Biologie van het gedrag

Ieder van ons is wel eens op zijn stappen teruggekeerd om te controleren of de buitendeur op slot zit of het gas uit is. Soms kun je je met geen mogelijkheid herinneren of je die brief gepost hebt, of je je dagelijkse medicijn nu wel of niet genomen hebt. Da's normaal. Maar bij sommige mensen neemt dit soort gedachten, zorgen en angsten zodanige vormen aan dat hun hele leven erdoor wordt beheerst. Obsessief-dwangmatige personen worden geterroriseerd door gedrags- en denkrituelen die ons kalmeren, die structuur verlenen aan (overgangs)situaties waarin we ons onzeker voelen. De oorzaak van deze psychische terreur is een onevenwicht in hersenchemicaliën, vermoedelijk serotonine en dopamine. Ook mensen die zich voortdurend agressief, hyperseksueel en storend open gedragen, alles zeggen wat in ze opkomt, kiezen niet voor dat gedrag. Door een beschadiging van de frontale hersenschors, na een hersenbloeding bijvoorbeeld, zijn de remmen weggevallen die normaliter voorkomen dat elke opwelling in actie wordt omgezet. Een spectaculair voorbeeld van deze frontale ontremming of desinhibitie is het syndroom van Tourette. Wie hieraan lijdt, vloekt ongecontroleerd en heeft de mond vol over uitwerpselen (scatofilie).

De almaar toenemende kennis over de biologie van ons gedrag doet onze definitie van ziekte steeds verder uitdeinen en heeft veel morele oordelen overbodig gemaakt. Generaties epileptici werden voor idioot versleten en gediscrimineerd; nu weten we dat een epileptische toeval veroorzaakt wordt door een ongecontroleerde elektrische ontlading, te wijten aan een kleine afwijking in de hersenen, vaak een litteken van een koortsaanval uit de prille jeugd. Ook het eindeloos bezig zijn met priemgetallen en extreme angst voor de buitenwereld, hebben niets vandoen met wilsbesluiten of bezetenheid. Het zijn ziekten die om begrip en behandeling vragen.

De Amerikaanse gedragsbioloog Robert Sapolsky heeft in Junk food monkeysenkele boeiende essays samengebracht over de biologische grondslagen van de eigen-aardigheden van ons dagelijks gedrag. Door nieuwe neurotechnologische inzichten te koppelen aan observaties van andere mensapen dan de mens, maakt hij duidelijk dat een aanzienlijk deel van ons gedrag minder vrij is dan we doorgaans aannemen. We zijn "alleen maar een primatensoort, zij het een verschrikkelijk neurotisch, opgewonden en openlijk zelfbewust exemplaar met extravagante duimen" (anders dan bij andere primaten is de duim van de mens opponeerbaar, kan hij tegenover de vingers geplaatst worden).

Als wetenschapper onderzoekt Sapolsky hormonen die actief zijn bij stress en die, als de spanning aanhoudt, neuronen in onze hersenen bedreigen. Stresshormonen maken ons kwetsbaarder voor neurologische rampen, zoals een hartstilstand of een beroerte. Sapolsky zoekt naar middelen om de hersenschade zoveel mogelijk te beperken. Over dit onderzoek schreef hij reeds een boek voor het grote publiek, dat drie jaar geleden in het Nederlands werd vertaald. Helaas is Waarom krijgen zebra's geen maagzweer? reeds uitverkocht. Maar daarom niet getreurd, zijn nieuwe boek is even boeiend en, mede doordat er verschillende onderwerpen aan bod komen, heel wat toegankelijker.

Sapolsky maakt het de lezer makkelijk door volmondig toe te geven dat veel van de eigenaardigheden die hij beschrijft ook bij hem voorkomen. Wie geen tics, gewoonten, rituelen, fobieën, onrealistische dagdromen heeft, werpe de eerste steen. In een van zijn essays gaat hij in op de gelijkenissen (en verschillen) tussen rituelen, godsdienst en bepaalde psychiatrische stoornissen, zoals schizofrenie en obsessief-dwangmatig gedrag. Het gaat in beide gevallen om het onder controle krijgen en houden van angsten voor het ongekende en onzekere, het potentieel gevaarlijke. Nood aan zekerheid, herhaling, betreden paden, beheersing, controle. Deze met de leeftijd toenemende behoefte hebben we met vele dieren gemeen.

Gedragsbiologie kan een geruststellend effect hebben, bijdragen tot meer tolerantie en begrip voor het afwijkende, de ander. Als homoseksualiteit (en dus ook heteroseksualiteit) deels biologisch bepaald is, hoeft men er zich geen zorgen meer over te maken dat een homo-leerkracht kinderen zou kunnen 'aansteken'. Die dwanggedachte wordt dan even belachelijk als de veronderstelling dat een blauwogige leraar de oogkleur van zijn leerlingen beïnvloedt. Maar niet alles aan de gedragsbiologie is positief. Hoe meer we van de biologie van ons gedrag afweten, hoe groter de verleiding het te manipuleren. Met het aantal diagnoses kan ook het aantal uitsluitingen voor jobs of ziekteverzekering toenemen.

De gedragsbiologie is een zeer complex onderzoeksgebied waar simplistische antwoorden, zoals 'de biologische bepaaldheid van criminaliteit', uit den boze zijn. Maar de ideologie loert toch voortdurend om de hoek. Werkelijke of vermeende biologische verschillen worden gretig gebruikt om discriminatie goed te praten, met racisme als meest schrikbarende voorbeeld. Anderzijds worden reële biologische verschillen dikwijls om ideologische redenen ontkend. Het recht op gelijke behandeling (politieke, economische, sociale gelijkheid) wordt zeer dikwijls verward met biologische gelijkheid. Aldus wordt een fundamenteel recht omgezet in dwang. De biologie van onze individualiteit houdt beperkingen in, sommige kinderen kunnen nu eenmaal bepaalde studies niet aan.

Sapolsky maakt duidelijk dat de strikte nature-nurture tweedeling, de natuur of de opvoeding/omgeving als allesbepalende factor, misleidend is. Er is altijd sprake van een wisselwerking tussen natuurlijke en sociale factoren. Neem het verband tussen testosteron en agressie, die bij zoogdieren zoveel meer bij mannen voorkomt (behalve bij de gevlekte hyena, daar spannen de vrouwtjes de kroon). Testosteron ligt zeker mee aan de basis, maar is lang niet de enige oorzaak. De stelling 'hoe meer testosteron, hoe meer agressie', klopt niet. Het is de agressie die de testosteronproductie activeert, niet andersom. Testosteron verergert de agressie wel, maar die hangt vooral samen met rolpatronen, sociale rollen en gendergebonden verwachtingen.

Het titelessay handelt over de bavianen die Sapolsky 's zomers bestudeert in een Kenyaans nationaal park. Er komen steeds meer toeristen naar dat prachtige park, met alle gevolgen vandien. Bergen afval, voornamelijk verpakkingen en etensresten, die dagelijks gedumpt worden in grote putten uit het zicht van de toeristen. In de verzengende hitte rot het afval snel, vliegen, hyenas en gieren komen daarop af. Taferelen die aan een schilderij van Hieronymus Bosch doen denken. Sapolsky ging na wat er gebeurde toen in de buurt van 'zijn' bavianen zo'n afvalput kwam. Voor de dieren was het een formidabele buitenkans, zoiets als de lotto winnen. Alle dagen gratis calorierijk voedsel, zonder een poot te moeten uitsteken! Een utopie werd bewaarheid. Maar wat waren de gevolgen op iets langere termijn? Eerst het goede nieuws. De jongen groeiden sneller, bereikten vlugger de puberteit. Vergelijkbaar met de almaar dalende leeftijd van de eerste menstruatie bij mensen in het rijke westen. Het slechte nieuws is dat, zoals bij mensen die westers voedsel eten, de cholesterolspiegel opzienbarend steeg. Het rijke voedsel, vol suikers, dreef ook het insulinepeil van de bavianen de hoogte in. Gecombineerd met een tekort aan lichaamsbeweging - de apen luierden de hele dag - leverde dat nogal wat volwassenendiabetes op. Terend op afval geproduceerd door een vreemd dier, de mens, geraakten de bavianen ook besmet door vreemde ziekten waartegen ze weinig of geen afweer hadden. De helft van de groep overleed aan rundertuberculose.

Een ander essay gaat over adolescente mensapen die, zoals in de meeste mensengroepen, de groep waarin ze geboren zijn verlaten om elders een partner te zoeken. Bij chimpansees en gorillas vertrekken de meisjes, bij bavianen de jongens. Op die wijze worden "de klassieke problemen van inteelt vermeden - komisch uitziende kleuters met zes vingers en twee staarten, en nog ernstiger genetische problemen". De overstap van jonge mannetjes naar andere groepen mag dan zinvol zijn voor de soort, wat hebben de individuen eraan? Waarom gaan ze uit eigen beweging een onzekere en risicovolle toekomst tegemoet? De integratie in andere groepen loopt zelden van een leien dakje, ze worden dikwijls als indringers behandeld en  verjaagd. De beweegreden is nog steeds niet duidelijk, maar ze is wel diep geworteld. Wel duidelijk is dat de avontuurlijke aanleg van adolescenten grensverleggend werkt, ook al vergt dat een hoge tol. Experimenteel-revolutionaire denkwijzen en gedragingen, adolescente waaghalzerij, het zich afkeren van oude waarden en gebruiken, hebben in het evolutieproces een belangrijke rol gespeeld, bijgedragen tot de verspreiding en het behoud van de soort. Ook bij de mens.

De dood van zijn vader bracht Sapolsky ertoe na te denken over de stereotypie van onze omgang met de dood. Rouwgedrag is voorspelbaar, het rouwproces verloopt volgens vrij strikte fasen. Hij vergelijkt het met het probleem van de voortbeweging; ondanks het enorme aantal dieren dat de aarde bevolkt, werd maar een beperkt aantal oplossingen gevonden: uitstulping (amoebe), poten, vinnen, vleugels. Die convergentie tref je ook aan bij individuen van dezelfde soort. Het aantal manieren om door het leven te gaan is beperkt. Deze stereotypie is niet eentonig of ontluisterend, maar geruststellend. Zelfs als je overweldigd wordt door verdriet, kun je weten dat de laatste fase van het rouwproces aanvaarding is. Dat lijkt me al te veralgemenend. Veel mensen zullen uit die wetenschap geen troost putten, en sommigen herstellen nooit van het verlies van een geliefde. Sapolsky ziet de universele voorspelbaarheid van veel menselijke kenmerken, of het nu om gelaatsuitdrukkingen of rouwfasen gaat, als een embleem van onze verwantschap, een aansporing of zelfs onweerstaanbare dwang tot empathie.

Angst voor de dood en overdreven respect voor het lichaam, hoop op reïncarnatie en hiernamaals, liggen van oudsher aan de basis van een tekort aan lichamen en organen voor studiedoeleinden of, tegenwoordig, als wisselstukken. Eind achttiende eeuw was door de groei van de geneeskundige opleidingen de vraag naar lijken gewoon niet bij te houden. Lijken van arme mensen werden verkocht en geroofd. De rijken konden zich stevige graven en doodskisten veroorloven. In de VS kwam er in 1818 een dure doodskist op de markt die gewaarborgd veilig was tegen elke lijkenrover. In sommige begraafplaatsen mochten lijken tegen betaling in het dodenhuisje blijven tot ze zo ver ontbonden waren dat niemand er nog in geïnteresseerd was.

Het overgrote deel van de lijken kwam in elk geval uit arme kringen en dat had onvoorziene gevolgen. Meer dan rijken stierven armen aan chronische ondervoeding, parasitaire infecties, aanslepende tuberculose en andere verwoestende ziekten die gepaard gaan met langdurige stress. Die chronische stress brengt fysiologische veranderingen teweeg. Bijvoorbeeld de bijnieren die vergroten doordat ze gestresseerd hormonen produceren. Maar vóór de jaren dertig had men daarvan geen weet. Medische onderzoekers dachten dat de vergrote bijnieren die ze onder ogen kregen de normale grootte hadden. De zeldzame keren dat ze het lijk van een economisch beter geplaatst iemand ontleedden, meenden ze dan ook met abnormaal kleine bijnieren te maken te hebben. De diagnose idiopathische adrenale atrofie was geboren, een dure manier om te zeggen dat de bijnier verschrompeld was.

De gevolgen van deze onwetendheid waren soms ronduit tragisch. De hormonen die de bijnieren van een gestresseerd individu afscheiden, kunnen de immuniteitsrespons onderdrukken. Chronische stress, zoals ervaren door extreem arme mensen, tast klieren aan die essentieel zijn voor het afweersysteem, de thymusklier of zwezerik bijvoorbeeld. De zwezeriken die onderzoekers eind negentiende en begin twintigste eeuw zagen, waren vaak verschrompeld. In diezelfde periode kreeg men ook aandacht voor de wiegendood. Vandaag vermoedt men dat dit 'plotse kinderdood syndroom' vooral voorkomt bij kleintjes die in hun derde trimester als foetus te kampen hadden met een zuurstoftekort, met beschadiging van hersencellen die de ademhaling regelen tot gevolg. Maar eind negentiende eeuw had men hier geen flauw idee van. Bij de autopsie van lijkjes van wiegendoodkinderen stelde men toen vast dat ze abnormaal grote zwezeriken hadden (de kinderen waren plotseling gestorven, niet na lange ontbering of ziekte, hun zwezeriken waren dus niet verschrompeld). Destijds concludeerde men dat wiegendood werd veroorzaakt door abnormale groei van de thymusklier. De remedie lag voor de hand. Rond 1920 waren alle pediatrische cursussen het erover eens dat, om wiegendood te voorkomen, overmatige groei van de zwezerik moest worden tegengegaan door bestraling. Talloze kinderkeeltjes werden bestraald, een techniek die hier en daar nog in de jaren vijftig werd toegepast. Met desastreuze gevolgen: de vlakbij de thymus liggende schildklier werd door de bestraling aangetast, tienduizenden kregen schildklierkanker.

Dit boek biedt een verfrissende kijk op de biologische bepaaldheid van grote delen van ons gedrag. Het bevat nog beklijvende essays over: meervoudige persoonlijkheid (eigenlijk een gefragmenteerde persoonlijkheid, een gebrek aan persoonlijkheid); vriendschap (komt meer voor bij vrouwen en bij het ouder worden hebben ze daaraan een hele steun); de nefaste gevolgen van westers voedsel op mensen in de Derde Wereld; nieuwsgierigheid en voyeurisme bij andere primaten dan de mens. Ingenieuze inkijkjes in het dagelijks wetenschappelijk bedrijf, geschreven door een kritisch wetenschapper en een uitstekend verteller, met een heel aparte stijl.

Tot slot vraagt Sapolsky zich af wat we nu aanmoeten met het besef dat veel van ons gedrag en leven kan worden teruggevoerd op louter biologische oorzaken. Hoe moet het nu verder, nu we weten dat we een niet vreselijk unieke primatensoort zijn? Hij is ervan overtuigd dat de weten-schap van onze grenzen, het 'vastzitten' in vergelijkbare en voorspelbare denk- en gedragspatronen, ons tot meer inleving, verdraagzaamheid en pluralisme brengen kan. Maar daar staat de angst tegenover dat de wetenschap de natuur en de mens ont-tovert, terugbrengt tot een steriel assemblage van moleculen en netwerken. Sapolsky beaamt dat een impala die over de savanne rent, herleid kan worden tot biodynamische beginselen en dat Bach tot het contrapunt kan worden gereduceerd. Maar dat verandert geen sikkepit aan de koude rillingen die telkens weer over onze rug lopen als we zoiets moois zien of horen. "We kunnen alleen winnen en groeien door elke ontdekking dat er onder de dingen die ons met ontzag vervullen een structuur verborgen zit." Nog belangrijker misschien is, dat de wetenschap nooit alles verklaard zal hebben, er zal altijd tover en luister overblijven, elk antwoord roept immers nieuwe vragen op. "Het doel van wetenschap is niet ons genezen van gevoel voor mysterie en verbazing, integendeel, ze vindt ze steeds weer uit en blaast ze nieuw leven in."

Sapolsky, Robert M. - Junk Food Monkeys and other essays on the biology of the human predicament, London, Headline, 1998.

Verschenen in De Morgen, 7 januari 1999.