Een ontnuchterende geschiedenis

Bescheiden alcoholgebruik werkt ontspannend en remverlagend. Men voelt zich beter, sociaal contact verloopt vlotter. Een glas rode wijn per dag is zelfs goed voor de gezondheid. Maar alcohol is een drug, fysieke en psychische gewenning werken verslavend. Drankmisbruik is dan ook van alle tijden. Moraal en drugs staan vaak op gespannen voet met elkaar. Van oudsher hebben religieuze en burgerlijke autoriteiten geprobeerd het drankverbruik aan banden te leggen, maar ze hadden even snel door dat er met alcoholbelasting veel te verdienen viel.

De beruchtste periode uit deze geschiedenis is ongetwijfeld de Prohibition, het absolute drankverbod dat van 1920 tot 1933 in de VS van kracht was. Edward Behr, een Brits journalist en programmamaker, heeft er een goed leesbaar en interessant boek over geschreven, al was de gelijknamige BBC-reeks sterker.

De kwalijke neveneffecten van drankgebruik waren ook in Noord-Amerika al lang duidelijk. In religieus geïnspireerde geschriften werden de vele gevaren met de nodige banbliksems uiteengezet. Maar vóór de negentiende eeuw had de anti-alcoholbeweging weinig aanhang. Integendeel, kort na de onafhankelijkheidsverklaring van de VS (1776) werd een alcoholbelasting ingevoerd. Pennsylvania, de whiskystaat, stond op zijn kop. De Whiskey Rebellion moest gewapenderhand onderdrukt worden.

In de negentiende eeuw deden industrialisatie, verstedelijking, massale immigratie en de met dit alles gepaard gaande armoe het alcoholverbruik zienderogen stijgen. Voor religieuze leiders en predikers was dronkenschap dé nationale vloek, bron van alle armoe, misdaad en geweld. Dat het gros van de sociale ellende veeleer het gevolg was van industrialisatie en economische uitbuiting, dat alcohol een van de weinige betaalbare middelen was om er even aan te ontsnappen, ontging deze moraalridders. De tijd van de prediking voor matiging was in elk geval voorbij, ze wilden een totaal drankverbod. Een halt toeroepen aan de zedenverwildering en bandeloosheid die ze meenden te bespeuren en die het gezin, hoeksteen van de maatschappij, zouden bedreigen. Alcohol veroordeelden ze als een van de grootste maatschappelijke gesels. Deze beweging sloeg wel aan, rond 1855 was in bijna de helft van de Amerikaanse staten een drankverbod van kracht en daalde het alcoholverbruik. Daarin bracht de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-65) verandering. Uit die tijd stamt het begrip bootlegger, iemand die illegale drank bereidt of smokkelt. Smokkelaars die soldaten van drank voorzagen, verborgen kleine whiskyflessen in hun wijde boots (laarzen).

Na de burgeroorlog rezen de saloons als paddestoelen uit de grond. De concurrentie werkte kansspel, prostitutie en geweld in de hand. Vrouwen kwamen als eersten hiertegen in het geweer. Feministen verklaarden de oorlog aan de saloons, oorden van geweld en verderf waar alleen vrouwen van lichte zeden welkom waren en waar manlief bovendien een flink deel van zijn loon achterliet. De Women's War, ook wel Vrouwenkruistocht genoemd, breidde uit als een olievlek. Na kerkmeetings trokken duizenden vrouwen naar de saloons. Daar richtten ze piketten op en poogden de bezoekers door zang en gebed op andere gedachten te brengen. Sommigen grepen naar meer doorslaande argumenten. Carry Nation ging de saloons met de bijl te lijf. De enorme media-belangstelling zorgde ervoor dat ze even de beroemdste Amerikaanse vrouw was. Haar raids werden verfilmd door niemand minder dan Thomas Edison, die overigens ook stichtende filmpjes draaide tegen het drankmisbruik.

De hele matigingsbeweging kwam voort uit de protestantse traditie: zelfbeheersing, vlijt, zuinigheid en onthouding. De religieuze en feministische inspiratie is aan veel benamingen van de verbodsverenigingen af te lezen, de Women's Christian Temperance Union bijvoorbeeld, met Frances Willard als leidster. Volgens haar waren "drank en tabak oorzaak van de scheiding tussen de seksen. Ooit gebruikten ze ze samen, maar vrouwen hebben dat stadium overstegen. Mannen zullen hetzelfde niveau bereiken... maar nu zij zich ook aan vleselijke lusten overgeven, leven ze op een ander niveau en wekken bij vrouwen een instinct van walging op". De doelstellingen van de WCTU waren breder dan die van andere verenigingen, de unie ijverde voor meer rechten voor vrouwen (vrouwenstemrecht, steun voor ongehuwde moeders en in de steek gelaten vrouwen), arbeiders en gevangenen, en voor amerikanisering van immigranten. Amerikaanse vrouwen verwierven pas in 1920 stemrecht, maar het eerste alcoholverbod liet niet lang op zich wachten. In 1882 werd de staat Kansas 'drooggelegd', andere staten volgden. Rond de eeuwwisseling werd op Amerikaanse scholen les gegeven over de kwalijke gevolgen van drank.

In 1895 werd in Ohio de Anti-Saloon League of America opgericht. Ze werd gedragen door de landelijke protestantse middenklasse en was gericht tegen de verderfelijke grootsteden. Deze "protestantse kerk in actie" beweerde geïnspireerd te zijn door God himself. Haar leden waren ervan overtuigd dat de saloons "jaarlijks duizenden jongeren ten gronde richten, de politiek corrumperen, arbeidslonen verspillen en 60.000 meisjes op het verkeerde pad zetten". Caféhouders werden als profiteurs afgebeeld die teerden op verslaving en dood. Industriebazen schaarden zich aan de zijde van de Anti-Saloon League. Het werk aan de lopende band vereiste nuchtere, gedisciplineerde en stipte arbeiders. In sommige grote bedrijven werd de nuchterheid door privépolitie gecontroleerd. Wie betrapt werd, kreeg de bons. De bazen waren ook als de dood voor het syndicalisme dat in de saloons leden ronselde.

In de loop van de negentiende eeuw waren miljoenen Europeanen naar de VS geëmigreerd, allen met hun eigen cultuur, gewoontes en drankgebruiken. Veel Duitsers ook, in sommige staten kon men zich in Duitsland wanen. Veertig procent van de inwoners van Cincinnati (Ohio) was van Duitse afkomst, elk weekend waren er bierfeesten. Via het steeds beter ontwikkelde spoorwegnet verspreidden de grote Duitse brouwerijen hun "duivelse brouwsels" over de hele natie. De anti-alcohol beweging stelde de migranten aansprakelijk voor de zedenverloedering. De saloon werd het symbool van vreemde culturen die haaks stonden op de ascetische waarden van 'echte' Amerikanen. De angst voor vreemdelingen groeide met de toenemende macht van de steden waar de migranten het talrijkst waren. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de Amerikaanse deelname aan de strijd tegen de Duitsers, was er geen houden meer aan. Duits-Amerikaanse brouwers werden als verraders afgeschilderd die in loondienst van de vijand de Amerikaanse soldaten benevelden.

De Anti-Saloon League financierde politici die voor de sluiting van de saloons ijverden. In tien jaar tijd groeide de liga uit tot een van de grootste politieke machten. Bij de nationale verkiezingen in 1916 waren er dubbel zoveel 'droge' als 'natte' congresleden. Nog tijdens de oorlog werd een drankverbod uitgevaardigd, met als demagogisch argument dat het graan als voedsel nodig was. Twee maand na de wapenstilstand keurde het congres het 18de amendement op de Amerikaanse grondwet goed. Dat verbood de bereiding, verkoop en transport van alcoholische dranken, met uitzondering van die bestemd voor geneeskundige, sacramentale of industriële doeleinden, alsook vruchtendranken bereid voor persoonlijk gebruik (cider). Begin 1919 hadden zo goed als alle staten de National Prohibition Actonderschreven.

De 'drooglegging' zou begin 1920 van start gaan. In afwachting stéég het alcoholverbruik, ook bij vrouwen en jongeren. De verboden vrucht heeft, zoals we sinds Adam en Eva weten, een bijna onweerstaanbare aantrekkingskracht. In de laatste maanden voor het verbod van kracht werd, werd op grote schaal alcohol gehamsterd. De illegale bereiding en handel namen vanaf 1920 een hoge vlucht. Overal rezen clandestiene verkooppunten en bars, zogenaamde speakeasies, uit de grond. New York telde er in 1921 vijfduizend, zes jaar later waren het er al zevenentwintigduizend. Nationaal waren er dubbel zoveel drankgelegenheden als vóór het drankverbod. Smokkelaars sleepten van heinde en ver drank aan. Het zakencijfer van de illegale alcoholhandel overtrof dat van de autoindustrie. En het aantal overtredingen was niet bij te houden. In 1921 werden 100.000 clandestiene stokerijen opgedoekt, zes jaar later 170.000, in 1930 goed 280.000. In één jaar tijd steeg de productie van miswijn met bijna 40%. Artsen leverden stapels alcoholvoorschriften af en verdienden daaraan een slordige 40 miljoen dollar.

De dolle jaren twintig waren aangebroken. Alles leek te mogen en te kunnen. De onuitvoerbaarheid van het drankverbod, waarvan een kind kon voorspellen dat het overtreden zou worden, was daar zeker niet vreemd aan. In de speakeasies groeide de jazz en waren vrijgevochten vrouwen graag geziene gasten. Velen geraakten aan de drank, maar de ruwe mannen-onder-mekaar mentaliteit van de saloons werd geleidelijk verdrongen door een meer geciviliseerde barcultuur.

Voor de rest was de prohibitie over de hele lijn een mislukking. In de steden bleef het drankverbod grotendeels dode letter. De overheid trok te weinig middelen uit en er waren legio manieren om de wet te omzeilen. De bevoorrading mocht dan wel vernietigd zijn, de vraag bleef voortbestaan. En met een minimum aan kennis en middelen kan iedereen alcohol bereiden. Wijnboeren produceerden een soort druivengelei met de suggestieve naam 'Vine-go' (vooruit met de wijn). Op de verpakking van dit product, dat in alle supermarkten lag, werd ervoor gewaarschuwd het niet te lang in water te laten liggen, men riskeerde gisting en alcoholproductie. Meer dan ooit werd er in besloten kring gedronken, in clubs, hotels en thuis. In de dertien jaar dat het verbod duurde lag het alcoholverbruik gemiddeld 11% hoger.

Een nieuw soort misdadiger, de bootlegger, zag het daglicht. Het gangsterisme floreerde als nooit tevoren, de maffia kreeg voet aan de grond, politie en politici werden omgekocht, het geweld escaleerde. Het gouden tijdperk van Al(fonso) Capone, een Italiaanse immigrant die zich begin jaren twintig in de wereld van illegale alcohol, gokspel en prostitutie had ingekocht. Na een meedogenloze strijd tegen concurrerende bendes werd hij in 1929 de ongekroonde koning van Chicago. Sporadisch hielp de politie bij de bewaking van zijn alcoholtransporten. Het Prohibition Bureauschakelde jonge, niet gecorrumpeerde agenten in. Eén van die onomkoopbaren was Eliot Ness, maar anders dan de legende en de TV-serieThe Untouchables laten uitschijnen was hij niet bepaald succesrijk.

De ontgoocheling over de in gebreke blijvende wet en de almaar toenemende corruptie en misdaad brachten een kentering teweeg. Velen vreesden dat de individuele vrijheid steeds verder beknot zou worden door protestantse fundamentalisten die elk pleziertje dat het leven de moeite waard maakte wilden afschaffen. Opnieuw waren het enkele opmerkelijke vrouwen die het voortouw namen in de strijd tegen corruptie, hypocrisie, dubbele moraal en onverdraagzaamheid. Ondernemers, advocaten en bankiers verenigden zich in een drukkingsgroep die de afschaffing van het 18de amendement nastreefde.

De grote depressie (1929-1933) luidde het definitieve einde in van het drankverbod. Op een bepaald moment was één op vier Amerikanen werkloos, armoe leek wel besmettelijk. Clandestiene drank werd onbetaalbaar. Het argument dat het drankverbod de algemene welvaart zou verhogen, doordat er geen geld meer verdronken werd, ging niet langer op. Bovendien waren met de drankindustrie ook duizenden banen verloren gegaan. Grootindustriëlen en politici meenden dat de beurscrash vermeden had kunnen worden als de staat de alcoholbelasting niet had gederfd, naar schatting vierentwintig miljard dollar. Alcoholbelasting was het nieuwe toverwoord, verwacht werd dat ze de persoonsbelasting overbodig zou maken.

Het 18de amendement had gefaald, zoveel was duidelijk. De pers begon de draak te steken met voorstanders van de prohibitie. Een presidentiële commissie die de effecten van het drankverbod onderzocht, kwam begin jaren dertig tot een voorzichtig negatieve conclusie. Roosevelt kondigde aan dat als hij president werd, het verbod zou worden opgeheven. Hij haalde het. De hit uit die tijd "Happy days are here again" werd uit volle borst meegezongen. Eind 1933 werd het 18de amendement afgeschaft, een uniek feit in de Amerikaanse geschiedenis.

Achteraf gezien was de prohibitie een achterhoedegevecht dat de eerste Amerikanen, Angelsaksen van protestants-puriteinse oorsprong, voerden tegen de nieuwe Amerikanen, de massaal toestromende immigranten. De prohibitie was een expressie van de afkeer en angst die de landelijke protestantse middenklasse koesterde voor de grootstedelijke samenleving en de stroom vreemdelingen.

Deze geschiedenis toont eens te meer aan dat de weg naar de hel geplaveid is met goede voornemens. In naam van god, meer moraliteit en gezondheid, werd de individuele vrijheid steeds verder ingesnoerd. De beweging tegen de zedenverwildering leidde tot meer verwilderde zeden. Ontnuchterende vaststellingen. Uitspattingen bestrijden met absolute, totalitaire verboden kan de ellende alleen maar vergroten. Om dergelijke verboden af te dwingen heb je een politiestaat, een dictatuur nodig. En dat is een middel dat geen enkel doel rechtvaardigen kan. Men vergeet het licht, maar alle sociale utopieën maken gebruik van dwang en controle om de utopie overeind te houden. Goed om van te dromen, niet om in te leven.

Behr, Edward - Prohibition. The 13 years that changed America, London, BBC-Books, 1998

Verschenen in Telepro, 22 augustus 1998