Schaarse schoonheid | Televisie zoals het hoort

Van het televisieprogramma Van de schoonheid en de troost, een reeks interviews met zesentwintig beroemde wetenschappers, kunste­naars en filoso­fen die de VPRO in de eerste helft van dit jaar uitzond, zal het niet-interview met de Zuid-Afrikaan­se auteur John M. Coetzee me het langst bij­blijven. Coetzee vroeg zich meteen sceptisch af of "deze mensen echt van tien­duizend kilometer ver kwamen om te horen wat hij over schoon­heid te melden had?"

Tijdens dit interview ging initiatiefnemer en vragensteller Wim Kayzer op zijn bek. Coetzee bleef hem minutenlang zwijgend aanstaren, Kayzer vulde noodgedwongen bijna alles zelf in. Een enkele keer beves­tigde Coetzee met een hoofdknik of een be­dachtzame hum, meest­al ontkende of zweeg hij. Ge­vraagd naar voorbeelden van schoonheid en troost, antwoordde hij dat daar grondig over nagedacht moest worden, hij kon toch niet in een twee drie een antwoord verzin­nen? Kayzer drong aan, Coetzee beaamde dat op stompzinnige vragen stompzinni­ge ant­woorden komen. "Interviews ontberen reflectie... daarom zeg ik zo weinig."

Kayzer probeerde de meubels te redden, of hij misschien een mooie passage uit een van zijn boeken wou voorlezen? Coetzee koos voor de slotpassage van Life and Times of Michael K., waarvoor hij de Bookerprize kreeg. Bleek dat Kayzer dit boek niet bijhad, hij had alleen latere romans meegebracht, en daar moesten de auteur en de kijkers maar genoegen mee nemen. In de gedrukte versie van het interview, in Het boek van de schoon­heid en de troost, werd deze flater zorgvuldig uitge­vlakt. Nu lijkt het alsof Coetzee spontaan voor Age of Iron koos, het boek waar hij uiteindelijk uit voorlas.

Had Coetzee het bij het rechte eind, hadden deze interviews weinig te bieden? Waar is in elk geval dat veel gesprekken nogal van de hak op de tak verliepen. Dat heb je wel meer met interviews, zelfs als er vernuftig geknipt en geplakt wordt. Biechtvader Kayzer ging ook te nadrukkelijk op zoek naar intimiteiten, drong de privé-sfeer van zijn gasten bin­nen, en dat leverde een overdosis ontboezemingen en oppervlak­kige beschouwingen op. Alleen de minder manipuleerba­re genodigden konden een consistente uiteenzetting geven.

Vanuit kennisoogpunt was de reeks maar een mager beestje. Kayzer deed weinig of geen moeite om het werk en de prestaties van de geïnterviewden te duiden. Alleen bij de natuurkundigen ging het echt over hun werk. Maar wie niet wist wat oersoep, elek­tron, roodverschuiving, instabiliteit en big bang beteke­nen, kon niet goed mee. Kayzer had het te druk met zichzelf bewij­zen om veel aan zijn publiek te denken. Een inter­vie­wer is een tussenpersoon die een en ander hoort te ver­duidelijken. Te veel egotripperij en te onkritisch. Toen de natuur- en wiskun­dige Edward Witten, na een uur gesproken te hebben over zijn superstringtheorie die slechts door een paar dozijn mensen begrepen wordt en zelfs hij nog niet volledig vat, aan Kayzer vroeg of het nu wat duidelijker was, lachte die alleen wat schaapachtig. Terwijl Witten meer verduisterd dan verhel­derd had. Waarschijnlijk putten sommigen troost uit het besef dat er zaken zijn waar ze geen snars van begrijpen, mij blijft de zin van dergelijk interview ontgaan. Epater les bour­geois? Of was het Kayzer toch te doen om de uit Polen afkom­stige Witten stil te krijgen door, nog maar eens, over de holocaust te beginnen die, volgens Kayzer dan, al evenmin te begrijpen is? Te veel gemiste kansen ook. Toen hersenweten­schapper Gary Lynch euforisch deed over de drastische vergro­ting van onze geheugencapaciteit, intelligentie en levensduur, had Kayzer mogen tegenwerpen dat hij al te weinig rekening hield met mogelijk nefaste gevolgen.

Van een confrontatie met grote wetenschappers en kunstenaars die zoveel tijd en energie heeft gekost, mocht meer worden verwacht. Maar het ging Kayzer uitsluitend om schoonheid en troost, iets waar de meeste geïnterviewden niet in gespeciali­seerd waren. Zelfs met betrekking tot deze thema's zat er uit­ein­delijk te weinig lijn en visie in. Kayzer kwam al te vaak uit bij zijn eigen interesses en obsessies. Zijn uitgangs­punt, ­"wat maakt het leven ondanks alle mise­rie de moeite waard?", werd erdoor vervormd. Een ingebakken pessimisme dat door weini­gen werd weerspro­ken. Is het waar dat we in een tranen­dal leven? Moeten we zo vaak getroost worden? Troost het schone (altijd)? Troost alleen het schone? Bestaat het daarom? Moet iets schoon zijn om ervan te genieten of maakt genot het onvolmaakte schoon? De schoonheid van ruïnes, zoals benadrukt door historicus Simon Schama.

Vergeleken bij de pulp die dagelijks over ons wordt uitgestort was het natuurlijk schitterende televisie. Soms moest je lang geduld oefenen, maar er zaten echt parels in. Schoon­heid is een schaars goed. Neem de boeiende uitzending met Roger Scru­ton. Een filosoof die om terug één te worden met de natuur, te paard op vossenjacht gaat, uitgedost in een stijf pakje, gewapend met een zweepje! Mooi was ook hoe deze elitai­re conservatief in de loop van het gesprek ontbolsterde, zich almaar kwets­baarder opstelde.

Of de prachtige, troostgevende gedachte van de door kennis bezeten cultuurfilosoof Steiner: je moet niet alles gelezen of gezien hebben, niet alles zelf ont-dekken, laat iets over voor de anderen. Zonder expliciet over schoonheid en troost te spreken had hij het er voortdurend over. Zijn liefde voor ken­nis, het uitkijken naar de thuiskomst van de geliefde, de verwachting van tweezaamheid die hem zo kwetsbaar maakt. Maar dat, voegde hij er minzaam glimlachend aan toe, is een wonde die hij graag openhoudt: het gevoel onvolledig te zijn, lief­de. Daar put hij troost uit.

Ethologe Jane Goodall sprak zo beeldend over vlinders, bos, regendruppels, spinnenwebben en gevoelens van chimpansees dat je alles even door haar ogen zag. Haar ontwapenend meevoelen met de sapstroom in bomen en het zuchten van de wind! Een wetenschapster die zonder enig argument stelt dat er leven is na de dood, die in telepathie gelooft, telefonisch een medium raadpleegt en zich door haar laat overtuigen! Diezelfde hang naar mystiek moet haar in staat gesteld hebben samen te leven met mens­apen, door ze aanvaard te worden en ze tot op bepaal­de hoogte te begrijpen.

Schilder en beeldhouwer Karel Appel gaf een rondleiding in zijn vreemde waarnemings- en gevoelswereld, waarin kleuren, intensiteiten en schakeringen overheersen. Hij maakte de onver­moede nuances van zwart duidelijk, het witter-dan-witte wit, de veelkleurig­heid van kleuren, schilderde met de ogen.

Camera en montage voegden originele invalshoeken toe, vestig­den aandacht op ogenschijnlijke banale gebeurtenissen en zaken. Het gesprek met de erudiete Steiner werd herhaaldelijk onderbroken door beelden van een kermis in zijn buurt: geen groter contrast denkbaar. Achtergrondgeluiden, die intervie­wers schuwen als de pest, werden benadrukt. Tijdens het ge­sprek met Rutger Kopland zoomden camera en geluid in op voor­bijden­derende treinen. Het te drukke leven dat voorbijsnelt aan de dichter die onverstoorbaar uit zijn werk bleef voor­lezen.

De reeks bracht je in contact met verschillende leef-, ge­voels- en denkwerelden, bijzondere denk- en zienswijzen, en dat zette meer dan eens tot nadenken aan. De interview­vorm maakte een en ander toegankelijker, bevorderde inleving en herkenning. Schoonheid en troost, zeer zeker. Maar voor een minderheid, een elite. In Nederland haalde de reeks een kijk­dicht­heid van slechts 0,9 procent.

De gezwollen stijl en pathetiek van Kayzer, de wijze waarop hij zijn gasten naar zijn hand probeerde te zetten, werkten menigeen op de zenuwen. Vooral tegenover vrouwen was hij dirigistisch, soms autoritair. Toen hij sopraan Catherine Bott op een stuk van Schubert vergastte dat ze lang niet gehoord had, vroeg ze hem nadrukkelijk geen close-ups te nemen. Kayzer zei dat toe, hij zou alleen de muziek aan het programma toe­voegen. Maar Bott werd de hele luistertijd in close-up ge­toond.

Ook aan Elisabeth Loftus drong Kayzer meningen en interpreta­ties op. De befaamde getuigen- en geheugendeskundige was niet in haar gewone doen, had bijna de hele tijd tranen in de ogen. Kayzer suggereerde herinneringen en gevoelens, zoals sommige therapeuten incestherinneringen induceren bij kwetsbare cli­ntes, een praktijk die Loftus professioneel bestrijdt. Kayzer dwong haar terug naar het trauma uit hààr jeugd, de onverwach­te dood van haar moeder. "Je voelde je verraden, in de steek gelaten"; "je koestert je verdriet", "je bent al je hele leven met dit onderwerp bezig, de herinneringen van anderen, en nu ik met die van jou". Kayzer mat zich met haar, plantte herin­neringen en betekenissen in zoals Loftus bij haar geheugenex­perimenten. Hij leek te suggereren dat Loftus' levenswerk, het vrijkrijgen van mensen die veroordeeld werden op basis van hervonden herinneringen, alles te maken heeft met het feit dat ze zich nog altijd schuldig voelt rond de dood van haar moe­der. Geni­aal of aanstootgevend? Kayzer betuttelde Loftus, zij liet het toe.

Bescheidenheid is Kayzer kennelijk vreemd. Zijn idee om schoonheid en troost voor te leggen aan geleerden en kun­ste­naars noemt hij "van een adembenemende eenvoud". Dit sto­rende borstgeroffel, de vele verwijzingen naar zijn drukke corres­pondentie met de groten van deze aarde, het steeds weer aanha­len van autoritei­ten en zijn voortdurende zelfoverschat­ting gingen vaak ten koste van de kijker.

Met Het boek van de schoonheid en de troost is het als met de televisiereeks, het is een disparaat geheel. De meeste stukken zijn niet meer dan een bewerkte transcriptie van het inter­view. Sommige zijn het herlezen overwaard, en je kan nu ook even stilstaan bij bepaalde ideeën. Andere interviews doen het niet op papier. Om de beminne­lijkheid en tederheid van Wole Soyinka te ervaren, die zo flagrant tegen­gesteld zijn aan de wreedheden die hij heeft onder­gaan, moet je hem zien en horen.

Anderen hebben een nieuwe bijdrage geleverd. Het verhaal van Tatjana Tolstaja, Zie ommezijde, is van een onvergetelijke schoonheid en ook troostend. Het staat niet voor niets hele­maal voorin het boek. Als kind kreeg ze van haar vader een ansichtkaart waarop hij berichtte over het paradijs dat hij in Italië gevonden had. "Zie ommezijde" besloot hij, maar de afbeel­ding had niets paradijselijks. Als volwassene gaat ze op zoek naar zijn ervaring, naar het paradijs waar hij nu moet zijn. Maar in het door massatoerisme geteisterde Italië, waar mensen elkaar verdringen om een glimp schoonheid op te vangen, munt­stukken in een toestel moeten werpen om even een mozaïek aan een kerkgewelf te doen oplichten, is nog maar weinig navoel­baar. De eufo­rie is zo voorbij. De wachtkamer van het para­dijs, meer niet. Maar iemand bleef muntjes voe­ren. Een blin­de die naar de kreten van verrukking luistert om te kunnen delen in de kortstondige schoonheidsbe­leving.

Dat geluk en troost van korte duur zijn, daarover waren ver­scheidene geïnterviewden het eens. Een geluk bij een ongeluk: ze kunnen telkens opnieuw ervaren worden.

Martha Nussbaum schreef een even boeiend als leerrijk toneel­stuk, Bij het sterven van mijn ouders. Emoties als waarde-oordelen. Een filosofe geeft een lezing waarin ze emoties ratio­neel probeert te ontmantelen. Emoties kennen een te "groot belang toe aan mensen en dingen die buiten jezelf liggen. En dat ver­klaart waarom we het gevoel hebben dat we passief zijn als we een emotie ondergaan, niet omdat ze ons overspoelen als de golven van de zee, maar omdat we in onze emoties onze passivi­teit onderkennen tegenover de oncontro­leerbare gebeurtenissen des levens. Daarom ook voelen we hun dwang: omdat ze te maken hebben met de belangrijkste doelen en ondernemingen waarmee we ons leven definiëren". De lezing wordt herhaaldelijk onderbro­ken door felle dialogen met haar overleden moeder en vader. Heen en weer geslingerd tussen filosofie en emoties, zal ze uiteindelijk haar geleerde analy­se weerleggen.

Ook in het boek wordt elke bijdrage door Kayzer ingeleid, op de hem kenmerkende manier: brokstukken van zinnen, vooruitlo­pen op wat komen zal of juist niet, om dan te concluderen "maar laat ik niet vooruitlopen", of "daar zullen we het niet over hebben". In plaats van wat relevante informatie te geven over leven en werk van de geïnterviewden. Dat had ook moeite­loos ge­kund, er waren goede bio-bibliogra­fische schetsen beschikbaar. Je kon die, toen de reeks liep, raadplegen op de VPRO-site. Tenminste, als je het wist want op televisie werd er niet naar verwezen. Dat die informatie nu ook ont­breekt in dit dure schoonheidsboek getuigt van veel elita­risme en weinig respect voor de lezers.

Kayzer, Wim - Het boek van de schoonheid en de troost, Amster­dam/Antwerpen, Contact, 333 p.

Gepubliceerd in De Morgen, 2000