De mens onttroond

Honderdvijftig jaar geleden werd Sigmund Freud geboren. Feest, zou je denken, maar de man en zijn leer liggen al zo'n twee decennia zwaar onder vuur. Freud nam het niet zo nauw met de analyse van patiënten, hij sjoemelde met zijn resultaten en ook zijn theorie gammelt aan alle kanten. Wie nu nog niet door heeft dat de psychoanalyse weinig meer is dan een aaneenrijging van fantasierijke speculaties, is aan analyse toe.

Bioloog en wetenschapsfilosoof Geerdt Magiels draagt zijn steentje bij. Hij zet zijn kritiek kracht bij door Freuds aanpak te toetsen aan de wetenschappelijke methode van Charles Darwin. Al doende maakt hij duidelijk wat wetenschap is en hoe die van pseudo-wetenschap verschilt.

Freud ging niet methodisch, systematisch of (zelf)kritisch te werk. Darwin verzamelde gegevens, een massa, Freud bedacht ze. De één ontdekte, de ander vond uit. Darwin stelde de publicatie van zijn theorie lange tijd uit omdat hij ze nog altijd onvoldoende gedocumenteerd vond; Freud had aan één introspectieve waarneming genoeg om het Oedipuscomplex te poneren, één van de hoekstenen van zijn leer.

Alle waarnemingen van de pater familias van de psychoanalyse gebeurden in de beslotenheid van zijn denkruimte, zonder controle of verificatiemogelijkheid van buitenaf. Wat tegen zijn leer indruiste, redeneerde hij weg. De droom van een patiënte die zijn stelling ontkrachtte dat dromen wensvervullingen zijn, moest ontsproten zijn aan haar onbewuste wens om aan te tonen dat hij, Freud, fout zat.

Freud was een even fantasierijk als uitstekend verteller maar zijn verklaringen zijn bedenksels. Hij dicteerde wat er in jeugd en opvoeding moest misgelopen zijn, zonder dat ooit te onderzoeken. Daarenboven verzweeg en verdraaide hij feiten en gegevens.

Magiels doet het allemaal klaar en helder uit de doeken. Freud toetsen aan Darwin, het werkt wel, maar de oppositie is ook enigszins geforceerd. Beide heren waren geen tijdgenoten en ten tijde van Darwin (1809-1882) stond de biologie heel wat verder dan de psychologie ten tijde van Freud (1856-1939). Maar goed, het was Freud zelf die zich verwaand op gelijke hoogte hees met Darwin en Copernicus. Copernicus beroofde de mens van zijn centrale positie in het heelal; Darwin onttroonde hem als koning der schepping en hij, Freud, had nu aangetoond dat de mens ook geen baas is in eigen brein.

Zo kritisch als Magiels voor Freud is, zo onkritisch is hij voor Darwin. Slechts één zinnetje geeft aan dat Darwin "weleens ideeën had die achteraf niet juist gebleken zijn", maar dat wordt direct gerelativeerd. Onbewust bezondigt Magiels zich nu en dan aan wat hij Freuds volgelingen verwijt: hij verzwijgt en verdraait wat niet in zijn lofrede past.

Darwin zou zo goed als niets te maken gehad hebben met het sociaaldarwinisme, de toepassing van de evolutietheorie op de maatschappij. Die "scheef gegroeide ideologie" herleidt Magiels zo snel mogelijk tot het nazi-tijdperk. Men heeft, vervolgt hij, "decennialang gedacht dat daarover niets in Darwins boeken stond". Maar gelukkig "is men de laatste jaren die boeken opnieuw en met een nieuwe bril gaan lezen". Dan denk je, nu komt het, even aandacht voor het onmiskenbare feit dat Darwin in The Descent of Man het sociaaldarwinistische oeuvre van Herbert Spencer, Francis Galton en anderen bijtrad. Maar neen hoor, Magiels steekt de loftrompet over de "terugkeer van Darwin" en over de evolutionaire psychologie.

Darwin was, behalve een groot denker en een voortreffelijk wetenschapper, natuurlijk ook een mens. Ook hij werd mee bepaald door het denken en voelen van zijn tijd; ook hij was behept met tijd-, cultuur- en klassegebonden voor-oordelen. Hoe (r)evolutionair zijn biologisch denken ook was, hij was kind van zijn tijd. Hij bleef bijvoorbeeld geloven in de overerfbaarheid van verworven lichamelijke, geestelijke en morele kenmerken. Zo achtte hij het niet onwaarschijnlijk dat wilden die in kano's leven een mensensoort zullen voortbrengen met kortere benen.

Darwin geloofde dat de mensenrassen mentaal, emotioneel en intellectueel verschillen, met de blanken als meerderen, vooral vanuit moreel oogpunt. Over het kolonialisme meldt hij alleen dat de Engelsen opvallend succesrijk waren. Goed, er werden her en der hele rassen 'geëlimineerd', maar dat lag voornamelijk aan het feit dat de wilden ( savages ) niet opgewassen waren tegen een hogere beschaving en aan (beschavings)ziekten bezweken - repressie en geweld blijven onbesproken.

Ook op vrouwen had Darwin een enigszins neerbuigende kijk. Ze zijn intuïtiever dan mannen, kunnen waarschijnlijk beter imiteren, maar "minstens sommige van deze vermogens zijn kenmerkend voor de lagere rassen, en dus voor een voorbije en lagere staat van beschaving". Intellectueel doen ze zwaar onder voor mannen. Dat is evolutionair bepaald. Mannen hebben altijd moeten strijden voor bezit en behoud van een vrouw. Fysieke kracht alleen volstond niet, er moesten strategieën bedacht en wapens gemaakt worden, en dat "vereiste de hulp van hogere mentale vermogens zoals observatie, rede, inventiviteit of verbeelding". Die vermogens "moeten dus voortdurend op de proef gesteld zijn en uitgeselecteerd voor mannen", en zo werd de man "uiteindelijk superieur aan de vrouw".

Wat rijk en arm betreft viel Darwin alleen op dat sommige rijken ondanks alles stelen, waaruit hij meteen afleidde dat slechte en goede neigingen erfelijk overdraagbaar zijn. Geen woord over de (im)moraliteit van bezitsverwerving en -accumulatie. Darwin kende nochtans de schrikbarende gevolgen van armoe, getuige zijn verzuchting dat armen die hun kinderen in mensonwaardige omstandigheden moeten grootbrengen zich beter niet zouden voortplanten. Ook lichamelijk of geestelijk minderwaardige mensen, die "nutteloze leden van de maatschappij", zouden zich beter onthouden.

Maar driewerf helaas, de armen en roekelozen, mensen vol slechte gewoonten, huwen vroeger dan mensen die sober, zorg- en deugdzaam leven. Ze planten zich sneller voort, zullen de meerwaardigen overwoekeren, de natie zal achteruitgaan. Deze voor Darwins tijd en sociale klasse kenmerkende angsten en verklaringen zouden in de daaropvolgende zeventig jaar opgeld maken in kringen van wereldverbeteraars en extreemrechtse denkers en politici.

Samen met de vroege sociaaldarwinisten betreurde Darwin dat de natuurlijke eliminatie, de survival of the fittest, tegengegaan wordt door armenwetten en instellingen voor geesteszieken, gehandicapten en zieken; mensen die vroeger bezweken aan een zwak gestel. Op de lange duur zal het menselijk ras degenereren. Daar is weinig aan te doen, we mogen niet raken aan het nobelste deel van onze natuur, ons instinct tot medeleven. We kunnen alleen maar hopen, maar helaas niet verwachten, dat de zwakken van geest en lichaam zo min mogelijk zullen huwen en voortplanten.

Darwin pleit voor een voortdurende strijd, ook economisch. Alleen dan komen de besten boven drijven. Als het leven te makkelijk is, gaat de beschaving achteruit. Het natuurlijk ritme van de voortplanting mag niet afgeremd worden, ook al gaat dat met veel ellende gepaard. Er zou "een open strijd moeten zijn tussen alle mensen; de meest geschikten mogen er niet door wetten of gebruiken van weerhouden worden het best te slagen, het grootst aantal nakomelingen groot te brengen".

In zijn afrekening met Freud heeft Magiels de neiging om de menselijke psyche dan maar evolutionair-psychologisch, darwinistisch, te verklaren. Hij blaast afwisselend warm en koud, terwijl hij simplistische evolutionair psychologische voorbeelden aanhaalt waarschuwt hij voor simplistische verklaringen. Merkwaardig hoe hij voorbijziet aan het feit dat veel van zijn terechte kritiek op de psychoanaly

Geerdt Magiels - Freud & Darwin op de sofa, Antwerpen, Houtekiet, 2006

Verschenen in De Standaard der Letteren, 4 augustus 2006