Het verleden is niet meer wat het geweest is

De ontkenning van de jodenuitroeiing is de handelseditie van de licentiaatsverhandeling van Stijn Vanermen (VUB). In zijn proefschrift belichtte hij op genuanceerde en vrij objectieve wijze een aantal werken van enkele belangrijke ontkenners. In een tweede en origineler deel werd nagegaan of en hoe het ontkennersgedachtengoed terug te vinden is in een aantal Belgische extreem-rechtse tijdschriften. Meer dan verdienstelijk voor een proefwerk. Voor een wetenschappelijk, zij het vulgariserend boek gelden evenwel andere maatstaven. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is dit een onvoldragen product. De publiekmaking (publicatie) ervan kadert in een politiek op korte termijn: bestrijding van ontkenners, opgevat als een strijd tegen extreem-rechts. Deze lovenswaardige politieke doelstelling maakt sommigen kennelijk blind voor de geschiedkundige onvolkomenheden van dit boek, voor de nefaste effecten die dit kan hebben op iets langere termijn.

Bestudering en weerlegging van het negationisme is geen eenvoudige zaak. Al debiteert de meerderheid van de ontkenners platvloerse en extreem-rechts geïnspireerde onzin, sommige ontkenners (David Irving en Robert Faurisson bijvoorbeeld) zijn verduiveld goed op de hoogte van deportatie, kampen en gaskamers. Ze hebben zich ook al vele jaren toegelegd op de zwakke schakels in het sterk vereenvoudigd, gestereotypeerd, hier en daar simplistisch en onjuist Holocaustbeeld dat postgevat heeft in de collectieve herinnering. Die herinnering en herdenking dienen hedendaagse doeleinden en zijn daardoor nog meer waardegeladen. Dit alles verklaart dat de arglistige, soms spitsvondige argumenten en drogredeneringen van ontkenners niet steeds in een handomdraai weerlegd kunnen worden. Paradoxaal genoeg vereist doeltreffende weerlegging van de ontkenners dat enkele onderdelen van het waardegeladen Holocaustverhaal, simplistische en deels mythische voorstellingen, worden rechtgezet. Velen ervaren dit als ontwaarding en ontkrachting en komen dan ook fel in verzet tegen de nochtans noodzakelijke revisie.

Niet de werkelijkheid van de jodenuitroeiing staat hierbij op het spel, die is voldoende gekend en bewezen, maar haar politiek-ideologische betekenis. Erkenning en herdenking van de jodenmoord zijn wachtwoorden geworden voor politieke correctheid. Zozeer zelfs dat de geestelijke erfgenamen van het nazisme zich onlangs openlijk aansloten bij de algemene juridische veroordeling van haar ontkenning of minimalisering, ze veroordeelden publiek wat ook in hun ideologie schuilgaat. Sinds zijn ontkenning is dit verleden niet meer wat het geweest is. Wie op historisch onjuiste voorstellingen wijst stelt zich bloot aan ideologische verontwaardiging en verdachtmaking. Dat valt te betreuren, ontkenners blijven immers gebruik maken van deze onjuistheden om twijfel te zaaien.

Gezien de waarden-geladenheid, de daarmee gepaard gaande emoties en de waardevolle politieke doelstellingen die het gevestigd Holocaustbeeld heet te dienen, hoeft het niet te verbazen dat bij de analyse en weerlegging van ontkennersargumenten doorgaans met geen woord gerept wordt over onjuistheden in de gevestigde groepsherinnering. Ook de relatief late totstandkoming van het stereotiepe beeld, zijn samenhang met het politieke gebruik dat van de jodenmoord werd en wordt gemaakt, hoe het negationisme in wisselwerking hiermee tot volle wasdom is gekomen, dat daardoor bepaalde argumentatielijnen en brandpunten zijn gegroeid: dat alles wordt buiten beschouwing gelaten.

Het negationisme wordt gewoonlijk uit deze bredere historische context gelicht en op statische, selectieve en onvolkomen wijze belicht en verklaard. Ook Vanermen doet dat. Hij laat de extreem-linkse ontkenners links liggen en zwijgt de enkele joodse ontkenners dood. Hij kan ook niet anders, linkse en joodse negationisten kunnen alleen begrepen en verklaard worden in het geschetste complexe kader. Ze zijn deels reactie tegen de politiek-ideologische exploitatie en, in bepaalde kringen, sacralisatie van de jodenmoord.

Wie zoals Vanermen de politieke exploitatie onvermeld laat (verwijzing naar politieke exploitatie wordt impliciet gelijkgesteld met "verwerping van de staat Israël"), kan niet goed verklaren hoe ontkenners er (pas) in de jaren zestig toe kwamen de jodenuitroeiing af te doen als een verhaal dat om politieke redenen door joden werd bedacht. Vanermen hangt alles dan maar op aan het niet nader verklaard negatief daglicht waarin Israël kwam te staan na de zesdaagse oorlog en de Yom Kippoer oorlog. De om politieke redenen op touw gezette ontvoering van Eichmann en het naar hem genoemde proces (60-61), de wereldwijde aandacht die toen voor het eerst naar de jodenuitroeiing ging, komen zelfs niet ter sprake. Laat staan dat zou verwezen worden naar de hiermee in de tijd samenvallende voldragen ontkenning door Paul Rassinier.

Door zijn context- en tijdloze benadering lijkt het of bepaalde ontkennersargumenten zomaar uit de lucht zijn komen vallen en dat keert Vanermen dan tegen de ontkenners. Volgens hem proberen ze het debat te verschuiven, ze willen geschiedkundigen op een terrein lokken waar ze geen vaste grond meer voelen. Daarom spitsen ze hun kritiek steeds meer toe op gaskamers, technische en chemische aspecten. Hoe dom van ze te geloven dat de jodenmoord aldus betwijfeld kan worden! Weten ze dan niet dat joden ook op andere wijzen vermoord werden? Dat de gaskamers, deze tot de verbeelding sprekende moordinstrumenten, niet door de ontkenners maar door de voorstanders van de uniciteit - totale onvergelijkbaarheid van de jodenmoord - naar de voorgrond werden geschoven, schijnt Vanermen niet te beseffen. Niet de ontkenners maar de 'bekenners' hebben de gaskamers tot de achillespees gemaakt van het gevestigd Holocaustbeeld. Decennia na de oprichting van de joodse staat groeide de jodenmoord geleidelijk uit tot een wezenlijk onderdeel van de funderingsmythe van de staat Israël. Gaskamers en Auschwitz werden onderscheidende emblemen. Door haar planmatig en technologisch karakter zou deze genocide wezenlijk van alle andere verschillen. De slachtoffers en hun legitieme vertegenwoordigers, waaronder de joodse staat, zouden zich daardoor onderscheiden van alle andere slachtoffers, vertegenwoordigers en staten. Door dit politieke belang van de gaskamers verdwenen andere vormen van jodenmoord (Einsatzgruppen, Ordnungspolizei) naar de achtergrond.

Vanermen neemt het door anderen gemaakte onderscheid tussen revisionisme (herziening) en negationisme (ontkenning) over maar hanteert het onzorgvuldig. Hij maakt geen onderscheid tussen verschillende vormen van revisionisme (politiek, historisch) of de verscheidene motieven die er achter kunnen schuilgaan. Gevangen als hij zit in het gebruikelijke dualisme (revisie-goed, negatie-kwaad) en in de ondertussen vastgeroeste overtuiging dat de jodenuitroeiing van het begin af ontkend werd, wordt de fascistische revisionist Maurice Bardèche gedegradeerd tot negationist en meteen bevorderd tot de fascistische grondlegger van de ontkenning. Dat zijn twee vliegen in één klap. De toch wel bedenkelijke wijze waarop Bardèche als schoonbroer van de notoire fascist Robert Brasillach na de bevrijding behandeld werd en hoe dat hem in de boosheid sterkte, worden alleen in een noot vermeld en direct gedevalueerd door dit ware verhaal toe te dichten aan de enige bron die Vanermen hierover heeft geraadpleegd, een Vlaams Blokker. Hij had dit moeten natrekken (er bestaan onverdachte bronnen) of onvermeld laten. Verderop in het boek wordt de devaluatie van Bardèche tot stamvader van het negationisme gebruikt om het Vlaams Blok nog zwarter te maken dan het al is (Karel Dillen heeft ooit Bardèches boek in het Nederlands vertaald). Vanermen schrijft dat de ontkenners maar zelden verwijzen naar grondlegger Bardèche, waarschijnlijk omdat deze zo openlijk uitkwam voor zijn fascistische overtuiging. Er is een simpeler verklaring: Bardèche ontkende de jodenmoord niet. Hij vond 'alleen' dat de Fransen er zich te druk over maakten, het ging tenslotte maar om joden. Onvoldoende reden volgens Bardèche om zich tegen de Duitsers te keren die men beter tot bondgenoot kon maken voor de strijd tegen de echte vijand, de communisten.

Door zijn dualistische opdeling kan Vanermen ook geen onderscheid maken tussen legitieme bezwaren tegen het Neurenbergproces en de domme gevolgtrekkingen die ontkenners daaraan vastknopen (dat het allemaal een complot was, alle bewijzen uit de lucht gegrepen waren). Vanermen wrijft Faurisson aan dat hij rechtspraak en geschiedschrijving door elkaar haalt, maar vergeet dat de geallieerden dat zelf gedaan hebben en... dat ook de juridische strafbaarstelling van de ontkenning in hetzelfde bedje ziek is.

De methode van de ontkenners wordt onvoldoende doorgelicht. De weerlegging van ontkennersargumenten gebaseerd op chemische analyses (Leuchterrapport, Rudolf-expertise) is ronduit zwak, verward en deels fout. Voor de niet gespecialiseerde lezer blijft ook al te veel onduidelijk. Weinigen zullen bijvoorbeeld begrijpen waarom plots de dwangsterilisaties en het zogenaamde euthanasieprogramma ter sprake worden gebracht. De auteur verklaart nergens dat deze 'eugenetische' maatregelen en natuurlijk ook het hele anti-joodse beleid de escalatie méér dan waarschijnlijk maken. De volkenmoord lag in het verlengde van de sociale Endlösung, de zuivering van het Duitse Volk van alle raciaal onzuivere, erfelijk gehandicapte en onvolkomen elementen. Doordat het ongelijk van de ontkenners niet alleen als een vaststaand feit, maar als een evidentie wordt gezien, worden een aantal kansen gemist om de rollen om te keren en de bewijslast terug te plaatsen waar hij hoort. Bijvoorbeeld dat de ontkenners bewijzen moeten aandragen voor het complot dat volgens hen achter het 'verzinsel' Holocaust steekt.

Dat een verdienstelijk jong historicus sommige politiek-ideologische aspecten van ontstaan, evolutie en bestrijding van Holocaustontkenning uit de weg gaat valt licht te begrijpen. Weglating van deze zeer waardegeladen aspecten levert evenwel geen minder waardegeladen, objectievere analyse op. Ze beperkt de analyse en vervormt de verklaringen. Door alleen de extreem-rechtse en antisemitische aspecten te belichten heeft Vanermen ongewild zijn onderzoeksobject volledig verrechtst. Dat is aanwijsbaar tot in zijn terminologie. Niet zelden haalt hij antisemitisme, negationisme, anti-zionisme en Israëlvijandigheid door elkaar, vooral in het tweede deel. Antisemitisme wordt stilzwijgend als een vast of wezenlijk onderdeel beschouwd van extreem-rechts.

Als vergeten van gruwel tot herhaling doemt, dan valt ook te vrezen dat een gehalveerde en verdraaide herinnering gevaren inhoudt voor de toekomst. Wie het verleden door een sleutelgat bekijkt mag dat nog zo objectief en plichtsgetrouw doen, wat waargenomen wordt zal speculatiever verklaard worden dan strikt nodig. Doordat de samenhang en wisselwerking met wat buiten het blikveld ligt zich aan interpretatie onttrekt, zullen sommige gebeurtenissen niet alleen onvolledig maar ook fout worden voorgesteld. Selectie moge onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk zijn, vraag is hoeveel kan en mag worden weggelaten zonder dat de verklaring ontwaard wordt.

Ook vanuit democratische, anti-fascistische gezichtshoek kan men zich afvragen of de wijze waarop het verleden van sommige latere ontkenners in negationistische zin wordt aangepast, veel bruikbaar begrip voortbrengt; of het wel zo'n goede zaak is dat deze historicus enkele onjuiste beweringen over jodenmoord en gaskamers bekrachtigt. Vanermen haalt verscheidene keren aan dat ontkenners beweren dat in Auschwitz geen drie miljoen mensen konden worden vergast en verbrand, zonder daar ook maar een keer aan toe te voegen dat dit getal inderdaad zwaar overdreven is.

Beperking tot één facet van de verwerking van en de omgang met dit gruwelijk verleden tast dus analyse, verklaring en weerlegging van het negationisme aan. Zelfs in die mate dat sommige argumenten van Vanermen koren op de molen van de ontkenners kunnen worden en, erger, de door hun gezaaide twijfel verder kunnen aanwakkeren.

Vanermen weet nog te weinig af van de kampen, de genese van de judeocide, de evolutie van haar geschiedschrijving en haar samenhang met politieke factoren om ontkenners afdoend te weerleggen. Hij zet ze te kijk, stelt ze aan de kaak en dat verdienen ze. Maar dat is toch wat anders dan een objectiverende, historisch-wetenschappelijke analyse of weerlegging.

Vanermen, Stijn - De ontkenning van de jodenuitroeiing, Brussel, VUBPRESS, 1996

Recensie verschenen in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, nr. 2, 1997, p. 262-266.