Het verleden tot last | Nederland en de jodenuitroeiing

Bijna vijfenzeventig procent van de Nederlandse joden werd door de nazi's vermoord, zowat het dubbel van de tol in België en Frankrijk. Alleen in Oost-Europese landen liep het percentage zó hoog op. Maar daar waren joden heel wat minder geassimileerd en aanvaard. Dat lag anders in Nederland, van oudsher een van de meest joodvriendelijke landen. De meeste joden hadden er de Nederlandse nationaliteit, liefst 120.000 van de 140.000. In België waren slechts 5.000 van de 66.000 joden Belg. De meeste van die joden, 40.000, waren nog maar kort geleden in België aangekomen. In Nederland waren dat er slechts 20.000. Daar is de strenge immigratiepolitiek van de Nederlanders in de jaren dertig beslist niet vreemd aan. Vele joden werden toen aan de grens tegengehouden, al te velen werden terug gejaagd naar nazi-Duitsland.

De ontstellende en verbazingwekkende cijfers over de uitroeiing van Nederlandse joden zijn verre van alom gekend. De filosemitische, pro-Israëlische houding van naoorlogse Nederlandse regeringen en media heeft de indruk doen ontstaan dat Nederlandse joden veel beter af waren dan bijvoorbeeld de Belgische. Maar de naoorlogse houding lijkt meer op compensatiegedrag voor het gesmeerd verloop van de deportatie van de Nederlandse joden, volgens Eichmann een lust voor het oog en die was toch wat accommodatie en collaboratie gewend. Het oorlogsverleden ligt in Nederland anders dan in België, vooral de jodenmoord blijft er een heikele kwestie. Men is er veel meer en dwangmatiger mee bezig. Daarmee hangt de overgevoeligheid samen voor elk spoor van kritiek op wat met joden of Israël te maken heeft. Elke kritische bedenking, hoe gering of terecht ook, wordt als antisemitisme afgedaan. Nuancering is uit den boze, wat krom is kan niet recht zijn, om het met de titel van een recent boek van Philo Bregstein te zeggen. Die houding wordt niet zelden belerend tegen anderen gekeerd en vervormt ook het geschiedenisbeeld. Tekenend is bijvoorbeeld dat Nederland het grootste aantal rechtvaardigen onder de volkeren telt, een officiële Israëlische erkenning voor niet-joden die hun leven geriskeerd hebben om joden te redden. 3265 Nederlanders kregen die onderscheiding, alleen de Polen komen enigszins in de buurt. In België kregen 'slechts' 453 Belgen deze eretitel (cijfers van 1990).

Vlamingen hebben de neiging om de belerende houding van Nederlanders over de Tweede Wereldoorlog te ondergaan. Dat het Belgisch vluchtelingenbeleid in de jaren dertig en de houding van vele Belgen tijdens de oorlog gunstig afsteken tegen die in Nederland is onvoldoende gekend. In België werden de joodse vluchtelingen op zijn minst gedoogd. Zolang de joodse gemeenschap maar alles bekostigde (ook in Nederland moest dat), keken de Belgische autoriteiten de andere kant op. Zelfs toen dat niet meer lukte werd tactisch getreuzeld. Het uiteindelijke besluit om de illegalen dan toch maar terug de grens over te zetten, werd nooit in daden omgezet.

Twee recente geschiedkundige studies proberen het uitzonderlijk lot van de Nederlandse joden te verklaren. Er werden voordien al heel wat verklaringen gegeven en sinds de jaren tachtig is duidelijk dat alleen vergelijkend onderzoek uitkomst kan bieden. In Om erger te voorkomen verliest historica Nanda Van der Zee geen tijd met vroegere verklaringen of vergelijkend onderzoek, volgens haar belemmert dat alles alleen maar inzicht. Voor haar is het zo klaar als een klontje: alles ligt aan de Nederlandse elites, de regering en koningin Wilhelmina. De ware daders, de bezetters, verdwijnen bijna volledig op de achtergrond. Haar boek is een langgerekte filippica tegen Nederlandse gezagsdragers voor, tijdens en na de oorlog. Het koningshuis, vooral koningin Wilhelmina, krijgt het zwaar te verduren. Alles wordt aan de koningin geweten. Dat er in Nederland een burgerlijk bezettingsbestuur kwam in plaats van een militair (zoals in België), waardoor de SS in Nederland niet moest onderhandelen met de Wehrmachten meer greep had op de situatie, lag aan Wilhelmina's laffe vaandelvlucht naar Engeland. Was ze naar een Nederlandse kolonie gegaan, dan had ze tenminste de 'vaderlandse' bodem niet verlaten en zichzelf niet grondwettelijk buiten spel gezet. Maar nu moest de bezetter het ontstane machtsvacuüm wel opvullen. Deze vergezochte redenering steekt nog gunstig af tegen vele andere emotionele verwijten. Van der Zee voert zelfs aan dat het Nederlandse koningshuis sinds 1734 voornamelijk met Duitsers trouwt, dat ook koningin Beatrix in 1965 "met een Duitser" getrouwd is, wat zou liggen aan het feit dat dit "oudste kleinkind van koningin Wilhelmina voor 93,75 procent letterlijk van 'Duitschen Bloet'" is. Een beschuldiging, geen poging om te verduidelijken dat deze eeuwenoude traditie en band het koningshuis parten heeft gespeeld gedurende de Tweede Wereldoorlog.

Een afrekening met de elites, dat zien de meesten onder ons wel zitten. Van der Zee's boek is al aan zijn tweede druk toe, niettegenstaande de ronduit negatieve commentaren in de pers en vanwege Nederlandse historici. Het gewone volk gaat nochtans niet vrijuit bij Van der Zee. Terloops maar nadrukkelijk wijst ze op fout gedrag van vele Nederlanders: uitingen van antisemitisme na de oorlog, de strijd om het 'bezit' en de opvoeding van joodse kinderen waarvan de ouders niet waren teruggekeerd, de weigerachtige houding van sommigen om goederen die ze in bewaring hadden genomen terug te geven aan joden die tegen alle verwachtingen in waren teruggekeerd (deze bewarende 'Ariërs' werden bewariërs genoemd). Het Nederlandse volk heeft volgens Van der Zee "over het algemeen niets gedaan voor de joden". Maar dat is geen verwijt, haast ze zich eraan toe te voegen, de leiders hadden het volk in de steek gelaten en het slechte voorbeeld gegeven. Maar toch keurt ze zo goed als elke Nederlandse daad om joden te helpen als halfslachtig af, alleen maar voortspruitend uit berekening en eigenbelang. De vele menslievende en heldhaftige daden worden geminimaliseerd, alle lafheid en kleinmenselijkheid wordt op een rijtje gezet. Het lijdt geen twijfel dat vele beleidsverantwoordelijken, ook koningin Wilhelma, in velerlei opzichten gefaald hebben, dat velen zich wel zeer grondig aangepast hebben aan de wensen van de bezetter en dat veel hiervan na de oorlog in de doofpot werd gestopt. Maar dat alles werd eerder al door verscheidene historici uitvoerig belicht. Van der Zee zet alles nog eens dik in de verf en bundelt het als aanklacht.

Een wezenlijk punt in haar betoog is dat niemand zich op onwetendheid beroepen kan. In de jaren dertig had iedereen, ook in Nederland, kunnen weten dat Hitler de joden wou uitroeien. Dat stond immers al lang in Mein Kampf. Maar men wou niet weten. Hiervoor verwijst Van der Zee slechts naar twee secundaire bronnen, twee vooraanstaande Nederlandse joden die begin jaren dertig al publiek volgende passage uit Mein Kampf zouden hebben aangehaald: "Mijn doel is het Jodendom te vernietigen. Door tegen het Jodendom te strijden volbrengen we een werk Gods". Minstens een van die bronnen wordt fout geciteerd. In de uit 1935 daterende brochure De Duitsche jodenhaat in woord en beeld wordt correct geciteerd, in het Duits en het Nederlands: "Zoo geloof ik, dat ik thans in den geest van den Almachtigen Schepper handel: Wanneer ik mij verweer tegen den Jood, strijd ik voor het werk des Heeren". Dat Van der Zee daar overheen gelezen heeft, tot daaraan toe, maar geschiedkundigen moeten hun bronnen natrekken, ze had de passage in Mein Kampf moeten controleren. Het is de slotzin van het tweede hoofdstuk, geschreven midden jaren twintig. En in die tijdgebonden context moet de uitspraak gelezen en begrepen worden, niet in het licht van de uiteindelijke afloop. Het plan om het Europese jodendom uit te roeien kreeg pas dertien à vijftien jaar later vorm. Dat de jodenmoord uit het ideologisch-politiek programma van Hitler voortgevloeid is, dat staat als een paal boven water, maar dat betekent niet dat het er als programmapunt in stond. Dat dat niet het geval is, dat de volkenmoord niet lang voordien gepland en aangekondigd werd, maar het wel zo ver gekomen is, is véél angstaanjagender en betekenisvoller dan we ons gewoonlijk realiseren. Niemand kan zich nog verstoppen achter de dooddoener dat men de vreemdelingen alleen maar weg wil, dat men zich verweert tegen de Anderen, geen kwaad in de zin heeft. Ook Hitler beweerde dat, ook hij dacht goed te handelen, gods werk te verrichten.

De vergelijkende analyse van Pim Griffioen en Ron Zeller over de jodenvervolging in Nederland en België is van een heel ander kaliber dan Van der Zee's ondermaatse studie. Geert Van Istendael berichtte er al over in zijn column (3 april). Hij trok er "verrassende" conclusies uit die Nederlanders in ongunstig daglicht plaatsen. Nog verrassender is, dat geen van die conclusies aldus terug te vinden is in het artikel van Griffioen en Zeller; integendeel, sommige van Van Istendaels beweringen worden erin weerlegd. Hun studie is inderdaad zoals Van Istendael schrijft "veel rijker en genuanceerder" dan de negatieve vooroordelen die hij erin geprojecteerd heeft. Uit zijn column volgt dat de belerende houding van sommige Nederlanders tegenover Vlamingen hem parten heeft gespeeld. De gezagsgetrouwheid van Nederlandse autoriteiten, de actieve inschakeling van het overheidsapparaat bij de voorbereiding en de uitvoering van de deportatie, de vlotte en efficiënte registratie van de joden, dat alles wordt slechts terloops vermeld door Griffioen en Zeller. Deze factoren waren volgens hen niet van doorslaggevend belang. Ze relativeren nog andere verklaringen. Het lag niet echt aan de verschillende vlucht- en onderduikmogelijkheden in België en Nederland, noch aan de omvang van het Duitse politie-apparaat of de betrokkenheid van de autochtone politie. Van doorslaggevend belang waren de verschillende methodes die de Duitse bezetter in beide landen heeft toegepast. In Nederland, dat op termijn bij het Reich moest worden ingelijfd, heerste een burgerlijk bestuur en had de SS grotere handelingsvrijheid. Alles ging er veel sluwer in zijn werk, er werden verschillende methodes toegepast om de joden in de val te lokken, onder meer door ze onderling te verdelen. In België werden voornamelijk grote razzia's gehouden en die hadden een averechts effect: in december 1942 al waren 25.000 joden ondergedoken. Dat was in Nederland nog ondenkbaar en onuitvoerbaar. Dat toen al zovelen in België konden onderduiken had volgens Griffioen en Zeller te maken met het in België vroeger op gang gekomen georganiseerd verzet. En dat lag voor een stuk aan de omstandigheid dat vooroorlogse Belgische regeringslui, anders dan hun Nederlandse collega's, géén voorzorgsmaatregelen getroffen hadden met het oog op een bezettingssituatie. Daardoor verslechterde in België de economische situatie en de voedselbevoorrading sneller dan in Nederland, voelden de Belgen de nood eerder aan den lijve. Aldus ligt een tekortkoming, een gebrek aan organisatie of vooruitziendheid, aan de basis van iets vroeger verzet, betere onderduikmogelijkheden, een relatief groter aantal geredde joden. Maar Van Istendael meent gelezen te hebben dat "je je in Nederland net zo goed kon verstoppen als in België. Honderdduizenden Nederlanders zijn ondergedoken om aan tewerkstelling in Duitsland te ontsnappen. Voor joden was het blijkbaar veel moeilijker een onderduikadres te vinden." Dit ternauwernood verhulde verwijt vindt men ook bij Van der Zee, zeker niet bij Griffioen en Zeller. Zij proberen te duiden in plaats van te veroordelen. Ze wijzen erop dat tegen eind april 1943, toen er nog zo goed als geen georganiseerd verzet was in Nederland, toch al bijna 15.000 joden waren ondergedoken. En daar waren toch vele individuele niet-joden bij betrokken. Later kwamen er nog 10.000 joden bij. Griffioen en Zeller tonen aan dat de geografische factor verwaarloosbaar is ter verklaring van het relatief hoog aantal joden dat in België kon onderduiken. Van belang is vooral het moment waarop het verzet op gang kwam en de verschillende omvang en werking van het verzet in beide landen. Dat het in België wijder verspreide katholicisme, met zijn traditionele liefdadigheid en op afzondering van de boze wereld gerichte oorden, ook een rol gespeeld kan hebben, wordt eens te meer over het hoofd gezien.

Een andere belangrijke factor was dat in België de meeste joden later gearriveerd waren, ze waren minder geassimileerd en geïntegreerd, klitten meer samen in eigen politieke, religieuze en culturele organisaties. Tijdens de bezetting had dit voor gevolg dat de meer in groepsverband levende en denkende 'Belgische' joden zich vrij snel uit eigen beweging organiseerden. Het militair bestuur, verwikkeld in een gezagsstrijd met de SS, greep deze spontane organisatie aan om de SS de voet dwars te zetten en schoof de door de SS nagestreefde oprichting van een Joodse Raad op de lange baan. In Nederland werd al in februari 1941 een Joodse Raad opgericht, die snel uitgroeide tot een instrument om de joden af te zonderen en te deporteren. De Jodenvereeniging in België kwam er pas in november 1941. Geen echte Joodse Raad en aanvankelijk ook niet onder de bevoegdheid van de SS. De relatief late oprichting voorkwam ook dat de joden zoals in Nederland afhankelijk werden van deze overkoepelende organisatie. Doordat toen al vele anti-joodse maatregelen waren uitgevaardigd stonden de 'Belgische' joden ook heel wat kritischer tegen alles wat van de Duitsers kwam en kwamen ze er vlugger tegen in opstand. Dat laatste hield ook verband met de verschillende sociaal-politieke samenstelling van de 'Belgische' joden. De meerderheid bestond immers uit recente inwijkelingen uit Oost-Europa en vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Er waren relatief veel linkse militanten onder hen, vooral communisten. Zij waren het die in september 1942 het Joodsch verdedigingscomité oprichtten en contact zochten met het Belgische verzet.

Er is bij dit alles natuurlijk sprake van verdienste en schuld, maar de oorzaken kunnen niet tot het morele niveau gereduceerd worden. Aan de menselijke wil, inzicht en vooruitzicht gaan vele en zeer complexe factoren vooraf. Griffioen en Zeller belichten de complexiteit van de veroorzaking, zonder al te sterk vereenvoudigende waarde-oordelen. Hun afstandelijke analyse gaat hier en daar iets te ver, menselijke verantwoordelijkheid en schuld verdwijnen helemaal op de achtergrond. De kwalijke rol van vele Nederlandse gezagsdragers wordt sterk onderbelicht. Onbesproken blijft bijvoorbeeld dat de Nederlandse overheid in 1939 het verzamelkamp Westerbork oprichtte om er Duitse en Oostenrijkse joden in onder te brengen, en dat deze kant-en-klare infrastructuur de Duitsers goed van pas kwam.

Beschuldigende geschiedschrijving schiet als verklaring tekort. Motieven en daden van mensen komen niet uit de lucht vallen, zijn zelden enkelvoudig en leiden niet altijd tot het geplande doel. Het verleden bestaat uit meer dan menselijke oorzaken. Het ingewikkeld kluwen van elkaar beïnvloedende persoonlijke en onpersoonlijke factoren moet worden belicht, vanuit het besef dat het nooit volkomen ontward kan worden. Geen enkele belichting kan de complexiteit van het verleden recht doen, laat staan het onaf karakter van gebeurtenissen en de daardoor bepaalde beslissingen herstellen. Zaak is te begrijpen hoe een en ander in zijn werk is gegaan, waardoor en waarom men bepaalde beslissingen nam, waarin men zich vergist heeft en waardoor dat kwam. Met andere woorden, waarvoor moeten we op onze hoede zijn, hoe kunnen we herhaling voorkomen? Willen we de fouten van het verleden vermijden dan moeten deze vragen met de grootste zorgvuldigheid en objectiviteit beantwoord worden. De noodzakelijke, wenselijke morele en juridische veroordeling van fout gedrag, vijanddenken, stereotypering van de Ander en ideologische zwart-wit kleuring zitten ons daarbij al te vaak in de weg.

 

Van der Zee, Nanda - Om erger te voorkomen, Amsterdam, Meulenhoff, 1997

Griffioen, Pim en Zeller, Ron - 'Jodenvervolging in Nederland en België tijdens de Tweede Wereldoorlog: een vergelijkende analyse', Achtste jaarboek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Zutphen, 1997.

Verschenen in De Morgen, 26 juni 1997.