De grote trek | The Donner Party

Het Grote Bekken, een dor uitgestrekt gebied van zo'n half miljoen vierkante kilometer tussen Rocky Mountains en Sierra Nevada, vormde lange tijd een onoverwinnelijk obstakel voor de verovering van het laatste stuk Far West, met name Californië. De grote doorbraak kwam in de jaren veertig van de 19de eeuw. Aanvankelijk trokken de meeste migranten naar het iets makkelijker te bereiken Oregon. Maar vanaf 1845 kozen steeds meer overlanders voor Californië, toen nog in Mexicaanse handen. Enthousiaste verslagen van pioniers lagen mee aan de basis van deze kentering. In Californië lag, zo luidde het, het vruchtbare land voor het grijpen en het klimaat was er zo goed dat men er van alle kwalen werd bevrijd. Zoals gebruikelijk in die tijd hadden de pioniers ook wegmarkeringen aangebracht en sommigen hadden reisgidsen geschreven die als zoete broodjes van de hand gingen. Maar de tocht bleef zwaar en vol risico's, twee bergketens overwinnen en het gebied van ongekende indianenstammen doortrekken. Velen waagden het er desondanks op, sommigen keerden ontmoedigd op hun stappen terug, relatief weinigen gingen ten onder.

In het voorjaar van 1846 vertrokken uit de stad Independence (Missouri) meer dan zevenduizend pakwagens met overlanders, een flink deel daarvan met Californië als doel. Zo ook de groep of party onder leiding van George Donner. Die groep bestond uit verscheidene families en een twintigtal enkelingen die waren aangeworven als drijver, knecht en manusje-van-alles. Onderweg kregen ze af te rekenen met de gebruikelijke tegenslagen maar de indianen waren vriendelijk en behulpzaam. Dat het met deze Donner Party toch fout liep, lag voornamelijk aan het feit dat ze een keer te vaak een kortere weg namen. Dergelijke cut-offs waren slecht of helemaal niet in kaart gebracht. Kilometers lang moesten de Donners zich een weg hakken door dicht beboste canyons. De groep liep veel vertraging op, de voedselvoorraden raakten op.

Eind oktober werd de uitgeputte groep in de Sierra Nevada verrast door vroege sneeuwstormen, die een veertiental dagen aanhielden. Inderhaast werden onderkomens gebouwd, vier maand lang voerden ze strijd tegen sneeuw, honger en ontmoediging. Van de eenentachtig pioniers die de Sierra Nevada hadden gehaald, kwamen er drieëndertig om. De barre weeromstandigheden, uitputting, wanhopige pogingen om de bewoonde wereld te bereiken, maar vooral de honger vergden te veel van ze. Al wat maar enigszins eetbaar was moest eraan geloven: muizen, huisdieren, gekookte huiden en beenderen. Ten einde raad gingen enkelen over tot het eten van vlees van lijken van lotgenoten.

Toen het drama begin 1847 de buitenwereld bereikte, besteedden de media er ruim aandacht aan. Vele duizenden stonden immers klaar om naar het beloofde land te trekken. Er was geen houden aan. Hetzelfde jaar nog maakten honderdachtenveertig Mormoonse pioniers gebruik van de doorgang die de Donners door het Wasatchgebergte hadden gebaand om zich aan het Groot Zout Meer te vestigen. Drie jaar voordien waren Joseph Smith, stichter van de Mormoonse godsdienst, en zijn broer door een woedende menigte gedood omwille van hun eigenaardige levensopvattingen, waaronder veelwijverij. Begin jaren vijftig volgden begeesterde Europeaanse Mormonen het spoor van hun verjaagde geloofsgenoten. Ze konden zich geen trekdieren veroorloven, duwden en trokken bezittingen en mondvoorraad eigenhandig naar Salt Lake City. In 1848 werd in Californië het eerste goud gevonden en volgde een stormloop, de goldrush. In 1893 werd de Frontier officieel gesloten, het Westen was, na bijna vierhonderd jaar, eindelijk veroverd.   

Enkele overlevenden van de Donner Party hielden een dagboek bij, anderen zetten achteraf een getuigenis op papier, velen werden geïnterviewd. Leden van de reddingsploegen die de ongelukkigen te hulp waren gesneld, schreven over wat ze gezien hadden. In een mum van tijd groeide het gebeurde uit tot een epos, een parabel over de verovering van het Westen die postgevat heeft in de Amerikaanse collectieve herinnering. De bergpas in de Sierra Nevada die velen noodlottig was geworden en het meer waaraan overwinterd werd, werden naar de Donners genoemd.

Donald Hardesty, professor antropologie, plaatst het drama in het breder kader van de ontsluiting van het Verre Westen; gewoontes en gebruiken van de overlanders worden uit de doeken gedaan. Voor het vertrek sloten verscheidene families aaneen tot grote groepen, er werden afspraken gemaakt over leiding, onderling gedrag en rechtspraak. Onruststokers werden verbannen. Zoals James Reed die in een ruzie een ander lid van de party had gedood. Reed bereikte in zijn eentje Fort Sutter. Hij was het die alarm sloeg en die, in november 1846 al, de eerste reddingsoperatie op touw zette om zijn gezin en de rest van de groep uit de klauwen van de winter te redden.

Hardesty maakt ook gebruik van de 'getuigenis van de spade', archeologisch onderzoek. Er werd al vrij snel na de ramp gegraven, vooral naar waardevolle bezittingen. Anders dan vaak beweerd wordt waren de migranten geen armoezaaiers, velen waren relatief welstellend. Dat moest ook, de zware uitrusting en de mondvoorraad kostten handen vol geld. Elk gezin had meerdere speciaal voor de zware tocht vervaardigde wagens nodig. Alle bezittingen en huisraad moesten mee, tafels, bedden, kasten...

Sinds een twintigtal jaar wordt er meer systematisch en om wetenschappelijke redenen gegraven. Veel leverde dat niet op: er werden drie hutten gelokaliseerd en hun architectuur werd benaderend gereconstrueerd. Men wou tastbare bewijzen vinden van kannibalisme, sporen van messen op mensenbeenderen; maar die waren in te slechte staat om dat nog te kunnen vaststellen. Toch een merkwaardige bekommernis, aangezien kannibalisme in extreme situaties voldoende gedocumenteerd is. Denk bijvoorbeeld aan het vliegtuig dat met het hele Zuid-Amerikaanse rugbyteam eind 1972 neerstortte in het Andesgebergte. Eén derde van de vijfenveertig inzittenden haalde het, onder meer dankzij mensenvlees. Om geruchten tegen te gaan dat er moord in het spel zou zijn geweest, lieten de overlevenden hun verhaal optekenen door Piers Paul Read (Zolang er leven is, verfilmd als Alive).

Overigens, wat de Donner Party betreft, hebben verscheidene overlevenden onafhankelijk van elkaar over menseneterij getuigd, ook in ter plekke bijgehouden dagboeken. Uit die getuigenissen blijkt nog dat ze de ultieme stap niet lichtzinnig zetten, wie overwoog het taboe te doorbreken getroostte zich nog veel moeite om dat te voorkomen, ging een laatste keer desperaat graven naar iets eetbaars.

In de uitvoerige bibliografie ontbreekt Devour the snow, het toneelstuk dat Abe Polsky eind jaren zeventig over de Donner Party schreef. Het stuk speelt in Fort Sutter van waaruit vier reddingsacties vertrokken. Het kreeg de vorm van een proces wegens smaad en eerroof, aangespannen door een van de overlevenden, de tweeëndertigjarige Lewis Keseberg die door twee lotgenoten van lijkenpikkerij was beschuldigd. Stukje bij beetje wordt duidelijk dat hij zich aan menseneterij heeft 'bezondigd'. In het noodkamp verdachten sommigen hem van moord, de anderen lieten hem links liggen. Keseberg keerde pas als laatste naar de beschaafde wereld terug, op 21 april 1848. Over deze 'menseneter' en het kannibalisme werd in de voorbije anderhalve eeuw veel zinnigs en onzinnigs geschreven. Keseberg was waarschijnlijk de enige die openlijk over het onuitsprekelijke sprak, hij doorbrak het ultieme taboe, zijn 'medezondaars' keerden zich tegen hem.

Hardesty, Donald (ed.) - The Archaeology of the Donner Party, Reno, Las Vegas, University of Nevada Press, 1997

Deze bijdrage verscheen in de reeks 'De Klassieker' in De Tijd van 24 april 2004.

Eerder verschenen in De Morgen, 22 januari 1998.