Dubbel leven | Suzanne Lilar - Une enfance gantoise

Suzanne Lilar-Verbist (1901-1992), een gevierde Franstalige Vlaamse romancière en essayiste, was midden zeventig toen ze mémoires over haar kinderjaren schreef. In Une enfance gantoise legt ze de wortels bloot van wat haar leven heeft begeesterd en bepaald, en analyseert op indringende wijze de standenmaatschappij uit de belle époque. Beelden uit het verleden, herinneringen opgeroepen door vergeelde foto's, zich inlevend in het kleinburgerlijke meisje dat ze geweest is. Maar ook oordelend vanuit wat ze geworden is: advocate, vrouw en weduwe van de liberale staatsman Albert Lilar, femme bourgeoise, barones, meer dan welstellend.

Suzanne Lilar-Verbist heeft verscheidene, aan elkaar tegengestelde werelden beleefd, twee kasten en twee talen van binnenuit gekend: de kleinburgerij en de haute bourgeoisie; het Frans waarin ze werd opgevoed en het beetje Vlaams dat ze op school maar vooral van Marie, de huismeid, opstak - genoeg om, zoals veel francofone Vlaamse romanciers, enige sympathie te koesteren voor de Vlaamse zaak. Dit in- en outsiderschap kleurt haar terugblik, herinnering en oordeel. De bourgeoise beoordeelt het kind, het kind veroordeelt de bourgeoise.

Haar moeder was lerares, haar vader chef van een goederenstation. Ze voelde zich de koning te rijk, besefte niet dat hun stand eerder bescheiden was. Haar vader dirigeerde locomotieven, haar moeder leerlingen! Toch was het een middelmatig bestaan. Niet dat haar ouders ooit morden, ze kenden hun plaats, laakten wie boven of onder zijn stand leefde (eerste klas rijden, champagne drinken). Je weten te beperken, 'dat was de prijs van de vrijheid'. Geld maakt niet gelukkig.

Lilar kijkt een beetje neer op die middelmatigheid (zondagse kleding!), Verbist mist de eenvoud en kastenwaardigheid, idealiseert het voorbije. Haar ouders schaamden zich niet, wilden niet per se hogerop. De kleinburgerij was voor het geluk geboren, ze ging anders dan andere klassen niet gebukt onder ellende of fortuin, eiste niets op en revolteerde niet! Depetite bourgeoisie was even sterk doortrokken van de kastenmoraal als dehaute, maar ze beleefde hem voorbeeldiger, deed niet alsof. Voor bourgeois waren normen slechts gemeenplaatsen - 'arbeid adelt', 'armoe is geen schande', stichtend voor het volk, goede onderwerpen voor een opstel, meer niet. Kleinburgers daarentegen leefden ernaar, de normen waren gedragsbepalend. 'Je manieren houden', daar draaide alles om. Toen Suzanne eens een deuntje floot, berispte de kruidenierster haar: 'Les petites filles qui sifflent font pleurer la sainte Vierge'.

Suzanne was er ondersteboven van toen de neerbuigende houding van de betere stand tot haar doordrong. De wereld was niet uit één stuk, maar gelaagd. Boven de laag waarin zij thuishoorde, lag er een meer begerenswaardige waar ze 'alleen op feestdagen of bij wijze van gunst werd toegelaten'. Hoe pijnlijk ook, dit besef verdiepte haar kijk op de wereld, bracht er het reliëf en perspectief van kasten in aan.

Suzanne keek op naar dwarsliggers die de klassenmoraal aan hun laars lapten. Een tante die, ontgoocheld door twee huwelijken, 'zich in het ascetisme stortte als in een afgrond' en op haar zestigste in het klooster ging; haar grootvader-de-uitvinder die zijn hele gezin in armoe stortte. Ze trad in hun voetsporen, was de eerste vrouw die rechten studeerde aan de Gentse universiteit en de eerste advocate aan de Antwerpse balie.

Taal en klasse waren onlosmakelijk verbonden. Zoals veel Gentse kleinburgers spraken Suzanne's tweetalige ouders alleen Frans, de taal van de hogere klasse. Die sprak Frans maar wendde ook ook voor geen Nederlands te kennen, enkele zegswijzen en bevelen voor het huispersoneel niet te na gesproken. Taal als gedistingeerd gedrag, om zich van anderen, 'minderen' te onderscheiden (se distinguer). De taalverdwazing was toen zo groot, dat wie correct Nederlands sprak zich aan sarcasme blootstelde en de beschuldiging van flamingantisme. In de beleving van kleinburgers verlaagde wie Vlaams sprak zich tot het niveau van de arbeidersklasse - 'masochisme was Vlaams'. Alleen als emoties de overhand kregen en in tijden van nood, dook de bespotte taal weer op. Men liefkoosde en schold in het Vlaams; leefde in het Frans, stierf in het Vlaams.

Alleen op de gratis scholen, voor de massa, werd onderwezen in het Vlaams. Op de 'betere', francofone scholen was er wel een vak Nederlands, maar het ordewoord circuleerde dat 'het huiswerk Nederlands niet gemaakt werd'. Op deze manier en allerhande zijdelingse insinuaties werden kinderen van jongsaf 'gedrild om iedereen te minachten die Vlaams sprak'. Dat raakte Vlamingen het diepst. Met tweetaligheid viel nog te leven, maar niet met stelselmatige verachting voor de moedertaal - 'ook al is die minder duidelijk en minder geschikt voor communicatie'.

Suzanne Lilar - Une enfance gantoise, Paris, 1976.

Gepubliceerd in De Standaard der Letteren van 8 mei 2003, in de reeks Zolderboeken en in Mores november 2003.