Buitengewoon | Outsiderkunst

Outsiderkunst zit in de lift. In de rijke wereld zijn de galeries, musea, ateliers en tentoonstellingen bijna niet meer bij te houden. Kunst in de marge van het traditionele kunstcircuit, gemaakt door mensen uit de marge van de maatschappij - psychiatrische patiënten, mentaal of sociaal gehandicapten met een uitzonderlijk artistiek talent, niet gevormd of misvormd door een kunstopleiding. U merkt het meteen, de romantiek, de hang naar authenticiteit en zuiverheid is nooit ver af. Maar ondertussen isart brut van marginale kunstuiting uitgegroeid tot alternatief kunstcircuit.

Het Museum Dr. Guislain (Gent), dat in de voorbije jaren een stevige reputatie heeft opgebouwd, pakt nu uit met een selectie uit de collectie vanArt en Marge, een gerenommeerd Brussels centrum voor onderzoek en verspreiding van outsiderkunst. Het is een prachtige tentoonstelling geworden, met werk van vijftig outsiderkunstenaars.

Velen onder hen kwamen eerder toevallig met kunstbeoefening in contact. Zo mocht Umberto Bergamaschi graag een sigaretje roken in het atelier van de instelling waar hij verbleef. Na een tijdje vond de verantwoordelijke dat hij dan ook maar iets moest doen. Bergamaschi tekende een geldstuk na dat op tafel rondslingerde. Een cirkel met een figuur in die van zoveel gevoel getuigde dat hij werd aangemoedigd om door te gaan. Bergamaschi's vreemd-broze figuren zitten ook vandaag nog in cirkels en ovalen - gevangen, afgesneden, beveiligd, wie zal het zeggen?

Voor de meeste bewoners van psychiatrische en andere instellingen zijn de activiteiten in het kunstatelier weinig meer dan een bezigheid, maar bij sommigen groeit ze uit tot een ware passie. Met veel vallen en opstaan. Toen Bruno Gérard, artistiek leider van het atelier in het Waalse La Pommeraie, twintig jaar geleden als opvoeder begon, had hij een lumineus idee: grote vellen papier op de grond, verf erop, schoenen en kousen uit, broekspijpen omhoog en aan de slag! Maar verf is glad, zeker voor mensen met een beperkte beweeglijkheid. Vijf minuten ravage, drie uur opruimen.

Sommige personages hebben geen gezicht, andere hebben in de kantlijn van hun gelaat ook nog een profiel. Je kunt daar veel of juist te weinig van maken. Op de vraag waarom sommigen geen mond hebben, antwoordde Valéry-Mehdi Jhelil dat er toch al zoveel gekletst wordt. En oren, waarom zou je die tekenen, er luistert toch niemand!

Veel onwezenlijke, Kafkaëske tekeningen, schilderijen en collages. Heel intens beleefd, zoals de strak omlijnde en felgekleurde pasteltekeningen van Ines Andouche. Ook aan de beelden van Pierret Célestin kun je niet zomaar voorbij. De man, die opgroeide op een boerderij en in de bossen, werkt met houtafval, legt in oude weidepalen opgesloten personages bloot.

Of de Spaanse schoenmaker Juanna Gonzalez die op een goede dag de nieuwe zolen van damesschoenen begon te beschilderen met landschapjes en doorboorde hartjes. Sommige dames waren verrukt, andere reageerden verontwaardigd, liepen de kunst eruit. Ook de precisietekeningen van Serge Delaunay intrigeren, een wirwar van auto's, robotten, raketten, aangevuld met technische informatie. Serge mag nu een reusachtig fresco maken voor het Brusselse parlement.

Al even kunstig zijn de 'tekeningen' die Yassir Amazine als adolescent maakte. Van dichtbij weinig meer dan chaotische krabbels, vanop afstand een verrassend mooi geheel. Stil word je er van, maar tegelijk dringt de vraag zich op of het oordeel niet scheefgetrokken en opgewaardeerd wordt door de context: tentoonstelling, museum!

Alle tentoongestelde werken staan afgebeeld in de mooi uitgegeven catalogus (30 euro). De begeleidende teksten werden vertaald in het Nederlands, Engels en Duits. Wie op een internationaal publiek mikt, kan niet anders. Behalve misschien... leesbaar vertalen. De Nederlandse vertaling is te letterlijk, houterig en mede daardoor vaak onduidelijk. Al moet gezegd dat de kunstzinnige en zweverige teksten ook in het Frans niet uitmunten in duidelijkheid.

Naar goede gewoonte kunnen de bezoekers ook kennis maken met de vaste collectie outsiderkunst van het Guislainmuseum en de tentoonstelling over de geschiedenis van de behandeling van psychiatrische patiënten. Daarnaast loopt er nog een tijdelijke tentoonstelling, Kanttekening, een project voor Brugge 2002. Vier mensen met een mentale handicap werkten een weeklang samen met 'echte' kunstenaars. Door elkaars werk te interpreteren en over te doen, kwam er een creatieve en hartverwarmende dialoog tot stand.


Symposium

Aan de tentoonstelling Art en Marge werd een internationaal symposium over outsiderkunst gekoppeld dat op heel wat belangstelling mocht rekenen. Er vielen ook boeiende inzichten te rapen, maar zoals zo vaak bij dit soort gelegenheden waren de bijdragen zeer ongelijk en beperkten te veel sprekers zich tot het voorlezen van een academische tekst, die de toehoorders toch al op papier hadden.

Roger Cardinal, de man die in 1973 de term outsiderkunst lanceerde, gaf een boeiende uiteenzetting over twee kunstenaars die een pioniersrol hebben gespeeld in de waardering van art brut en de ermee samenhangende herwaardering van l'art culturel, de reguliere kunst. Paul Gauguin (1848-1903) was zowat de eerste grote Europese schilder die gefascineerd raakte door de 'barbaarse' of 'primitieve' kunst van inboorlingen, meer bepaald die van Tahiti en de Marquesas-eilanden. Hun authentieke 'wildheid' sprak hem zozeer aan dat hij zelf inboorling probeerde te worden, hardop betreurend dat de autochtonen al wat geciviliseerd, verprutst waren door missionarissen.

De schilder en schrijver Jean Dubuffet (1901-1985), die in 1948 de term art brut bedacht, was een al even kleurrijke en begeesterde figuur. Ook hij was uitgekeken op de traditionele kunst en de corrupte kunstmarkt, en ging op zoek naar het pure, spontane en authentieke, zeg maar het Eden van de kunst. Hij trok naar de tropen, leefde met de Bedoeïenen. Later legde hij zich toe op het opsporen van werk van onbekende en ongetrainde 'kunstenaars' - gekken, mediums, excentriekelingen, geobsedeerden. Gekheid was voor Dubuffet geen negatieve maar een positieve waarde, bron van alle creativiteit, drijvende kracht achter elke artistieke schepping. Niet de krankzinnigheid is pathologisch, maar de academische norm, de 'normale' kunst. Dubuffet noemde art brut kunst zonder masker of keurslijf, een idealisering die voorbijgaat aan het isolement en de (chemische) dwangbuis waarin veel outsiderkunstenaars gevangen zaten en zitten.


Anders

Het vreemd en anderszijn gold als waarborg voor authenticiteit en puurheid. De outsider ging, met de woorden van kunsthistoricus Jos ten Berge, 'alles vertegenwoordigen wat wij niet zijn, of liever: alles wat wij denken niet te zijn, of niet meer te zijn: spontaan, oprecht, authentiek, origineel, direct'. Een romantisering die marginaliseert en stigmatiseert, tenslotte zijn veel outsiderkunstenaars heel gewone en toegankelijke mensen.

De idealisering heeft volgens Ten Berge te maken met onze visie op (reguliere) kunst als een professie met bijhorende opleiding, aan te leren vaardigheden, maatstaven om kwaliteit te meten, critici die alles verklaren, galeries en musea die kunst aan de man brengen. Talent leer je op de academie, die gedachte. In de twintigste eeuw zou onder meer dankzij de outsiderkunst herontdekt zijn dat kunst niet uniek maar alledaags is. Iedereen is (bij momenten) kunstenaar, creativiteit is niet uitzonderlijk maar normaal. Misschien, oppert Ten Berge, is outsiderkunst wel 'de normaalste zaak van de wereld' en is 'de professionalisering van de creativiteit - het beperken van creatief gedrag tot een daartoe opgeleide beroepsgroep - de eigenlijke anomalie'. Waarmee de cirkel rond is, we zijn terug aanbeland bij Dubuffet. In reactie op een zichzelf overschattende en verheerlijkende kunstwereld, iedereen en alles overschatten: iedereen beroemd, alles kunst en cultuur!

Op het symposium werd ook even aandacht besteed aan de relatie tussen outsiderkunst en 'conventionele' kunst. Bijna geen enkel regulier museum neemt outsiderkunst op. In de wandelgangen had ik het erover met Roger Cardinal en een galerie-houder uit New York. Het outsidercircuit gaat niet vrijuit, het put veel van zijn eigenheid en identiteit uit de oppositie, het zich afzetten tegen de reguliere kunstwereld. Wie bij een museumdirecteur aanklopt met werken die 'véél authentieker zijn' (dan wat hij heeft), tja, die krijgt makkelijk de deur op de neus. Overigens is het zeer de vraag of men wel wil integreren.

Onbedoeld maakte het symposium ook duidelijk dat kunsthistorici de fakkel definitief overgenomen hebben van medici en psychiaters die - aan de bron zittend - als eersten belangstelling toonden voor de kunstzinnige producten van hun patiënten. Er werd met geen woord gerept over de diagnostische en therapeutische waarde van tekenen en schilderen, noch over functie en betekenis ervan voor de makers, de outsiderkunstenaars zelf. Sommigen kunnen lezen noch schrijven, het merendeel heeft geen idee van wat het begrip kunst inhoudt. Het zijn de anderen, de 'normalen' die hun werk ontdekken en als kunst definiëren. Het is kunst zonder kunstenaars.

Verschenen in De Tijd, 2003