorlog tot volle wasdom, na de Duitse nederlaag, die hij toeschreef aan joodsmarxistisch verraad.


Bodem

Raszuiverheid, dat is de eerste voorwaarde, maar Ariërs moeten ook over voldoende voedsel en ruimte kunnen beschikken, genoeg vruchtbare bodem. Bloed en bodem. Bloed als drager van het raciale erfgoed (wie tot een ander ras behoorde heette blutsfremd; geslachtsverkeer tussen mensen van verschillend ras was Blutschande). De slogan Blut und Boden - in de volksmond Blubo - hield in dat een gezonde staat moet gegrondvest zijn op eigen volk (bloed, ras) en eigen bodem. Alleen een voldoende groot Lebensraum kan de vrijheid van (voort)bestaan van een volk garanderen. Hitler, duidelijk beïnvloed door de ideeën van Thomas Malthus, voorziet grote voedseltekorten. De Duitse bodem zal binnen afzienbare tijd niet genoeg meer voortbrengen. En uit die "nood van eigen volk ontstaat het morele recht om vreemde grond te veroveren", luidt het al op de eerste bladzijde. Als een "groot volk zonder gebiedsuitbreiding gedoemd is tot de ondergang, dan wordt het recht op grondgebied een plicht tot verovering". Bloedvergieten is dan meer dan gerechtvaardigd, ook in de ogen van god.

Grond behoort aan die natie, dat ras, dat "de kracht bezit om hem te veroveren en de vlijt om hem te bebouwen; de natuur kent geen politieke grenzen". De kracht van veroveraars bepaalt het recht op grondgebied. De drang tot zelfbehoud doet humaniteit, dat "mengsel van domheid, lafheid en ingebeelde betweterij, wegsmelten als sneeuw voor de zon". Het Duitse Lebensraum zal worden veroverd op Rusland en zijn satellietstaten. Ariërs hebben als superras het morele recht, ja de plicht, zich in Oost-Europa te vestigen. Inferieure rassen moeten plaats maken, kunnen eventueel als slaven worden gebruikt. Dat de veroverde gebieden uiteindelijk etnisch gezuiverd moeten worden, zegt Hitler er niet expliciet bij. Ook de Lebensraumtheorie was niet nieuw, eind 19de, begin 20ste eeuw hingen tamelijk wat geleerden ze aan; maar toen Hitler ze vulgariseerde was ze in feite voorbijgestreefd.

De oorlog tegen Rusland, om Lebensraum, was in Hitlers denken onlosmakelijk verbonden met die tegen de raciale doodsvijand. Hij was ervan overtuigd dat Rusland door de revolutie van 1917 in handen gevallen was van 'de' joden. Uit het feit dat in Duitsland nogal wat marxistische leiders joden waren, concludeerde hij dat de gehate sociaal-democratie een joods instrument was om de menselijke cultuur te vernietigen. Hebreeuwers, bolsjewisten, marxisten - voor Hitler was het allemaal één pot nat.

De marxistische leer is tegennatuurlijk. Hij verwerpt het rasbeginsel, ruilt "het eeuwige voorrecht van de sterkste" in voor "de massa van het getal", predikt geen rassen- maar klassenstrijd. En die broederstrijd verzwakt het Duitse volk, duidelijk het werk dus van volksvreemde joden. Sociaal-democraten en joden hebben de mond vol over gelijkheid om de eigen ongelijkheid en raciale minderwaardigheid te verdonkeremanen. Het is een wereldpest die de hele mensheid zal vernietigen. Sociaal-democraten en joden moeten dus met alle geweld, met "fanatieke onverdraagzaamheid" worden bestreden. Geen wonder dat met de inval in de Sovjet-Unie (juni 1941) ook de systematische jodenuitroeiing begon.


Propaganda

Maar hoe de macht verworven om dit 'programma' te realiseren? Hitler ziet na zijn mislukte putsch in dat ze niet met alle geweld veroverd kan worden. Hij beseft dat hij niet buiten de massa kan, hoezeer hij haar en de parlementaire democratie ook veracht - een minachting die hij over tientallen bladzijden uitsmeert. De massa is intrinsiek traag en dom, herkent geen geniale ideeën. De meerderheid is "de vertegenwoordigster van domheid en lafheid" (Hitler schreef, zoals gezegd, voor zijn aanhangers, niet voor de massa). Het meerderheidsbeginsel druist in tegen het leiderbeginsel, tast het Führerprinzip aan, zondigt tegen de aristocratische grondbeginselen van de natuur. De Führer "mag zich niet verlagen tot het uitvoeren van de wil en de opvatting van anderen", mag niet "sjacheren en marchanderen om de gunst van de meerderheid". Maar Hitler kan niet anders dan erkennen dat "geen enkel groot idee verwerkelijkt kan worden zonder de geweldige kracht van de massa". Zij zal de strijd om ras en Lebensraum op zich moeten nemen, zal daartoe bewogen worden door opvoeding en propaganda.

Hitler heeft bestudeerd hoe hij het hart van de massa veroveren kan. Tot het gevoel spreken, niet tot het verstand; het "begripsvermogen van de massa is nu eenmaal zeer beperkt en haar vergeetachtigheid groot". Altijd eenvoudige voorbeelden en primitieve taal gebruiken, "je tot enkele punten beperken en die steeds weer als leuzen herhalen". Propaganda "moet populair zijn, haar geestelijk niveau afstemmen op de achterlijksten onder de toehoorders; hoe groter de massa, hoe lager het niveau".

Jongeren niet langer volproppen met abstracte kennis, maar hen doordringen van rasgevoel en rasbesef, de noodzaak het bloed zuiver te houden. De jeugd moet minder materialistisch worden, gedaan met fatterig modegedoe, "vergif in theaters en bioscopen, schunnige literatuur en vieze persproducten" waardoor de massa zich van het vaderland afkeert. Meer sport, vooral boksen en jiujitsu; een gezond lichaam ontwikkelen, die gezonde geest komt dan wel vanzelf. Je lichaam gezond houden is een plicht, het lichaam behoort niet de enkeling maar volk en ras toe. De grootheid van de Ariër is gelegen in "zijn grote bereidwilligheid om al zijn capaciteiten in dienst van de gemeenschap te stellen. De levenswil is bij hem tot de hoogste, edelste ontwikkeling gekomen doordat hij uit vrije wil het leven van de gemeenschap boven zijn eigen individuele bestaan stelt en dit zonodig zelfs ten offer brengt". De opvoeding vindt haar hoogste voltooiing in het leger, de hogeschool van de Duitse natie. Jongemannen worden er opgevoed tot "idealisme en offervaardige liefde voor het vaderland". En jonge vrouwen? Hun opvoeding moet resoluut gericht zijn op hun toekomstig moederschap.

De bijna kinderlijke openhartigheid van Hitler, die zichzelf toch als een sluw en meedogenloos strateeg omschrijft, verbaast. Zijn obsessie en gebrek aan diplomatieke ervaring moeten hem parten gespeeld hebben. Volgens bepaalde bronnen zou Hitler het zich later ook beklaagd hebben dat hij zo in zijn kaarten had laten kijken. Maar die bewering staat haaks op het feit dat Mein Kampf vele, grotendeels ongewijzigde herdrukken beleefde (in 1943 waren er meer dan tien miljoen exemplaren in omloop).

Mein Kampf was geen direct verkoopsucces, dat veranderde maar met de verkiezingswinst in 1930 (verachtvoudiging van de stemmen). Na de machtsovername werd het een bestseller, in 1933 gingen liefst anderhalf miljoen exemplaren over de toonbank. Vanaf 1936, het jaar van de Olympische Spelen in Berlijn, kreeg elk Duits bruidspaar op zijn huwelijksdag een exemplaar cadeau. In hetzelfde jaar verscheen een braille-editie, ook blinden konden nu zien waar ze aan toe waren (in 1933 had de Vereniging van blinde academici de 'Wet ter voorkoming van erfelijk ziek nageslacht', die onder meer voorzag in dwangsterilisatie van erfelijk blinde mensen, met vreugdekreten begroet; blinden moesten uit vrije wil een offer brengen voor de natie). In 1938 kwam er een richtlijn voor boekhandels: alleen nieuwe exemplaren van Mein Kampf verkopen, de Führer is niet tweedehands. Nog tijdens de oorlog werd het boek in zestien talen vertaald. Dat alles leverde Hitler een aardig fortuin op.


Eiskalt: lievelingswoord

Op 31 januari, daags nadat Hitler aan de macht geholpen was, stond in de Völkischer Beobachter, de nazi-partijkrant, volgende advertentie voor Mein Kampf: "Wat zal Adolf Hitler doen? vragen miljoenen hoopvolle Duitsers zich af. Een vraag die iedereen kan beantwoorden die zijn werk en daarmee zijn wil en doel kent. Niemand, vriend noch vijand, kan nu nog voorbij aan dit werk van Hitler". Maar dat kon verbijsterend genoeg wel.

Dat in de jaren twintig de zonderling Hitler niet serieus genomen werd, ook al kondigde hij oorlog in binnen- en buitenland aan, valt licht te begrijpen. Heel wat moeilijker te vatten is, dat de internationale gemeenschap weinig of niets deed toen de man dictatoriale macht verwierf en - zoals aangekondigd in Mein Kampf - sociaal-democraten en joden vervolgde, de bepalingen van het Verdrag van Versailles aan zijn laars lapte, de algemene dienstplicht herinvoerde (1935), het Rijnland remilitariseerde (1936), het ene na het andere gebied inpikte (Oostenrijk, Sudetenland, Bohemen, Moravië). Dit schuldig verzuim had vooral te maken met machteloosheid. De grote mogendheden konden de veel te strenge bepalingen van het Verdrag van Versailles met geen mogelijkheid afdwingen. Daarom, en met het debacle van de Eerste Wereldoorlog vers in het geheugen, koos men voor een appeasement politiek, vrede tot elke prijs, al liep die uiteindelijk bijzonder hoog op.

Hardnekkige geruchten willen dat Hitler in Mein Kampf de jodenmoord expliciet aankondigt, maar dat is niet het geval. Zeker, hij heeft het over "joodse volksvergiftigers" die "onverbiddelijk uitgeroeid hadden moeten worden"; verkondigt dat men tijdens de Eerste Wereldoorlog beter "twaalf- tot vijftienduizend Hebreeuwse volksbedervers had blootgesteld aan gifgasaanvallen", "zoals honderdduizenden van onze allerbeste Duitse arbeiders uit alle kringen en alle beroepen die moesten verduren", dan waren "misschien een miljoen fatsoenlijke Duitsers, die voor onze toekomst van het grootste belang hadden kunnen zijn" in leven gebleven. Maar met 'volksbedervers' doelt Hitler duidelijk op de Duitse marxisten - alias joden - die tijdens de Eerste Wereldoorlog op het thuisfront pacifisme en internationalisme predikten, terwijl ze stiekem de revolutie voorbereidden. Dit joodsmarxistisch verraad, deze dolkstoot in de rug was het die Duitsland de das had omgedaan.

Met "gifgasaanvallen" doelt Hitler natuurlijk ook niet op Zyklon B, het gas waarmee meer dan vijftien jaar later joden en zigeuners vermoord zouden worden, maar wel op de chemische wapens die in de Grote Oorlog werden ingezet (in oktober 1918 werd Hitler in de streek van Wervik daar overigens zelf het slachtoffer van). In bedoelde passages heeft Hitler het over het verleden, niet over de toekomst. Geen voorspellingen dus over het lot van de joden, dat lijkt alleen maar zo omdat we de afloop van de geschiedenis kennen. Bij het terugkijken wordt het verleden veelal gecomprimeerd, gereduceerd tot zijn afloop die dan als intentie in het verleden wordt geprojecteerd.

Maar dat de genocide in aanleg aanwezig was, dat lijdt geen twijfel. Wie medemensen ontmenselijkt, zet het licht op groen voor onmenselijkheid en onmenselijke daden. En niemand kon er naast kijken dat, mocht Hitler aan de macht komen, hij alles in het werk zou stellen om de joden kwijt te raken. Door emigratie, verbanning, deportatie naar onherbergzame gebieden... het maakte hem niet uit, zolang hij ze maar kwijt was. En mocht dat niet lukken dan was, gezien zijn fanatieke ideologie en zijn brutale antisemitisme, de kans bijzonder groot dat hij joden en andere Untermenschen fysiek zou elimineren. Endlösung.

Verschenen in Yang 2/2004, p. 245-255.