Schaamengelen | Alfred Franklin - La vie privée d'autrefois

Alfred Franklin (1830-1917), erudiet en veelschrijver, besteedde als een der eersten systematisch aandacht aan het privé-leven van onze voorouders, meer bepaald de Parijse beau monde. Zijn bekendste werk, La vie privée d'autrefois, omvat drieëntwintig boekdelen over zaken als savoir-vivre, geboorte, doopsel, onderwijs, artsen, apothekers, begrafenisgebruiken, gezelschapsdieren, grootwarenhuizen, reclame.

Het zesde deel, Les repas, biedt een panorama van de tafelgewoonten. Wat en hoe koningen, hovelingen en bourgeois aten en dronken; zoals beschreven in brieven, dagboeken, mémoires, liederen, kookboeken en manuels de civilité, kortweg civilité: wat betrekking heeft op de burger, zijn rechten, gebruiken en bestaan. Etiquette- of manierenboeken bedoeld voor jongeren, vooral jongens; opgesteld door geestelijken, opvoeders en filosofen - vaak niet van de minste. Desiderius Erasmus bijvoorbeeld, wiens De civilitate morum puerilium libellus (1530) een ware bestseller werd.

Tafelmanieren waren een essentieel onderdeel van de wellevendheid. Neus niet ophalen of met blote hand snuiten; vingers niet aflikken en niet aan kleding afkuisen, maar aan tafelkleed of servet; geen eten uit de mond aan iemand anders aanbieden; beenderen niet afkluiven als een hond; geen winden laten - dat alles en nog veel meer is deshonneste. Honneste in de betekenis van "eervol, overeenstemmend met iemands sociale conditie", wat later overging in "eerlijk" (overigens ook afgeleid van "eervol").

Tot de 17de eeuw at iedereen met de vingers, ook aan het hof, zij het gedistingeerd - vlees niet met de volle hand nemen maar, geraffineerd, met drie vingers. En handen wassen voor het eten! Christus was daar niet tegen, onderwees Jean-Baptiste de La Salle, stichter van de Congregatie van de broeders van de christelijke scholen, in zijn Règles de la bienséance et de la civilité chrétienne (1713), maar wel tegen overdrijving, joden die meerdere keren de handen wassen maar kennelijk niet bevreesd zijn "bevuild te worden door hun vele misdaden". Voor de goede zaak, zeker, maar La Salle doet het evangelie geweld aan. Bij Marcus (7, 1-22) lezen we dat de farizeeën aan Jezus vroegen waarom sommige van zijn leerlingen brood aten met onreine handen, waarop hij antwoordde: "niets wat van buitenaf in de mens komt, kan hem onrein maken. Maar wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein".

Op rijke tafels stonden voor de 18de eeuw glazen, kruiken noch flessen. Die gaven alleen maar "aanstoot", iedereen moest makkelijk bij de gemeenschappelijke schotels kunnen. Wie dorst had, wenkte een dienaar. Ook de soep, de potage, at men als "soldaten rond een gamel". Er dreven stukken brood in, de zogenaamde soupes, waarmee ook gedoeld werd brood dat in soep of warme wijn werd gesopt (soupe komt van soppen) en, vanaf de 14de eeuw, ook op aangedikt vleesnat.

Tot de 17de eeuw deed een dik stuk bruin brood, de quadra of tranchoir, dienst als bord. Holle borden voor soep kwamen later, toen almaar meer hovelingen zich ergerden aan de "weerzinwekkende promiscuïteit", het uit één pot of met één lepel eten. Voor die "delicate mensen" werd de pot- of pollepel bedacht.

De vork, een kleine riek, verscheen in Frankrijk pas midden 16de eeuw op het toneel. Een modegril voor fats, sneerden moralisten, een ridicuul instrument voor dégoûtés. De doorbraak van de vork zou te danken zijn aan de fraise, de geplooide halskraag of frees (16de-17de eeuw). Gefriseerde gevaartes waardoor het voedsel niet meer met de vingers naar de mond gebracht kon worden. Lepelstelen werden langer, vorken onmisbaar. Dat we "zonder de belachelijke mode van de fraises nog altijd met de vingers zouden eten", Franklin kan het bijna niet geloven, al moet gezegd dat toen de gesteven kragen uit de mode raakten, velen opnieuw met de vingers aten, ook Lodewijk XIV. De Zonnekoning mocht aan tafel ook graag broodballetjes gooien naar dames, die gedistingeerd tot enthousiast teruggooiden, een enkele keer met een volledig toebereide salade.

Franklin doet zeden en gebruiken uit de doeken, maar verklaart ze niet. Voor een overkoepelende theorie was het wachten op Norbert Elias. In Ueber den Prozess der Zivilisation (1939) legde hij verbanden bloot tussen de evolutie van structuren in, enerzijds, menselijke samenlevingen en, anderzijds, de persoonlijkheid van mensen. Zeden en gedragingen evolueerden in de richting van steeds meer beschaving; en aan de wieg van die burgerlijke civilisatie stonden de civilités. Sociale dwang (Fremdzwang) verinnerlijkte, groeide geleidelijk uit tot zelfdwang (Selbstzwang), zelfbeheersing. De schaamdelen niet onnodig ontbloten, hield Erasmus al voor, ook niet als niemand in de buurt is, "want altijd zijn de engelen aanwezig".

Alfred Franklin - La vie privée d'autrefois. Arts et métiers. Modes, moeurs, usages des Parisiens du XIIè au XVIIIè siècle. Les repas, Paris, 1889

Gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 13 november 2003, in de reeks Zolderboeken, en in Mores, februari 2004