Hitler en het ontstaan van de jodenuitroeiing

Over het besluitvormingsproces dat leidde tot de jodenuitroeiing door de nazi's bestaan twee geschiedkundige theorieën. Het intentionalisme stelt dat Hitler al in de vroege jaren twintig het vaste voornemen koesterde de joden te verdelgen, dat hij een strategie uitwerkte en zijn kans greep toen het geschikte moment was aangebroken. Deze programmatische geschiedenisinterpretatie, met Hitler in de hoofdrol, wordt sinds ongeveer een decennium in twijfel getrokken. De functionalistische theorie stelt dat het pad naar de uitroeiing niet recht maar kronkelend was. Die kronkelingen werden bepaald door het verloop van de nazi-doelstellingen, en dat verloop werd op zijn beurt bepaald door de machtsstrijd tussen rivaliserende krachten binnen het nazi-regime, door de beslissingsstructuren van dat regime en door het oorlogsverloop. Het besluitvormingsproces verliep dus in functie van de concrete problemen die zich aandienden en de middelen en structuren die dan beschikbaar waren om ze op te lossen. Beslissingen waren dan ook niet zelden het resultaat van compromissen tussen regering, leger, partij, SS, SA, industrie en administratie.

De verdiensten en tekortkomingen van de intentionalistische en functionalistische school zijn duidelijk. Wie de volkerenmoord rechtstreeks laat voortvloeien uit persoonlijkheid en bedoelingen van Hitler, verliest de hele context uit het oog en, om het uitroeiingsplan van de Führer in overeenstemming te brengen met de daarvan afwijkende politiek van het nazi-regime, moet Hitler een diabolisch machiavellisme worden toegedicht. Functionalisten overdrijven in de andere richting, ze cijferen Hitler bijna volledig weg, menen dat de volkerenmoord ook zonder hem voltrokken zou zijn. Om dat staande te kunnen houden moeten ze zijn publieke voorspellingen wegmoffelen dat hij de joden zou uitroeien.

Het debat is sedert kort in een fase van toenadering beland. Enkele historici proberen improvisatie en voorbedachte rade met elkaar te rijmen. Dat doet ook Philippe Burrin in Het ontstaan van een volkerenmoord. Hij verduidelijkt de stand van zaken en stelt vast dat de posities gepolariseerd blijven tussen, enerzijds de intentie uit te roeien, anderzijds radicalisering door omstandigheden.

Burrin draagt een interessante en goed geargumenteerde theorie aan waarin hij beide benaderingen laat samenvloeien. Hitler koesterde het stellige voornemen de joden uit te roeien, maar dat voornemen was niet absoluut maar voorwaardelijk. Het zou maar uitgevoerd worden als zijn veroveringsplannen mislukten. Hitlers profetie van 30 januari 1939, dat "als het internationale jodendom, in Europa en daarbuiten, de volkeren opnieuw in een wereldoorlog zou storten, niet de bolsjewisatie van de aarde en de overwinning van de joden het gevolg zou zijn, maar de vernietiging van het joodse ras in Europa", was een intentieverklaring.

Om dit te verduidelijken vertrekt Burrin bij de fundamenten van Hitlers antisemitisme. De eigenheid en samenhang van Hitlers waanzinnige jodenhaat vloeide voort uit zijn ervaring en interpretatie van de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog. Hitler verklaarde die nederlaag door middel van de dolkstootlegende, de joden in binnen- en buitenland hadden een meedogenloze en laffe oorlog gevoerd, de hele wereld tegen de Duitsers in het harnas gejaagd en het Duitse volk de genadeslag gegeven met de revolutie van november 1918. Deze duiding nam een centrale plaats in in Hitlers wereldbeeld. Daarop stoelde zijn overtuiging dat, om te kunnen triomferen over de buitenlandse vijand, eerst de vijand binnen eigen grenzen moest worden uitgeschakeld. 

Vanuit raspolitiek oogpunt moesten de joden zo snel mogelijk uit Duitsland verdreven worden. Ze waren 'bacillen', 'ziektekiemen' die het Duitse 'lichaam' aantastten. Maar de oplossing van het 'joodse vraagstuk' mocht het hoofddoel, de verovering van meer Lebensraum, niet in gevaar brengen. Te drastische maatregelen tegen de joden konden het 'internationale jodendom' alarmeren en dan keerde de hele wereld zich weer tegen de Duitsers. Beter was het de Duitse joden als gijzelaars, als drukkingsmiddel uit te spelen. Deze ambivalente houding van Hitler tegenover de joden, die direct voortvloeide uit zijn ideologie, verklaart tot op grote hoogte het onsamenhangende en vaak chaotische verloop van de anti-joodse maatregelen. Hitlers tweestrijd gaf zijn luitenanten de ruimte om krassere oplossingen voor te stellen. De richting waarin ze Hitler stuwden wou ook hij volgen, maar om strategische redenen keurde hij het overhaast tempo af. Hitler trof herhaaldelijk maatregelen die indruisten tegen harde partijstandpunten over het joodse vraagstuk. Hij verloor nooit het hoofddoel uit het oog, de verovering van Lebensraum. Anti-joodse maatregelen werden ondergeschikt aan het herstel van de nationale macht, de belangen van de Duitse economie, herbewapening en oorlog. Zolang hij op dat vlak succes boekte maakten uitroeiingsplannen geen kans.

Uit de Eerste Wereldoorlog had Hitler zoals gezegd vooral onthouden dat joden op het thuisfront gevaar opleveren. De nazi's probeerden dan ook met alle geweld zoveel mogelijk joden tot emigratie te dwingen. Om dat te bereiken waren ze tot veel bereid, zelfs samenwerking met zionistische organisaties. Hun belangen vielen hier immers samen, beiden wilden zoveel mogelijk joden uit Duitsland krijgen.

Na de anti-joodse pogrom in Duitsland en Oostenrijk (9-10 november 1938, de Kristallnacht), plaatste Hitler het 'Joodse vraagstuk' in een Europees kader. Hij probeerde andere regimes te betrekken bij de overplanting van de Europese joden naar een afgelegen territorium. Sommigen hadden wel oren naar een jodenreservaat. Roemenië en Polen wilden de joden wat graag kwijt en zelfs Roosevelt zag wel wat in de creatie van een 'joods vaderland' (in Angola).

Massale deportatie naar een reservaat (o.a. Madagascar) bleef tot halverwege augustus 1941 de officiële beleidslijn op langere termijn. Op de korte termijn konden joden emigreren, zelfs tot oktober 1941, zij het dat dat na het uitbreken van de oorlog nog moeilijker was geworden.

Deze beleidslijn bleef toen in januari 1941 beslist werd de Sovjetunie aan te vallen, maar de massale evacuatie van de joden werd opgeschort tot na de overwinning op de Russische aartsvijand. De emigratie-politiek werd verwoed voortgezet, de Duitse joden moesten koste wat het kost verdreven worden. In mei kwam er zelfs een emigratieverbod voor joden in bezet België en Frankrijk. Duitse joden kregen voorrang.

Ondertussen werden in de bezette en bevriende landen grootschalige evacuatieplannen voor na de oorlog voorbereid door anti-joodse adviseurs. De joden werden geteld, van hun bezittingen beroofd en uit het sociale leven gelicht. Maatregelen die later onbedoeld de deportatie en uitroeiing zouden vergemakkelijken.  

In de vanaf 1940 georganiseerde getto's werd na een periode van moorddadige chaos het overleven van de joden voor onbepaalde tijd georganiseerd, hun werkkracht werd uitgebuit. Midden 1941 hadden zij die de volkerenmoord zouden uitvoeren daar nog niet het minste vermoeden van. Er was nog zoveel onvoorspelbaar. In maart 1941 bijvoorbeeld werden 6.000 autochtone joden uit Oswiecim verdreven om ruimte te maken voor een tweede Auschwitzkamp (Birkenau) voor de opvang van de vele tienduizenden Russen die gevangen genomen zouden worden. Later werden de verjaagde joden teruggehaald naar hun plaats van herkomst, nu omgetoverd tot een uitroeiingskamp.

Met de inval in Rusland op 22 juni 1941 werd de moorddadigheid van het nazisme ten volle duidelijk. De brutaliteit waarmee Wehrmacht en Einsatzgruppen, moordbrigades die in het zog van het reguliere leger opereerden, te keer gingen tart elke verbeelding. De meeste historici hebben dan ook aangenomen dat de fatale beslissing om de joden uit te roeien moet gevallen zijn bij de voorbereiding van die inval. Burrin is het daar niet mee eens. De Einsatzgruppen spaarden aanvankelijk vele joodse vrouwen en kinderen. De slachting kreeg pas in augustus genocidale afmetingen. Eind augustus was het aantal slachtoffers al duizelingwekkend toegenomen.

Een maand eerder had Hitler besloten dat de joden in het Reich voortaan de Davidster moesten dragen en dat ze zo snel mogelijk, voor het einde van het jaar, naar het Oosten verdreven moesten worden. Hitler herriep daarmee zijn vroegere afwijzing van dergelijke maatregelen. Deze kentering had alles te maken met de oorlogssituatie. Hitler wou voorkomen dat de joden het moreel op het thuisfront aantastten door hun defaitistische praatjes. Het deportatiebevel was waarschijnlijk een reactie op een Sovjet-maatregel om alle Wolga-Duitsers te deporteren. Dit laatste bevel, van midden september, ging gepaard met voorbereidingen om de joden massaal uit te roeien. Eind september of begin oktober hakte Hitler de knoop definitief door. De moordmachine werd in een mum van tijd in gereedheid gebracht en in december 1941 werd het eerste uitroeiingskamp, Chelmno, opgestart.

Hitlers ommezwaai had volgens Burrin alles te maken met de wijze waarop de Führer het verloop van de Russische veldtocht interpreteerde. Vrij snel na de inval in Rusland bleek dat de nazi's de vijand zwaar hadden onderschat. De Blitzkrieg die in een paar weken of maanden beslecht had moeten zijn, begon een langdurige oorlog te worden. Het aanvankelijk zelfvertrouwen van Hitler ruimde begin of half juli de baan voor twijfel en onzekerheid. In augustus begon Hitler zowaar te dromen van een miraculeuze vrede. Hij was voor niets zozeer bevreesd als voor een langdurige oorlog. En hij had er dan ook veel voor over om de Amerikanen niet bij de vijandelijkheden te betrekken. De Eerste Wereldoorlog had hem geleerd dat niemand kon optornen tegen de 'mondiale joodse samenzwering'. Geen wonder dat het keren van de krijgskansen vertaald werd in een aanzienlijke verharding van zijn houding tegenover de joden. De dreigende wereldoorlog betekende het einde van zijn plannen op wereldschaal, plannen die hij door Blitzkriege probeerde te verwezenlijken. Zijn bij herhaling aangekondigde voornemen dat als het hoofddoel, de verovering van Lebensraum voor de Duitse Ubermensch, niet gerealiseerd kon worden, de radicale strijd tegen de joden hoofddoel zou worden, zette zich in daden om. De joden zouden dit keer niet ontkomen. Zij waren verantwoordelijk voor zijn falen en zouden daarvoor met hun leven boeten, de Russische joden op kop.

Burrin draagt geen echt nieuwe bronnen of feiten aan. Dat zou ook moeilijk kunnen, de feiten en bronnen zijn gekend, historici verschillen alleen nog van mening over hun interpretatie, hun rangschikking en hun onderlinge verband. Burrin komt met een nieuwe interpretatie die verklaart wanneer en waarom de fatale beslissing getroffen werd. Zijn theorie is hoogst origineel en er valt veel voor te zeggen.

Het zwaktste punt in zijn theorie is dat het tijdstip waarop Hitler de knoop heeft doorgehakt meer dan twee maand voorafgaat aan de reden die de doorslag moet hebben gegeven. Dat Hitlers eindbeslissing gevallen is in september of ten laatste oktober staat zo goed als vast, maar de oorlog kreeg toch pas in december een mondiaal karakter, na de Japanse aanval op Pearl Harbor en de oorlogsverklaring van de Duitsers aan de VS. Burrin probeert hier een mouw aan te passen door speculaties die verre van overtuigend zijn, zelfs soms tegen de rest van zijn betoog indruisen.

Volgens Burrin lag er een hoge drempel tussen het verdrijven van de Europese joden en hun uitroeiing. Hitler kon die drempel maar overschrijden toen hij aangeland was in de situatie die hij het meest van al vreesde, een wereldoorlog. Ook dit klinkt niet erg overtuigend. Waarom was er geen drempel wat betreft de door Hitler bevolen, systematische, uitroeiing van bijna honderdduizend geesteszieken (1939-1941 het zogenaamde euthanasieprogramma), of voor de even systematische uitroeiing van vele tienduizenden Russische krijgsgevangenen ? Een is een meer aannemelijke verklaring. De uitroeiing werd in gang gezet toen alle andere oplossingen gefaald hadden, toen door het mislukken van de Russische veldtocht de joden ook niet meer in Siberië gedumpt konden worden, het oorspronkelijke plan van de nazi's. Arno Mayer verdedigde in Why did the heavens not darken? (New York 1988) een analoge stelling. De kruistocht tegen de Sovjet-Unie verenigde alle componenten van Hitlers ideologie in zich : antisemitisme, anti-bolsjewisme en oostwaartse expansie. Toen duidelijk werd dat zijn ideologie niet verwerkelijkt kon worden, nam hij wraak op de joden.

Burrins boek is een schoolvoorbeeld van helder, weloverwogen, genuanceerd en verhelderend denken en argumenteren. Na lectuur blijft er weinig of geen ruimte voor een intentionalistische interpretatie. Maar toch wordt het intentionalisme weer binnen gesmokkeld, in de vorm van een voorwaardelijke intentie. Deze aan voorwaarden verbonden intentie is evenwel iets totaal anders dan wat intentionalisten voor ogen staat. Nu is namelijk niet langer sprake van een intentie die zorgvuldig werd verwerkelijkt. Bij Burrin gaat het niet om een plan maar om een ideologisch voornemen dat eensklaps in daden werd omgezet. De uitvoerbaarheid van de volkerenmoord op dat moment hing evenwel rechtstreeks af van de niet planmatige, functionalistische factoren en processen die eraan waren voorafgegaan. Die plotse, niet zorgvuldig geplande ommekeer verklaart ook tot op grote hoogte dat de volkerenmoord veel minder vlot verliep en, gelukkig maar, minder totaal was dan vaak wordt aangenomen. Daarom ook hadden de nazi-bonzen geen methodes voorzien die de massamoord minder beproevend hadden kunnen maken voor de manschappen die ze daadwerkelijk moesten uitvoeren en moest nadat de beslissing was gevallen die methodes nog proefondervindelijk uitgevonden worden.

Burrin ziet een tegenstelling tussen de enorme brutaliteit en wreedaardigheid van de Einsatzgruppen, waardoor de joodse bevolking op de vlucht gedreven werd, en de 'rationele, geheime organisatie van de genocide' waarbij listen werden gebruikt om de joodse bevolking gerust te stellen, terug te doen keren, met het doel ze zo volledig mogelijk uit te moorden. Met grote stelligheid leidt hij daaruit af dat bij het begin van de Russische veldtocht de eindbeslissing nog niet was gevallen. Wat de conclusie betreft heeft hij hoogstwaarschijnlijk gelijk, maar zijn argument is zwak. Het is ten eerste zeer de vraag of de jodenuitroeiing, anders dan door velen wordt aangenomen, wel zo rationeel was georganiseerd. Ook is er het gekende verschil in behandeling dat de joden in Oost- en West-Europa te beurt viel. In Oost-Europa, waar niet-Arische 'minderwaardige' slaven leefden en waar de niet of minder sterk geassimileerde joden minder konden rekenen op steun van niet-joden, gingen de nazi's over het algemeen veel brutaler te werk. Maar zelfs als Burrin hier alleen doelt op de behandeling van joden in de Sovjet-Unie, dan nog is zijn redenering niet plausibel. Het spreekt immers voor zich dat de joden in Rusland na de eerste overrompeling op hun hoede moeten zijn geweest, dat chaotische uitroeiingspraktijken dus minder doeltreffend werden, en dat de nazi's de joden op een meer geslepen manier moesten aanpakken. Wat de evolutie naar grotere geheimhouding betreft, die heeft ongetwijfeld ook te maken met de psychische problemen waarmee vele moordenaars en toeschouwers, SS-ers en Wehrmachtsoldaten, af te rekenen kregen.

Hitler had volgens Burrin geen absoluut uitroeiingsprogramma dat in alle gevallen verwezenlijkt moest worden. Indien Hitler overwonnen had, dan zou hij de joden in leven gelaten hebben, ergens ver weg, in een jodenreservaat. Ze zouden zijn blijvende triomf illustreren. Dat Hitler geen absoluut moordprogramma had heeft Burrin duidelijk gemaakt, maar deze argumentatie is voor discussie vatbaar. Ze lijkt me in elk geval niet goed verenigbaar met Hitlers paranoede jodenobsessie, zijn geloof in hun satanische almacht en in hun wil om het Duitse volk te vernietigen.

Burrins theorie is al te sterk op Hitler toegespitst. Zonder Hitler zou het nooit tot jodenuitroeiing gekomen zijn. Hij beheerste de situatie volledig (blz 51 en 68). Hitlers fanatisme en zijn obsessie functioneerden ongetwijfeld als impuls en sanctie, toetssteen en legitimatie voor de escalerende anti-joodse maatregelen. Maar het zou ook nooit tot een Endlösung gekomen zijn zonder de actieve medewerking van de Wehrmacht, de enige kracht die het naziregime in toom had kunnen houden, zonder de medeplichtigheid van de civiele bureaucratie die de discriminatoire maatregelen uitvoerbaar maakte of zonder de Duitse industrie die de moordmachine uitbouwde en gretig profiteerde van de slavenarbeid in de kampen (zie daarvoor Ian Kershaw - The Nazi dictatorship, London/New-York, 1989).

Burrin, Philippe - Het ontstaan van een volkerenmoord. Hitler en de joden, Amsterdam, Van Gennep, 1990

Burrin, Philippe - Het ontstaan van een volkerenmoord. Hitler en de joden, Amsterdam, Van Gennep, 1990