De Jood als antisemitische creatie | J.P. Sartre en het Joodse vraagstuk

Herfst 1944. Frankrijk is bevrijd, Auschwitz nog steeds niet. De Fransen plannen een nieuw begin met een schone lei: collaborerend Vichy-Frankrijk en de Jodenvervolging worden doodgezwegen.

Jean-Paul Sartre, de toen al gerenommeerde filosoof, was een van de weinigen die openlijk van mening durfde te verschillen. In oktober al schreef hij een essay over 'la question Juive', de onmogelijk geachte assimilatie van de Joden. Het eerste deel, het 'Portret van de antisemiet', verscheen eind 1945 in Les Temps Modernes, het kort voordien door Sartre en enkele andere intellectuelen opgerichte tijdschrift (met zijn aan Chaplins Modern Times ontleende titel). De rest van het essay, zijn negatieve kijk op 'de democraat' en 'de niet-authentieke Jood', liet Sartre weg om linkse en Joodse vrienden niet voor het hoofd te stoten. De integrale Réflexions sur la question juive verschenen in 1946 bij een kleine uitgeverij. Het boek werd vrijwel onmiddellijk in het Engels en het Nederlands vertaald. Door velen gelezen, geprezen en bekritiseerd, beleefde het vele herdrukken.

Bijna zeventig jaar later ligt nu een voortreffelijke nieuwe Nederlandse vertaling voor. Wat Joden betreft is Sartres vlijmscherpe analyse gedateerd, maar toegepast op discriminatie in het algemeen heeft ze geenszins aan relevantie ingeboet.

De antisemiet

Antisemitisme is geen op ervaring, op historische of andere  feiten gebaseerde opvatting maar een drift, passie en doctrine. De onverdraagzaamheid en haat bestaan voordat ze zich op hun 'voorwerp' richten. De antisemiet zoekt en verdraait feiten om te kunnen haten. Bestond de Jood niet, dan zou hij hem uitvinden. Antisemitisme wordt niet opgeroepen door 'de Jood', het creëert hem als stereotype, vertegenwoordiger van zijn hele ras. Joden die daarvan afwijken zijn te kwader trouw, proberen niet-Joden om de tuin leiden.

Antisemitisme wordt niet ingegeven door externe factoren maar is een 'vrije en totale keuze van het individu, een alomvattende houding niet alleen tegenover de Joden, maar ook tegenover mensen in het algemeen, tegenover de geschiedenis en de maatschappij.'  De antisemiet is geen open maar een gesloten mens, iemand die 'uit oerangst voor zichzelf en angst voor de waarheid' niet wil, niet kan veranderen. Uit angst voor die vrijheid moeten opvattingen en karaktertrekken onveranderlijk zijn.

De Jodenhater is zich bewust van de absurditeit van zijn geloof maar geniet van zijn kwade trouw, anderen intimideren en angst aanjagen. Het Kwaad en de perversiteit die hem aantrekken schrijft hij aan die walgelijke Joden toe. Zo komt hij 'aan zijn gerief zonder zichzelf te compromitteren', zoals de protestant die in woede ontsteekt bij het zien van een vrouw in badpak en zijn woede en lust cultiveert door zijn dagen te slijten in zwembaden.  De antisemiet doet het Kwade ter wille van het goede, om zijn volk te bevrijden.  Hij is een sadist met een zuiver hart, een crimineel met goede motieven. Hij heeft geen innerlijke persoonlijkheid, bestaat alleen aan de buitenkant, als antisemiet.

De antisemiet erkent dat Joden intelligent en ijverig zijn maar dat maakt hen alleen maar gevaarlijker. Van zichzelf heeft hij geen groot gedacht. Beducht als hij is voor elke vorm van eenzaamheid kiest hij voor middelmatigheid. Als kuddemens vindt hij aansluiting bij een traditie en gemeenschap, die van de autochtone Fransen. Zo wordt hij mede-erfgenaam en trots bezitter van een eigen taal, geschiedenis en cultuur, kan hij zich van geboorte superieur achten. Vanuit die optiek is elke Jood, elke vreemdeling een indringer en een dief.

Maar de antisemiet kan niet zonder Jood. Mocht zijn wens in vervulling gaan en alle Joden als bij toverslag verdwijnen dan zou zijn status van echte Fransman serieus aan waarde inboeten en zou hij andere oorzaken moeten bedenken voor zijn tekortkomingen en mislukkingen. De ontdekking dat niet de Jood, maar de wereld verkeerd in elkaar zit, zou hem opzadelen met een nooit eindigende verantwoordelijkheid om de wereld te verbeteren. De antisemiet is niet bang voor de Jood maar voor zichzelf, bewustzijn, vrijheid en verantwoordelijkheid. Antisemitisme is de angst voor mens-zijn. De Jood is slechts voorwendsel.

Hoe scherpzinnig ook, Sartres portret van 'de antisemiet' is aan de stereotiepe kant. De antisemiet die Joden ontmenselijkt en demoniseert, wordt op zijn beurt ontmenselijkt en gedemoniseerd. Sartres antisemiet lijkt het spiegelbeeld van de stereotiepe Jood: absoluut onverdraagzaam, machtbelust, sadistisch en oversekst.

De democraat

Voor de democraat, die vriend der Joden, bestaan 'de Jood', 'de Arabier', 'de neger', 'de burger' en 'de arbeider' niet. De democraat ziet alleen mensen met gelijke rechten, individuen met goede en slechte eigenschappen. Joden en het Joodse vraagstuk verdwijnen in de democratische smeltkroes. Ook al omdat hij een ontwakend 'Joods bewustzijn' evenzeer vreest als het klassenbewustzijn bij arbeiders. Voor een zelfbewuste en trotse Jood is er weinig verschil tussen antisemiet en democraat. De eerste wil hem als mens vernietigen om alleen de Jood als onaanraakbare over te houden; de tweede wil hem als Jood tenietdoen om 'de mens' als abstract subject van mensen- en burgerrechten te behouden. Ingeklemd tussen tegenstander en verdediger kan de Jood 'alleen de stok kiezen waarmee hij zal worden geslagen'.

De democraat laat zich voorstaan op zijn gematigdheid. Worden synagogen in brand gestoken dan vermaant hij, meer niet. Hij breidt zijn snobistische tolerantie uit tot de vijanden van de democratie. Ook in het pas bevrijde Frankrijk reppen ze met geen woord over de Joden, kwestie van de antisemiet niet te irriteren. Frankrijk heeft, luidt het, meer dan ooit behoefte aan eenheid en ook de uit 'ballingschap' teruggekeerde Joden hebben liever niet dat er nog speciale aandacht aan hen wordt besteed.

De niet-authentieke Jood

Bestaat de Jood dan wel? Anders dan de democraat gelooft Sartre niet in een menselijke 'natuur'. De mens is een wezen 'in situatie'. Ieder mens is de synthese van zijn biologische, economische, politieke en culturele situatie. Hij kan daaraan betekenis geven door in en door de situatie te kiezen. Mensen hebben geen natuur maar een toestand gemeen, een geheel van grenzen en eisen. Ze verschillen door hun situatie en de persoon die ze verkiezen te zijn.

Joden zijn mensen als alle anderen. Ze worden geboren, hebben lief, haten, lijden en sterven. Over die algemeenheden valt verder weinig te zeggen. Wie echt wil weten wie de Jood is, moet diens situatie onderzoeken. Misschien bestaat er iets als een Joods ras, een geheel van overerfbare kenmerken die vaker bij Joden voorkomen dan bij niet-Joden, maar veel van die kenmerken vind je ook bij Ariërs terug en zo stort de hele rassentheorie in elkaar. Joden definiëren aan de hand van religie of nationale gemeenschap lukt ook al niet. De geschiedenis van de Joodse gemeenschap is er een van eeuwenlange ontbinding die ook hun tradities en religieuze gemeenschap heeft aangetast. Joden worden alleen samengehouden door de situatie waarin ze verkeren: een leven in een gemeenschap die hen als Jood, die moordenaar van Christus beschouwt. Dit religieuze afgrijzen vormt de grondslag van het antisemitisme. Vervloekt als ze waren, konden Joden maar overleven omdat ze als enigen een vervloekt maar noodzakelijk beroep mochten uitoefenen: omgaan met het slijk der aarde. Het christendom heeft het antisemitisme en daarmee de Jood gecreëerd.

De Jood wordt van buitenaf bepaald, 'door verbeten vijanden en mensen die hem niet erg verbeten verdedigen'. Hij herkent zich niet in het portret dat hem wordt voorgehouden, maar het moet hem wel degelijk voorstellen want miljoenen mensen herkennen hem er in. Ook al kent hij zijn Jood-zijn niet uit eigen ervaring, nooit kan hij er zich van bevrijden. Steeds weer ziet hij in onze blik het angstaanjagend spiegelbeeld. Ontkent hij het dan bevestig hij het, want wie iets niet is, hoeft dat ook niet te ontkennen. De Jodenster die hem ontmenselijkt aan alle blikken blootstelde, was slechts de uiterste consequentie van een situatie waarmee wij niet-Joden lang voordien al best konden leven.

Ook al heeft hij dezelfde rechten en verdiensten, en zelfs al wordt hij overladen met eerbewijzen, toch wordt hij ook en vooral als Jood, als onaanraakbare gezien. De toegang tot de traditionele Franse waarden en cultuur wordt hem ontzegd, zoals aan arbeiders, met dat verschil dat de Jood tot de klasse behoort die hem afwijst. Steeds weer probeert men hem ervan te overtuigen dat de ware betekenis der dingen hem ontgaat, dat hij geen deel kan hebben aan de echte waarden van het echte Frankrijk. En zo blijft de Jood onherroepelijk vreemdeling en indringer.

Keert hij zich, op zoek naar gemeenschap en verleden, naar het Jodendom, een niet op grondgebied of religie gebaseerde natie, dan zullen zijn vijanden prompt beweren dat het een etnische gemeenschap is. En de Jood die zich daarop beroept geeft aan de antisemiet toe dat Joden een ras zijn.

Niet-authentieke Joden worden gekenmerkt door het 'feit dat ze hun situatie leven door haar te ontvluchten'. Ze kiezen ervoor de ondraaglijke situatie te loochenen. De Koninklijke Vluchtweg is het kritisch rationalisme, de passie voor het universele, de strijd tegen 'de particularistische opvattingen die hen tot bijzondere wezens maken'. Wat de Jood op sociaal niveau wordt geweigerd, probeert hij op een hoger, theoretisch niveau te realiseren. Al die door Joden gekozen vluchtwegen werden 'door de antisemiet verzameld en gebundeld om er een wanstaltig portret van te maken dat volgens hem een beeld geeft van de Jood in het algemeen'.

Door zich te assimileren, door de Jood in zichzelf te vernietigen, probeert hij een mens te worden als ieder ander. Hij ontkent zijn ongrijpbare Joodsigheid, schudt zichzelf af, wordt een levenloos ding zonder verantwoordelijkheid. Hij wil anoniem worden als de christen, deel uitmaken van een mensheid zonder ras. Die assimilatie is tot mislukken gedoemd, overal en altijd zal hij als Jood ontvangen worden. Assimilatie is een niet realiseerbare droom: 'de ware tegenstander van assimilatie is niet de Jood, maar de antisemiet'.  Alleen onder elkaar, zonder christelijke pottenkijkers, kan hij ophouden Jood te zijn en mens worden. En zo komt hij vanzelf weer in Joodse middens (werkkring, buurt) terecht. Maar de sterke band die in die getto's groeit is alleen maar solidariteit van de situatie.

De Jood die voor een onechte manier van leven kiest, zijn Jood-zijn koste wat het kost wil ontkennen, is het eerste slachtoffer van de antisemitische propaganda. Vandaar dat veel Joden zich minderwaardig voelen, vandaar ook het typisch karakter van de Joodse humor waarin de stereotiepe Jood steevast op de hak wordt genomen.

De authentieke Jood

De mens is een vrijheid in situatie. Die vrijheid is authentiek als hij zich 'op een heldere en waarachtige manier van de situatie bewust wordt, de verantwoordelijkheden en risico's aanvaardt die de situatie met zich brengt, de situatie ten volle tot  eigen situatie maakt, met trots of vernedering, soms in afgrijzen en haat.' Dat vergt veel moed en niet-authenticiteit komt dan ook veel vaker voor, zeker ook bij christenen en burgers.

De echte Jood vlucht niet langer, schaamt zich niet meer voor wat hij en zijn broeders zijn. Hij kiest zichzelf als Jood, verwerkelijkt zijn Joods-zijn. Hij heeft begrepen dat de maatschappij slecht is en eist, verdoemd als hij is, zijn plaats op in de geschiedenis. Aan zijn vernedering ontleent hij zijn trots. Door zich bereid te verklaren alles te aanvaarden, zelfs het martelaarschap, berooft hij het antisemitisme van zijn macht. De antisemiet kan alleen nog nablaffen, niet langer brandmerken.

Maar door de situatie waarin Joden verkeren ontstaat ook onder authentieke Joden verdeeldheid. Want de één probeert zijn Jood-zijn vorm te geven door een plaats in de Franse gemeenschap op te eisen, terwijl de ander aanspraak maakt op een eigen grondgebied, een Joodse natie. Dit zionisme bewijst voor antisemieten dat Joden niet in Frankrijk thuishoren en dat wreekt zich op diegenen die willen assimileren.

Veel Joodse lezers beleefden Sartres Reflecties aanvankelijk als een soort eerherstel, maar al gauw begon men zich vragen te stellen bij zijn niet-authentieke Jood. En hier en nu, met een Joodse staat die Palestijnen elementaire mensenrechten blijft ontzeggen, komt Sartres echte Jood, de bij uitstek rationele en vredelievende mens, bijzonder onecht over. Maar het is wel koren op de molen van wie 'de Joden' blijft idealiseren. Bij de voorstelling van de nieuwe vertaling stelde rabbijn Evers dat de Joden als overwinnaars uit de Holocaust zijn gekomen. Zij zijn niet de slachtoffers, maar de helden van de twintigste eeuw, 'want wij hebben een boodschap gegeven aan de mensheid, in lang vervlogen verledens maar ook nog vandaag de dag'. Joden, vervolgde hij, zullen nog heel veel kunnen leren aan de mensheid want als authentieke Joden durven we 'altijd de menselijke en Goddelijke vraagtekens zetten bij alles wat gebeurt. Wij zijn de vraag aan de wereld'.

Sartres übermenschliche Jood is een slingeruitslag van een niet helemaal zuiver geweten. Sartre schreef zijn Reflecties omdat ook hij boter op het hoofd had. In 1941 had hij een Joodse intieme vriendin in de steek gelaten zonder ooit nog naar haar om te kijken en eind dat jaar had hij de plaats ingenomen van een leerkracht die als Jood aan de deur was gezet, ook zonder de man ooit nog een blik waardig te keuren. Het nauw verholen verzet in Sartres oorlogsgeschriften vond geen weerklank in zijn daden.

Sartre meende dat het Joodse vraagstuk zou worden opgelost door de communistische maatschappij. Als alle bezit collectief wordt, verliezen rassen- en klassenbewustzijn hun bestaansreden en zal antisemitisme vanzelf verdwijnen. In afwachting moesten we ons rekenschap geven van onze 'ongewilde medeplichtigheid met de antisemieten, die ons tot beulen heeft gemaakt'. We moeten even hard vechten voor de Joden als voor onszelf, want 'als wij geen respect hebben voor de persoon van de Jood, wie zal dan respect hebben voor ons?'

 

Jean-Paul Sartre – Reflecties op het Joodse vraagstuk, Amsterdam, Boom, 2012, 128 blz – ISBN 978 94 6105 7747

Ingrid Galster (ed.) – Sartre et les juifs, Paris, La Découverte, 2005, 274 blz – ISBN 2 7071 4615 3

Gepubliceerd in De Uil van Minerva, mei 2013