Als de dood | voor sterven

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Barbara Ehrenreich (°1941) werd bij het grote publiek bekend met De achterkant van de Amerikaanse droom (2005, oorspronkelijk Nickel and Dimed, 2001). Daarin deed ze verslag van drie maand undercoverwerk als serveerster, verpleegster en vakkenvulster, kwestie van de wereld van de slecht betaalden te doorgronden. Blijkt dat mensen die Amerikanen bedienen in supermarkten, drankgelegenheden, restaurants en ziekenhuizen – vaak zwarten – met geen mogelijkheid kunnen deelnemen aan het consumptiefestijn en vaak een precair leven leiden.

Barbara Ehrenreich

 

Werk genoeg, maar doorgaans zo slecht betaald dat je er niet behoorlijk kan van leven. Gevestigde kranten als The New York Times en The Washington Post besteden weinig aandacht aan de verholen armoede, haaks als die staat op de ronkende reclames voor allerhande luxeproducten. Daarom richtte Ehrenreich in 2012 het Economic Hardship Reporting Project op (http://economichardship.org), bedoeld voor undercover journalistiek die maatschappelijke ongelijkheid en onrechtvaardigheid blootlegt.

In haar recentste boek, Natural causes: An epidemic of wellness, the certainty of dying, and killing ourselves to live longer, pakt Ehrenreich - die ooit promoveerde in de immunologie - de gezondheidsgekte en geneeskunde aan.

De confronterende Nederlandse titel, Oud genoeg om dood te gaan, sprak me direct aan. Het 74 jaar oude lichaam dat ik ben is versleten, zit vol mankementen en pijn. Geneeskundigen zitten met de handen in het haar en loodsen me van de ene onwaarschijnlijke tot zotte diagnose (‘het zit allemaal in uw hoofd’) naar het andere lapmiddel. Dus ja, oud genoeg om dood te gaan. Gedaan met geloop, wachtzalen, pillen, placebo’s en panacees. Aanvaarden dat leven opgeleefd wordt, geen beroep meer doen op een geneeskunde die niet genezen kan wat niet te genezen valt. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Het voelt aan als een op de lange baan geschoven zelfdoding. Dat vergt moed. Je bent ook niet alleen op de wereld. Je geeft om anderen, anderen geven om jou. Zolang er gegeven kan worden. En er is nog zoveel te beleven en te doen. Zoals dit boek lezen en aan jullie kenbaar maken.

 

Stervelingen

We komen blètend ter wereld en verlaten hem zelden met een glimlach op de lippen. Alleen hardleerse gelovigen zijn ervan overtuigd dat er na de dood leven is, een hiernamaals waar alles gelukzalig is. Ze sterven om herboren te worden. Maar niet iedereen kan of wil troost putten uit de gedachte dat er na een leven van ontzegging, ontbering, gehoorzaamheid en boete (het smalle pad uit de Jezus’ Bergrede) een hemel opengaat.

In de voorbije decennia is de ouderdomsgrens in het noordelijk halfrond flink opgeschoven. Gerontologen hebben het over jonge ouden – fysiek en mentaal gezond - en oude ouden. Maar de helft van alle 85-jarigen is of wordt dement. En dat in een overbevolkte en mede daardoor almaar onleefbaarder wereld. Toch wordt er ijverig gezocht naar levensverlenging en worden bedenkelijke levens ‘gered’. Begin dit jaar mocht in Japan een in leven gehouden prematuurtje van 268 gram na een half jaar het ziekenhuis verlaten.

Als leven heilig is, een godsgeschenk, dan zijn sterven en dood taboe. Geen abortus, geen euthanasie, geen (hulp bij) zelfdoding. Palliatief lijden en afzien, hoe voltooid en verdoofd het overleven ook is. Voortijdig sterven mag enkel en alleen voor het Vaderland.

 

De ziekte-industrie

De gezondheidszorg, schrijft Ehrenreich, is veranderd van een vorm van huisnijverheid in een industrie die een gezond en lang leven belooft. Ouder worden en doodgaan worden niet langer gezien of ervaren als doodnormale fases in een levenscyclus, maar als een soort ziektes, behandelbaar en wel. Je mag niet zomaar dood gaan. Alles wordt in het werk gesteld om je te ‘redden’. Ook wie duidelijk heeft gemaakt dat hij of zij in bepaalde omstandigheden op een natuurlijke, niet-gemedicaliseerde manier wil sterven, komt vaak nog ‘aan slangen en snoeren op de afdeling intensive care’ terecht. Sommige Amerikaanse artsen die weten dat die intensieve zorg ‘eerder tot gebreken dan tot een verbeterde gezondheid leidt’, hebben een tatoeage laten zetten die duidelijk maakt dat ze onder geen beding gereanimeerd willen worden. Het stervensproces, schrijft Ehrenreich, werd gemedicaliseerd en verlengd zonder dat er veel veranderde aan het ouderdomsproces. En dat blijft voor velen lang, onaangenaam, lastig, smerig en eenzaam.

 

Op sterven na

Als immunologe weet Ehrenreich dat het lichaam geen geoliede machine is ‘maar een plaats waar op celniveau een onophoudelijke strijd woedt die, tenminste in alle ons bekende gevallen, eindigt in de dood’. Kanker bijvoorbeeld - die ze zelf overwonnen heeft - is ‘een opstand van een groepje cellen tegen het organisme’. Je mag nog zo goed letten op je levensstijl, calorieën tellen, eindeloos fitnessen, niet roken, geen alcohol drinken, geen vlees eten – op den duur kunnen immuuncellen die het lichaam beschermen er zich tegen keren. Bij de voortdurende vernieuwing van immuuncellen treden met het verstrijken der jaren meer en meer foutjes op. Ehrenreich verwijst hiervoor naar de volgens haar alom geaccepteerde theorie van Claudio Franceschi, maar bij nazicht van enkele van diens publicaties blijkt een en ander toch iets ingewikkelder in elkaar te zitten.

Toen Ehrenreich met het klimmen der jaren ‘geleidelijk aan tot de conclusie kwam dat [ze] oud genoeg was om dood te gaan, besloot ze dat ze tevens oud genoeg was om geen pijn, ‘ongemak of verveling meer te doorstaan ten gunste van een langere levensduur’. Daarom doet ze sinds enkele jaren niet meer mee aan verplichte of ‘raadzame’ medische onderzoeken. Er rest haar steeds minder tijd en dus ‘is elke maand en dag [haar] te kostbaar om in wachtkamers zonder ramen of onder het kille oog van een apparaat door te brengen. Oud genoeg zijn om dood te gaan is een prestatie, geen nederlaag, en de vrijheid die dat geeft is het waard om te vieren’. Leven, schrijft ze, is tenslotte maar ‘een onderbreking van de eeuwigheid waarin je niet bestaan hebt’, een korte gelegenheid ‘om de levende, altijd verrassende wereld om ons heen te observeren en ermee verbonden te zijn’.

 

 

Bevolkingsonderzoek

Ehrenreich heeft geen boodschap aan al die op preventie gerichte bevolkingsonderzoeken. Artsen, ziekenhuizen en farmaceutische bedrijven verdienen geld aan volkomen gezonde mensen door ze aan testen en onderzoeken te onderwerpen die statistisch gezien veel te weinig opleveren. Mensen, vervolgt Ehrenreich, worden opgeroepen, bang gemaakt en ondergaan screenings die niet altijd ongevaarlijk zijn, foutpositieve en foutnegatieve resultaten kunnen opleveren. Een mammografie is behalve ongemakkelijk tot pijnlijk, ook ‘de enige omgevingsfactor waarvan met zekerheid geweten is dat die borstkanker kan veroorzaken’. Doorverwijzingen voor een mammografie zijn ook op weinig meer gebaseerd dan het Fingerspitzengefühl van artsen. Grootschalige, internationale controlestudies tonen volgens Ehrenreich (die naar tal van bronnen verwijst) geen betekenisvolle verlaging van borstkankermortaliteit die te danken zou zijn aan regelmatig borstonderzoek. Hetzelfde geldt voor de screening op prostaatkanker.

 

Tekening: Frank Soete

 

Het Amerikaanse College van Artsen meldde in 2014 dat de meeste gynaecologische controles geen enkele meerwaarde hebben voor gezonde volwassen vrouwen en ‘het ongemak, de angst, de pijn en extra kosten’ absoluut niet waard zijn. Vijftigplussers ontkomen ook niet aan de druk om zich aan darmonderzoek te onderwerpen terwijl ook daar foute uitslagen geregistreerd worden die overbehandeld of juist niet behandeld worden. Veel mensen worden ‘behandeld voor een tumor die waarschijnlijk nooit voor problemen zal zorgen’. Een recent artikel in De Groene Amsterdammer leert dat veel van dit alles ook geldt voor onze contreien (Malou van Hintum, Tot de operatie was ik kerngezond, 24.4.2019 -https://www.groene.nl/artikel/tot-de-operatie-was-ik-kerngezond ). Zie eventueel ook:

https://www.nytimes.com/2015/11/03/science/book-review-ending-medical-reversal-laments-flip-flopping.html  

 

Overdiagnostiek neemt, dixit Ehrenreich, epidemische vormen aan. Botverzwakking of osteopenie bijvoorbeeld, is geen ziekte, maar vrij normaal bij vrouwen van boven de vijfendertig. Het hoort bij ouder worden. Maar wat blijkt: in de VS worden ‘de meeste botscans zwaar gepromoot en zelfs gesubsidieerd door de fabrikant van het medicijn. Sterker nog, het begunstigde medicijn bleek in de periode van [Ehrenreichs] diagnose juist de problemen te veroorzaken die het moest voorkomen – botontkalking en breuken’.

Moeilijk te beoordelen voor de medische leken die de meesten onder ons zijn. Zeker, de ziekte-industrie moet kritischer benaderd worden, maar wel oppassen dat je niet in het spoor raakt van anti-vaxxers.

 

Rituelen

Veel medische handelingen en behandelingen zijn een soort bezweringsrituelen, vergelijkbaar met genezingsrituelen bij zogenaamd primitieve volkeren. Ze gebeuren op speciale plekken, worden uitgevoerd door gekostumeerde en vaak gemaskerde mensen, die magische en gevaarlijke middelen toedienen en instrumenten hanteren die buiten het bereik vallen van gewone mensen.

Rituelen spelen een niet onbelangrijke rol in de medische zorg. Patiënten zijn ervan gediend en hebben er baat bij. Ehrenreich vermeldt een onderzoek waaruit blijkt dat de klachten van mensen met het prikkelbaredarmsyndroom die een pil kregen waarvan expliciet werd gezegd dat ze géén werkzame stof bevatte, evenveel baat hadden bij die placebo als de controlegroep die een door de overheid goedgekeurd medicijn had gekregen.

 

Toen Ehrenreich in wetenschappelijke publicaties ontdekte dat de ‘vijfenzeventig jaar oude remedie tegen verhoogde oogdruk die al aan tientallen miljoenen mensen was voorgeschreven’ niet werkzaam was, ja dat zes studies uitwezen ‘dat de behandelde patiënten uiteindelijk slechter af waren dan de onbehandelde groep’, besefte ze ‘dat het medische besluitvormingsproces niet op harde feiten of een formele analyse berust, maar op drijfzand’. Dat moge dan een onterechte veralgemening zijn, geruststellend is dit allerminst. Bij nazicht van enkele van Ehrenreichs bronnen bleek ook dat artsen die dergelijke zaken na zorgvuldig onderzoek aantoonden, grote moeite hadden om hun bevindingen gepubliceerd te krijgen.

 

Selfies

Het ‘zelf’, een strikt persoonlijke identiteit, is een relatief recente uitvinding, zeg maar de opvolger van de in ongebruik geraakte ‘ziel’ of ‘geest’. Door dat ‘zelf’ kunnen mensen zich maar moeilijk een wereld voorstellen waar ze geen deel meer aan hebben, een bestaan zonder hen. Maar, voegt Ehrenreich hieraan toe, vrijwel iedereen kan zich een wereld zonder andere mensen, zelfs zonder dierbaren voorstellen. Iedereen heeft een sterk bewustzijn van een eigen toekomst. Ons ego zit ons al te zeer dwars om te aanvaarden dat ons bestaan langzaam maar zeker ophoudt. Als remedie bedachten en bedenken mensen goden en hemels. Maar nu god plaats gemaakt heeft voor het ‘zelf’ wordt de uiteindelijke teloorgang nog onaanvaardbaarder.

Oplossing? Hef het ‘zelf’ op en de angst voor de dood verdwijnt. Dat althans concludeert men volgens Ehrenreich uit klinische proeven waarbij kankerpatiënten met sterke doodangst een flinke dosis psilocybin (het actieve bestanddeel in zogenaamde magische paddenstoelen) krijgen toegediend om hun ‘existentiële smart’ af te zwakken. De patiënt tript enkele uren onder het toeziend oog van een arts. Eens de drug uitgewerkt brengt de patiënt gedetailleerd verslag uit en wordt een en ander verder opgevolgd. Resultaat: de patiënten waren hun sterke doodsangst gedurende een zestal maand kwijt. De drug heft, zo heet het, de identificatie met het lichaam op waardoor ‘de geest’ (het brein?) zich in een ego-vrije toestand bevindt.

Het idee om aan stervenden een psychedelische drug te geven, werd het eerst geopperd door Aldous Huxley in The Doors of Perception (1954) en Huxley maakte er uiteindelijk ook zelf gebruik van. In de jaren zestig werd LSD gebruikt om doodsangst te bezweren en alcoholisten te behandelen, maar die experimenten waren slecht opgezet en onvoldoende gecontroleerd.

In haar enthousiasme vergeet Ehrenreich te vermelden dat het met die paddo’s toch niet allemaal koek en ei is. Bij de experimenten ermee waren er ook kwalijke effecten. Onder invloed van de drug krijgen de patiënten niet alleen mystieke maar ook angstaanjagende hallucinaties. Confrontaties met afzichtelijke monsters, het gevoel te stikken en te sterven. Geen nood, de patiënten werden voordien getraind om dit aan te kunnen. Gewoon omhelzen! Omdat ze de dood in ogen hebben gezien maar niet gestorven zijn, raken ze ervan overtuigd dat ze de dood van hun lichaam op de een of andere manier zullen overleven. Dat althans is de redenering. Laten we hopen dat deze patiënten nog een lang leven beschoren is maar dan zullen ze, gezien het feit dat de therapie maar relatief korte tijd helpt, nog duizend doden sterven.

Ehrenreich besteedt heel wat aandacht aan de fitnessideologie en de gezondheidsrage. Vooral vrouwen (moeten) alle moeite van de wereld doen om te beantwoorden aan het vrouwonvriendelijk beeld waaraan de meesten onder ons verknocht zijn. Wie niet meedoet, wordt en is gezien. Dat armoede, beroep en ras (het gaat over de VS) een grote rol spelen in iemands gezondheid, daar wordt zelden rekening mee gehouden. De doctrine van de individuele verantwoordelijkheid betekent dat wie minder gezond is (of lijkt), dat aan zichzelf te wijten heeft.

Toen Ehrenreich eind vorig jaar de prestigieuze Erasmusprijs kreeg, schreef De Volkskrant dat ze ‘de gave heeft om dingen die niemand graag ziet als eerste op te merken’. Het was een bekroning van haar ‘ondogmatische manier van kritisch denken’. Ehrenreichs ironisch-kritische kijk op het tijdsegment waarin we leven maakt ook de eigenheid, het tijd- en modegebonden karakter ervan duidelijk.

Het boek is goed gedocumenteerd maar bij controle van enkele bronnen, blijkt dat Ehrenreich niet altijd even correct interpreteert en rapporteert. Ze veronderstelt ook heel wat en vindt zonder enig argument dat alternatieve geneeswijzen ‘ten onrechte als pseudowetenschappelijk worden afgedaan’.

Ehrenreich besluit haar relaas met het laatste gedicht dat Bertolt Brecht in 1956 op zijn sterfbed zou geschreven hebben:

Bertolt Brecht

Toen ik in mijn ziekenkamer in de Charité   

Tegen de ochtend wakker werd

En een merel hoorde zingen, begreep ik

Het beter. Ik was al een tijd

Niet bang meer voor de dood. Want er kan

Niets meer met me aan de hand zijn

Als ik zelf niets ben. Nu

Kon ik ook genieten

Van het gezang van iedere merel na mij

 

 

Brecht herstelde, werd uit de Charité ontslagen, genoot nog van de zomer en gaf de briljante geest in eigen huis.

 

 

 

 

 

 

 
 
 

 

 

 

 

Barbara Ehrenreich - Oud genoeg om dood te gaan. Over de vragen die iedereen zich ooit moet stellen, Amsterdam, Atlas/Contact, 2019, 224 blz.

Gepubliceerd op het Salon van Sisyphus, 16 mei 2019

en in De Geus, juli 2019, p. 41-44