Door ogen van daders

Amper tien jaar na de jodenuitroeiing legde Raul Hilberg, een jonge joods-Amerikaanse politicoloog, een doctorale scriptie voor die het standaardwerk zou worden over deze vreselijke gebeurtenis. Het ondertussen sterk uitgebreide The Destruction of the European Jews werd nu eindelijk ook in het Nederlands vertaald en verzorgd uitgegeven.

Standaardwerk mag hier letterlijk opgevat worden. Hilberg legde de standaard aan voor wat holocaustonderzoek is gaan heten. Hij deelde de betrokken partijen op in daders, slachtoffers en omstanders, en bakende de fasen van het vernietigingsproces af: identificatie, onteigening, concentratie, uitroeiing.

Raul Hilberg (1926-2007) werd in Wenen geboren als kind van joodse ouders. In 1939, één jaar na de aanhechting van Oostenrijk bij het Derde Rijk, ontkwam het gezin naar de Verenigde Staten. Zesentwintig minder fortuinlijke familieleden ontkwamen niet aan de nazi-klauwen. In 1944 keerde de achttienjarige Raul Hilberg in Amerikaans legeruniform naar Europa terug. Na de bevrijding nam hij als getuige van het VS-departement van justitie deel aan een van de processen tegen Duitse oorlogsmisdadigers in Neurenberg.

Terug in de Verenigde Staten doctoreerde Hilberg bij Franz Neumann, een Duits-joods politiek wetenschapper die al in 1933 nazi-Duitsland ontvlucht was. In 1942 was van hem Behemoth verschenen, een vuistdikke analyse van de structuur en praktijk van het nationaalsocialisme (Behemoth is een onoverwinnelijk bijbels oermonster). In volle oorlog nog legde Neumann het politiek-economisch systeem van de nationaalsocialistische staat bloot als schoolvoorbeeld van totalitair monopolistisch kapitalisme.

Hilberg wou in het spoor van Neumann de structuur en de praktijk van de jodenvernietiging in kaart brengen, met inbegrip van de afwachtende, meegaande houding van veel joden. Neumann waarschuwde hem dat hij daarmee zijn academisch doodvonnis tekende, maar steunde hem wel voluit ("Het is jouw begrafenis").

Hilberg onderzoekt niet waarom de joden in Europa vernietigd werden, maarhoe dat in zijn werk is gegaan. Het antwoord op de waaromvraag meende hij te kennen: 'gewoon' de politieke voortzetting en escalatie van eeuwenoude christelijke jodenhaat.

Hilberg spitst de aandacht toe op het vernietigingsproces en de daders. Hij staat "niet uitgebreid stil bij het joodse lijden", en voor zover hij aandacht besteedt aan joodse instellingen bekijkt hij ze "door Duitse ogen, als instrumenten ten dienste van het vernietigingsproces".

Door de ogen van de daders kijken en het gedrag van slachtoffers als onderdeel van hun vernietiging bestuderen: het was en is voor velen verre van vanzelfsprekend, tot zelfs uit den boze. Heel wat gebruikelijker was en is het slachtofferperspectief, zoals in het bejubelde Brévaire de la haine(1951) van Léon Poliakov. Dit perspectief bleef het holocaustonderzoek en -literatuur beheersen. Wat daders betreft werden alleen de kopstukken bestudeerd (Hitler, Himmler, Goebbels) en doorgaans gedemoniseerd. Voor ernstig onderzoek naar daders op lagere echelons, de 'gewone' mensen die het vuile werk opknapten, bleef het wachten tot eind jaren 1980. Sindsdien is het evenwicht in wetenschappelijk onderzoek min of meer hersteld, maar de collectieve herinnering, het politieke verhaal over de jodenuitroeiing, wordt meer dan ooit beheerst door het slachtofferperspectief. Inleving in slachtoffers is nu eenmaal makkelijker, geruststellender dan in daders (behalve in fictie, daar is het vaak andersom).

Hilberg vond lange tijd geen uitgever. Yad Vashem, het Israëlisch herdenkings- en onderzoekscentrum voor de Shoah, weigerde omwille van zijn kritische benadering van de slachtoffers. Hannah Arendt wees het manuscript als lector van een universitaire uitgeverij af als "geen wezenlijke bijdrage". Vier jaar later zou ze in haar Eichmann in Jerusalem erkennen dat ze veel te danken had aan de lectuur van Hilbergs werk.

In 1961 verscheen The Destruction uiteindelijk bij een kleine Amerikaanse uitgeverij. Wat Hilberg bescheiden "het eerste woord over een moeilijk onderwerp" noemt, was de eerste wetenschappelijk poging om te achterhalen hoe een hoogbeschaafde, twintigste-eeuwse natie erin geslaagd was alle juridische, administratieve, psychische en morele barrières opzij te zetten om een volk uit te moorden.

Het boek werd in joodse kringen op felle kritiek onthaald en bleef voor de rest vrij onopgemerkt. In Duitsland, het daderland, begon men aan een vertaling maar niemand durfde het uit te geven. Dat gebeurde pas in 1982, naar aanleiding van de geruchtmakende Amerikaanse televisiesoapHolocaust. In 1985 nog had Hilberg moeite om een Amerikaanse uitgever te vinden voor een uitgebreide versie van zijn meesterwerk. De echte doorbraak kwam pas in 1988 met de Franse editie (twee jaar na ShoahClaude Lanzmann) en de sterk aangezwengelde aandacht voor de holocaust.

Achteraf bekeken verliep het vernietigingsproces als volgens schema. De slachtoffers werden wettelijk gedefinieerd (wie is jood, halfjood, kwartjood), onteigend (van goederen, beroep, rechten, vrijheid, gouden tanden, haar), geconcentreerd (segregatiewetgeving, getto's, deportatie, kampen) en uitgeroeid (mobiele moordbrigades, exterminatiekampen). Die fasen waren niet chronologisch afgelijnd maar liepen door elkaar. De nazi's werden het bijvoorbeeld nooit eens over wie kwartjood was en of ook zij uitgeroeid moesten worden.

Het schematisch verloop betekent niet dat het om een op voorhand uitgekiend, demonisch plan ging. De beslissing de joden uit te roeien viel vrij laat, ergens halverwege 1941. De nazi's hadden de macht niet gegrepenom de joden uit te roeien. Ze wilden ze kwijt, probeerden hen het land uit te pesten door hen van alle rechten en levensvoorwaarden te beroven. Toen dat niet lukte, onder andere omdat geen enkel land bereid was meer joden op te nemen dan voorzien, en er door de uitbreiding van het Derde Rijk steeds meer joden bijkwamen, gingen de nazi's in volle oorlogstijd, op het hoogtepunt van hun macht en hoogmoed, over tot de fysieke uitroeiing van de joden (en andere bevolkingsgroepen zoals zigeuners en communisten).

Het schema is een construct achteraf. In werkelijkheid ging alles geleidelijk, tentatief in zijn werk. Allerhande voorstellen en maatregelen, en de reacties erop van slachtoffers en omstanders, werkten verdergaande stappen in de hand, maakten de genocide gaandeweg denkbaar en mogelijk. Dat betekent natuurlijk niet dat de daders willoze instrumenten waren, ze waren zich maar al te bewust van het discriminerend en repressief karakter van de vele anti-joodse maatregelen. Maar ze hadden tot midden 1941 geen besef van de afloop van het hele ontmenselijkingproces.

De vernietiging van de Europese joden was niet het werk van enkele psychopathische of immorele individuen, maar van een hele maatschappij. De vier bureaucratieën van het Duits administratief apparaat - ministeries, leger, bedrijfsleven, partij - werkten voorbeeldig samen. Elke deportatie vereiste tal van administratieve maatregelen. Er moest voor een trein gezorgd worden, een machinist, een uurregeling, bewakers, bevoorrading, financiering (groepstarief!). Eens het konvooi vertrokken, begon het echte werk: onbetaalde rekeningen van gedeporteerden regelen, de inbeslagname van hun onroerend goed juridisch funderen, de stopzetting van pensioenuitkeringen legaliseren (officieel waren ze immers niet dood).

Alles en iedereen was bij de vernietigingsmachine betrokken, ze viel samen met de Duitse samenleving. De daders vormden een dwarsdoorsnede van de bevolking. Op elke trede van de hiërarchie pasten gewone mensen, ambtenaren, normale procedures toe op een uitzonderlijke situatie. Dienstklopperij, de behoefte zich een goed nazi te tonen, de zorg degelijk werk af te leveren - dat alles bracht een reeks voorstellen en maatregelen voort om de slachtoffers (nog beter) te definiëren, onteigenen, concentreren en doden.

Het welslagen van het vernietigingsproces werd mee bepaald door de reacties van de slachtoffers. De meeste joden vielen terug op ingeroeste gedragspatronen: de dreiging zoveel mogelijk verkleinen of door argumentatie neutraliseren; de vervolgers gunstig stemmen door anticiperende onderwerping, meegaandheid en medewerking; je onmisbaar maken door hard voor ze te werken. Kortom, de reactivering van gedragspatronen die joden eeuwenlang in staat gesteld hadden om discriminatie en vervolging te overleven; maar dit keer met catastrofale gevolgen.

Hilberg oordeelt streng maar veroordeelt niet. Hij bespreekt de paar joodse opstanden vanuit een soort verwondering, na aangetoond te hebben hoe hopeloos elk verzet leek en inderdaad was. In de eerste editie klinkt ergernis door over de joodse lijdzaamheid; in latere uitgaven probeert Hilberg te verklaren. Het hele proces verliep geleidelijk en was zeker ook voor de slachtoffers onvoorspelbaar én onvoorstelbaar; terreur en machteloosheid werkten verlammend; velen overtuigden er zich van dat de storm wel luwen zou en stelden vlucht en verzet uit tot het te laat was. Vergeet ook niet dat de buitenwereld de hele tijd passief bleef toekijken. Ook de joodse gemeenschap buiten Europa had beslist meer kunnen doen. Denk ook aan andere slachtoffercategorieën; ook zigeuners en niet-joodse gevangenen boden geen noemenswaardig verzet. En wat te denken van de circa twee miljoen Russische krijgsgevangenen die de nazi's ombrachten?

The Destruction zou dit jaar eindelijk ook in het Hebreeuws verschijnen, in het slachtofferland. Er valt heel wat uit te leren.

Raul Hilberg - De vernietiging van de Europese Joden, Laren, Verbum, 2008, 1564 blz., drie delen

Verschenen in De Standaard der Letteren op 14 november 2008