Een bewuste paria

Hannah Arendt (1906-1975), één van de grootste denkers van de voorbije eeuw, werd zich als kind van haar Joods-zijn bewust door de antisemitische opmerkingen die haar te beurt vielen. Kwamen die van een leerkracht dan moest ze haar moeder inlichten. Die schreef een brief aan het schoolhoofd en Hannah mocht een dagje spijbelen. Kwamen de beledigingen van een leerlinge, dan moest ze haar eigen boontjes doppen. Die les zou ze nooit meer vergeten.

Eén jaar voor de nazi's aan de macht kwamen schreef Arendt haar eerste essay over het Joodse vraagstuk. Enkele maanden na de machtsovername werd ze gearresteerd als medewerkster van een zionistische organisatie. Zionisme was voor Arendt toen een middel om zoveel mogelijk Joodse jongeren te redden door ze richting Palestina te sturen. Na haar vrijlating, in 1933 nog, trok ze naar Parijs. Daar werd ze bij het uitbreken van de oorlog als "vijandelijke vreemdelinge" opgesloten in een Frans interneringskamp, samen met duizenden andere gevluchte Joden en communisten.

Midden 1940 kon Arendt ontkomen en een klein jaar later bemachtigde ze een visum voor de Verenigde Staten. Daar schreef ze naast beroemde werken als The Origins of Totalitarianism (1951) en The Human Condition(1958) ook een tachtigtal kritisch essays over Joden in Europa en Palestina. Uit die nu gebundelde geschriften blijkt hoe diepgeworteld Arendts Joods bewustzijn was, hoe het mee vorm gaf aan haar identiteit, denken en werk.

De harde leerschool die Arendt had doorlopen, was voor haar geen reden om haar Joods-zijn te loochenen, noch om het blindelings te omarmen. Wat haar als Joodse overkomen was, werd aanleiding om die kwaliteit kritisch te onderzoeken. Wat is dat voor volk, mijn volk? Hoe komt het dat we door zovelen gemeden en vervolgd worden? Wat kunnen wij Joden daartegen doen? Maar altijd bleef Arendt onafhankelijk en kritisch denken, als rebel onder Joden en bewuste paria onder niet-Joden.

Het begrip 'bewuste paria' ontleende ze aan Bernard Lazare, de Frans-Joodse schrijver en jurist die als eerste schreef over de onschuld van Albert Dreyfus, de in 1894 van landverraad beschuldigde Frans-Joodse kapitein. Uit Dreyfus' proces en veroordeling leerde Lazare dat hij als Jood altijd buitenstaander zou blijven. Joden hebben als paria's onder de volken de keuze tussen parvenu of bewuste paria worden. De één heeft alles veil om in de niet-Joodse wereld te slagen; de ander komt in verzet en treedt als Jood, de niet-Jood politiek tegemoet. "Buiten de wet staan", schrijft Arendt, "is een eer als niet meer alle mensen voor de wet gelijk zijn".

Het ongeluk van de Joden is dat de parvenu "voor de geschiedenis van het Joodse volk van meer betekenis geworden is dan de paria, dat Rothschild representatiever was dan Heine, dat de Joden trotser waren op de een of andere Joodse minister-president dan op Kafka en Chaplin". Eén van de pareltjes in deze bundel is Arendts essay over Charlie Chaplin die als geen ander gestalte gaf aan de verdachte, de vluchteling en stateloze, en mede daarom door velen verkeerdelijk voor Jood aanzien wordt.

Het ware obstakel op de weg naar emancipatie was volgens Lazare niet het antisemitisme, maar de "demoralisering van een volk van armen en verworpenen, die leven van de aalmoezen van hun rijke broeders, een volk dat alleen in opstand komt door vervolging van buitenaf, maar niet door onderdrukking van binnenuit; revolutionairen in de maatschappij van anderen maar niet in die van henzelf".

Dit dissidente, revolutionaire zionisme was ook dat van Arendt. Ze zette zich af tegen het nationalistisch zionisme van Theodor Herzl. Die zag na het Dreyfus-proces alleen nog Joden en antisemieten, en concludeerde daaruit dat het Joodse vraagstuk maar kon opgelost worden door Europa te ontvluchten, een eigen Joodse staat stichten. In plaats van zich tegen antisemitisme en antisemieten te verzetten, benaderde Herzl ze als bondgenoten die hem wat graag zouden assisteren om Europa van Joden te verlossen. Dit zionisme bekrachtigde het "gevaarlijke, aloude, diepgewortelde wantrouwen van Joden tegenover niet-Joden". Omdat veel Joden door vijanden van het Joodse volk bewust geworden waren van hun Joods-zijn, concludeerden ze dat "het Joodse volk zonder antisemitisme in de landen van de diaspora niet overleefd zou hebben". En daarom verzetten ze zich "tegen elke poging om het antisemitisme op grote schaal te bestrijden".

Begin 1945 al stelt Arendt vast dat de uitweg die Herzl meende te zien, een illusie is. Altneuland (titel van een roman van Herzl) is geen droom meer maar "een zeer reëel oord waar Joden samen met Arabieren leven; geen plek waar Joden in afzondering wonen, en ook geen beloofd land waar ze veilig zijn voor antisemieten". Zonder toenadering en samenwerking met de Arabieren kan een Joodse staat alleen gevestigd en gehandhaafd worden met Amerikaanse financiële, economische en politieke steun; als bolwerk van imperialistische belangen, uiting van kolonialisme. "Een woning die mijn buurman niet erkent en niet respecteert, is geen woning. Een Joods nationaal tehuis dat door de omringende volken niet erkend en niet gerespecteerd wordt, is geen tehuis, maar een illusie - tot het een slagveld wordt".

Arendts droom, een Joods thuisland van pioniers en kibboetsim, vreedzaam samenlevend met Arabieren, mocht "nooit opgeofferd worden aan de pseudosoevereiniteit van een Joodse staat". De onafhankelijkheid van Palestina, blijft ze volhouden, "kan uitsluitend bereikt worden op de hechte grondslag van Joods-Arabische samenwerking".

Arendt trekt hard van leer tegen de "Palestijnse terreurorganisaties", maar in de jaren 1930 en 1940 waren dat Joodse organisaties en terroristen. Moderne nihilisten noemt Arendt hen. Ze houden zich niet meer bezig met wereldbeschouwingen maar proberen het Niets te verwezenlijken. Met bommen zaaien ze paniek en verdeeldheid onder alle Joodse en Arabische Palestijnen die als goede buren samenleven of toenadering zoeken. De Joodse terroristen doen er werkelijk alles aan om Joodse leiders alle lust te benemen om met Arabieren te onderhandelen. En inderdaad, niet één Joodse leider legde de terroristen een strobreed in de weg. Over de door Menachem Begin opgerichte 'Vrijheidsbeweging' (de Cherutpartij) schrijft Arendt in 1948 dat ze "in organisatie, methodieken, politieke filosofie en sociale aantrekkingskracht sterke verwantschap vertoont met de nazipartij en met fascistische partijen".

Direct na de oprichting van Israël wijst Arendt er op dat "de afgelopen weken van guerrillastrijd de Arabieren én de Joden" duidelijk hadden moeten maken "hoe duur en verwoestend de oorlog die ze aangegaan zijn belooft te worden". De zionistische overtuiging "dat alle niet-Joden antisemieten zijn en dat alles en iedereen tegen de Joden is", ook de Arabieren, noemt ze "plat racistisch chauvinisme" en de "scheiding tussen Joden en alle andere volken, die als vijanden geclassificeerd moeten worden, verschilt niet van andere Herrenras -theorieën".

Hannah Arendts Joodse essays zijn tegelijk tijdgebonden en actueel. Sommige thema's en aspecten die ze heet van de pen verslaat, hadden enige geschiedkundige toelichting verdiend (maar het is nu al zo'n lijvig boek), maar veel van wat ze schrijft over vluchtelingen, statelozen, asielzoekers en het Midden-Oosten is nog steeds brandend actueel, alsof de tijd is blijven stil staan.

De zionistische reacties op deze Joodse essays (en deze recensie) zijn voorspelbaar: antisemitisme! Arendt maakt in haar essays meer dan duidelijk dat zionisten niet zonder antisemitisme kunnen. Bestond het niet, dan zouden ze het uitvinden.

Hannah Arendt - Joodse essays, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2008

Gepubliceerd in De Standaard der Letteren, 29 augustus 2008